Er is een land waar vrouwen willen wonen
(1984)–Joke Kool-Smit– Auteursrechtelijk beschermdteksten 1967-1981
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||
Is het feminisme ten dode opgeschreven?Ga naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||
tijd stond een feministe bekend als een grijze zonderling met verwilderd haar. Ik besloot dat er een club moest komen, met een diepe zucht. Want wat ik het liefste doe in het leven - achter een bureau zitten en denken - was nog maar zelden gelukt. Diploma's halen, geld verdienen, kinderen, daar ging de energie naar toe. En een club, dat betekende: telefoneren, vergaderen en nog meer lijstjes dan het vrouwenleven al behelsde. Mijn sombere vermoedens kwamen uit; hoewel ik in de wetenschap werk moet een dag achter het bureau nog steeds bevochten worden. Toch moest die club er komen. Simone de Beauvoir had het bij een boek gelaten en dat was niet genoeg geweest. Ik belde Hedy, wij stuurden stencils rond met ons beider naam eronder. Ze hadden de beoogde sneeuwbalwerking. In Groningen en Leiden bleken ook feministische haarden te bestaan. Er kwamen hulptroepen: de mensen van het eerste uur. Ik wil ze hier in dankbaarheid gedenken. Toen de ordner een paar honderd namen bevatte en het Algemeen Handelsblad een primeur rook en vervelend werd, begon de tijd te dringen; de club moest worden opgericht. De avond voor die zaterdag zaten wij benauwd rond de tafel. ‘Vrouwen 2000’ was geen goede naam; in die jaren was het al tweeduizend dat de klok sloeg. Het werd Man Vrouw Maatschappij; de juiste volgorde offerden wij op aan de alliteratie - niet de laatste maal dat een deadline verkeerde gevolgen had. De reacties stroomden nu binnen: positieve, maar ook negatieve: stelletje lesbische wijven. Wij lachten. Wij waren blij dat er mannen bij waren. Vijftien procent, net zoveel als indertijd bij de clubs voor vrouwenkiesrecht. Het waren prima mannen; ze hadden verstand van boekhouden en van huishoudelijke reglementen. En bovendien: met de andere goede dingen uit Skandinavië waren de rolpatronen gekomen; als het met vrouwen scheef zat moest het met mannen ook zo wezen. Maar ik bleef twijfelen. Ik ging boeken lezen over minderheidsgroepen; tot mijn verbazing kwamen vrouwen daar niet in voor. Deskundigen bij wie ik informeerde hadden geen verklaring. Zelf piekeren dus maar: het stuk dat ik in 1969 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||
schreef ging over de asymmetrische verhouding tussen de seksen. Toch kwam ik er niet uit. Een uitspraak van Marx spookte voortdurend door mijn hoofd: de filosofen hebben lang genoeg bedacht wat er mis is met de wereld; de wereld moet nu maar eens veranderd worden. Voor ons klopte dat niet: over ons was nog niet nagedacht; wat veranderen moest was dus onduidelijk. De volgende stap kwam in de zomer van 1970: toen reisde Jo FreemanGa naar voetnoot* uit Amerika naar Amsterdam met een rugzak vol stencils. Daar stond een uitdrukking in waarbij ik gêne voelde: the oppression of women. Onderdrukking? Waren wij onderdrukt? Kort daarna verschenen de feministische analvses: Sexual Politics van Kate MillettGa naar voetnoot**; The Dialectic of Sex van Shulamith Firestone;Ga naar voetnoot** Woman's Estate van Juliet MitchellGa naar voetnoot***- en alles viel op zijn plaats: onderdrukt tot op het bot. Niet alleen kregen kinderen de naam van hun vader en waren wij grootgebracht met een mannelijke god, wij hadden dat niet eens vreemd gevonden. Als het menselijk denken het feminisme dan ook ergens dankbaar voor mag zijn dan is het hiervoor: een nieuwe dimensie van de werkelijkheid was blootgelegd.
Ondertussen waren mijn literaire vrienden verdwenen. Jij bent te goed voor dat soort onzin, hadden ze gezegd. En Andreas Burnier schreef me: Maak toch carrière in je vak, laat emancipatie over aan de mantelpakkendames. Maar ik wou niet meer terug; terwille van het feminisme belandde ik in de politiek. Daar was het van hetzelfde laken een pak: feminisme was niet echt. Echt waren gemeentefinanciën, schooladviesdiensten, de bespeling van de Stadsschouwburg. Ik stapte dus op. Maar ik werd er alleen maar hardnekkiger van: ditmaal zou het lukken de samenleving op onze voorwaarden in te rich- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||
ten; mijn dochter zou zich niet in bochten hoeven te wringen; mijn zoon zou een mens zijn en niet louter een man. En als ik een oude vrouw was zouden mijn of andere kleinkinderen doorgaan. Want dat het generaties zou duren, daarvan ben ik altijd overtuigd geweest.
Ik bleef dus bezig. Geleidelijk aan werd het beeld helder: wij wilden androgyneGa naar voetnoot* mensen, zonder het verkeerde van hun rol en met het goede gedrag van de andere sekse; wij wilden een gynandrische samenleving: de manier waarop mannen het deden zou niet langer bepalend zijn; de aanpak van vrouwen zou even zwaar wegen. De cultuur zou veranderen: de strijd tussen de seksen werd overbodig, vrouwen en mannen zouden elkaar eindelijk begrijpen. Om dat te bereiken moest de maatschappij structureel veranderd worden: vrouwen de helft van de macht; binnendienst en buitendienst herverdelen (dus een vijf-urige werkdag); bezigheden niet langer opsplitsen in vrouwen- en mannentaken. In tien jaar hadden wij Marx' filosofen ingehaald: wij wisten niet alleen wat er mis was; wij wisten ook hoe het moest worden.
Als ik terugkijk naar tien jaar geleden baadt de begintijd in een gouden glans. Het was toen anders. Ik had mijn stommiteiten nog niet uitgehaald; cliché's, schijnheiligheid en nieuwe taboes moesten nog komen. Maar zulke dingen horen bij het menselijk bedrijf; wie een massabeweging wil moet er mee leren leven. Het enige wat mij spijt is dat ik van de Gideonsbende niet genoeg heb genoten. Hoe ik het als mens heb ervaren en gedaan is trouwens niet zo belangrijk. Belangrijker is een ander verschil tussen toen en nu: de toekomst lag destijds nog open. Wat de eerste golf was overkomen: alle inzicht reddeloos weggespoeld uit de cultuur; de oude mythes vervangen door nieuwe - de emancipatie is voltooid --; in de geschiedenisboekjes gereduceerd tot een naam: Aletta Jacobs; één begrip: kiesrecht; één spotprent: de vrouwelijke arts met haar koetsier - dat zou ons niet gebeuren. Nu ben ik daar niet meer zo zeker van. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||
Om dat duidelijk te maken heb ik een analyse nodig. Vanwege plaatsgebrek blijft die summier en ongenuanceerd.
1 Wij zijn een groep zonder macht. Niets bijzonders, er zijn er meer. 2 Wij zijn een machteloze groep van een bepaald type: een minderheidsgroep. Anders gezegd: wij zijn machteloos omdat we door anderen en door onszelf als anders en minder worden beschouwd. Op grond daarvan worden ons bepaalde taken toebedeeld en eigenschappen toegedacht, waardoor wij machteloos blijven. 3 Wij zijn een minderheidsgroep van een bepaald type; door onze opvoeding worden wij niet voorbereid op strijden in de maatschappij.
Dit laatste heeft consequenties: andere minderheden kunnen aan de slag zodra de ergste armoede en ongeletterdheid zijn uitgebannen. Bij ons helpt dat niet: opleiding en een zekere mate van welvaart zijn niet voldoende. Dat verklaart waarom andere underdogs die in dezelfde tijd als onze voormoeders in opstand kwamen wel iets concreets bereikt hebben en wij alleen de schone schijn: de arbeidersbeweging bevocht de acht-urige werkdag en bouwde via politiek en vakbonden een onderhandelingspositie op waar geen kabinet omheen kan. Wij hebben geen onderhandelingspositie: als wij iets willen, zijn we afhankelijk van het fatsoen van machtigen. Andere minderheden, althans de mannen daaruit, hadden hun opvoeding mee wanneer zij hun groep wilden emanciperen: het sprak vanzelf dat zij maatschappelijk iets dienden te veroveren en dat zij de manier waarop zij zich organiseerden dienden af te stemmen op dat doel. Wij hebben onze opvoeding tegen. Na tien jaar feminisme geloof ik dat daar de kern zit van onze vervreemding: in onze maatschappelijke passiviteit. Waar komt die vervreemding vandaan? Van onze opvoeding tot vrouw. Om dat te verhelderen lijkt het mij het beste de mannen- en vrouwenrol naast elkaar te zetten, alweer simplistisch en ongenuanceerd.
- Mannen worden opgevoed tot vechten, besturen en zich | ||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||
richten op dingen; wij tot zorgen en ons richten op mensen. - Mannen worden beoordeeld op hun prestaties, wij op aardig zijn. - Mannen worden voorbereid op werken binnen organisatorische verbanden; wij op het runnen van een rommelig eenpersoonsbedrijfje: de huishouding.
Als ik mij nu in eerste instantie tot vrouwen beperk: dit heeft een aantal gevolgen. Doordat wij leren ons op mensen te richten, mogen wij onze gevoelens behouden. Dat is een rijkdom: wie bedroefd kan wezen kan ook gelukkig zijn. Wij praten ook graag over wat ons gevoelsmatig bezighoudt: daardoor is ons contact met andere mensen vaak echt. Bovendien kunnen wij goed meeleven: wie zelf voelt kan zich in een ander verplaatsen. Wij zijn ook graag bij andere mensen in de buurt; wij vertoeven het liefst in een kleine, informele groep: als het even kan maken we er een gezellige huiskamer van. Wij gaan dan ook bij voorkeur met mensen om volgens de normen van de privésfeer: lief zijn en uitpraten als het scheef zit.
Wat we niet of slecht leren is afstand houden. Wij halen het zakelijke en het persoonlijke vaak door elkaar: als iemand kritiek op ons heeft voelen we ons totaal veroordeeld, als we bezwaar hebben tegen iemands gedrag deugt er niets meer van die persoon. Als het goed gaat zijn wij geneigd mensen volledig te vertrouwen; als het slecht gaat ze volledig te wantrouwen. Wij hebben het dan ook moeilijk met een van de grondregels van de democratie: de combinatie van georganiseerd vertrouwen en georganiseerd wantrouwen. Ook hebben wij het moeilijk met de technieken van het afstand bewaren: spelregels, procedures, structuren. Wat een onzin denken wij, doe toch gewoon. En als we grotere verbanden moeten zien, begint het ons te schemeren. Met mensen hebben die niets meer te maken, vinden wij. Dat heeft consequenties voor onze beroepskeuze. Wat wij het liefste willen, is iets leuks doen met of voor mensen. Als het ons lukt een dergelijk beroep te vinden zijn we meestal in ons element. Als we terecht komen in een niet-mensgericht beroep, probe- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||
ren we het menselijk te maken, bijvoorbeeld door de baas goed te helpen. Als dat niet lukt ervaren we onze werkomgeving als koud en onpersoonlijk. We voeren dan braaf uit wat ons wordt opgedragen en denken verder niet na; het werkelijke leven speelt in de vrije tijd. Als we terecht komen tussen de strijdende mannen zijn we bang: op volwassen leeftijd moeten we ons eigen maken wat jongens met de paplepel is ingegoten. In strijdend mannenland werken dan ook weinig vrouwen.
Onze gerichtheid op mensen heeft andere gevolgen. We mogen dan niet maatschappelijk zijn, sociaal voelend zijn we wel. Als het verkeerd geregeld is voor mensen gaan we aan de slag. Als er geen stoplicht is en kinderen gevaar lopen, worden we actief in een buurtcomité: het stoplicht moet er komen. Maar zodra het stoplicht bevochten moet worden in een groter en officiëler verband, bijvoorbeeld omdat het plaatsen ervan samenhangt met andere verkeersingrepen, laten we verstek gaan: we vinden het vervelend, we voelen ons niet op ons gemak. En gezien de rolverdeling tussen de seksen staan mannen gereed het over te nemen: groter en officiëler levert meer prestige op. In de maatschappelijke pyramide zijn we dus vreemd vertegenwoordigd: veel vrouwen aan de basis, weinig vrouwen in het midden, geen vrouwen aan de top. Dat onze mensgerichtheid broodnodig is op een hoger niveau komt niet in ons op. Dat het terwille van kinderen elders bijvoorbeeld dringend gewenst zou zijn ons met een verkeerscirculatieplan te bemoeien zien we over het hoofd. We denken trouwens dat we zoiets niet kunnen. We zijn dus geneigd te volstaan met individuele oplossingen, gericht op een brokje van het geheel; als ons stoplicht er is zijn we tevreden.
Doordat we slechts aan de basis opereren, zijn we eraan gewend geraakt alleen verlanglijstjes te maken: wij bedenken wel wat er moet, maar niet hoe het moet: operationeel denken laten we over aan anderen. Dus zijn we ook geneigd het nut van tussenstappen en instrumenten niet te zien: een beleidscommissie, wat heb je daar nou aan. Wij beperken ons | ||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||
tot de beginfase en het einddoel, de verbinding tussen beide ontbreekt. Door die houding zijn we ook geneigd problemen louter kleinschalig aan te pakken, waardoor resultaten onnodig lang op zich laten wachten. Ik geef een voorbeeld. Als we via het onderwijs stereotiepen willen opruimen, en kinderen zo opvoeden dat de sekserollen verdwijnen, is werk nodig op drie niveaus: per school docenten meekrijgen (basis); de onderwijsbonden, innovatiecommissies en schoolboekenschrijvers bewerken (midden); zorgen dat de Tweede Kamer zich niet meer achter de grondwet kan verschuilen om hervormingen tegen te houden, wat betekent: uitdenken waarom het begrip ‘vrijheid van onderwijs’ een andere inhoud moet krijgen en hoe dat kan (top). De drie niveaus kunnen elkaar niet missen: wanneer alleen bovenaan de wet verandert, blijft ze dode letter; wanneer alleen het midden andere methodieken bedenkt, kunnen ze niet overal worden ingevoerd omdat de grondwet in de weg staat; wanneer alleen de basis bezig is, kan de daar opgedane ervaring niet uitstralen en doorwerken: ze wordt niet gebundeld en gesystematiseerd. Nodig is dus werken op drie niveaus en zorgen dat er verbindingslijnen bestaan tussen de drie. Als we nu wel het einddoel zien: roldoorbrekend onderwijs, maar ons beperken tot beginnetjes maken - iedere school omturnen - duurt het allemaal veel te lang: als het eindelijk gelukt is ouders en docenten mee te krijgen, moet iedere juf of meester zelf bedenken hoe de boodschap aan de kinderen te brengen. Dat is verspilling van menselijke energie.
Onze geneigdheid alleen aan de basis te werken heeft een ander gevolg: wij formuleren de problemen, mannen lossen ze op. Wij zijn er dus aan gewend geraakt dat de sprookjesprins het wel voor ons opknapt, niet alleen in de privésfeer, maar ook in de maatschappij. In het verleden zijn maatschappelijke veroveringen ons dan ook altijd op een presenteerblaadje aangeboden. Daardoor bezitten wij de mentaliteit van consumenten: als anderen iets moois voor ons geregeld hebben zijn wij wel zo goed daar gebruik van te maken.
Onze gerichtheid op mensen heeft nog andere gevolgen. Wij | ||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||
zijn boos (en terecht) dat huishoudelijk werk onzichtbaar is; mannen (en kinderen) plegen te denken dat het thuis vanzelf in orde komt. Dat is een vorm van magisch denken. Onze eigen houding is een spiegelbeeld daarvan: strijd in de maatschappij is voor vrouwen ook onzichtbaar. Dus zijn wij ook geneigd tot magisch denken: in de maatschappij gaat het vanzelf. Met dat verschil heb ik het lang moeilijk gehad: wanneer ik samen met medevrouwen ergens een kleinigheid bevochten had (want verder dan kleinigheden zijn we in tien jaar niet gekomen) vonden andere vrouwen dat volstrekt natuurlijk; vaak dachten zij, bij wijze van spreken, dat het uit de hemel was neergedaald. De vrouwelijke vorm van magisch denken verklaart waarom vrouwen die iets bereikt hebben in strijdend mannenland, zo weinig ophebben met andere vrouwen. Hun steun kregen zij niet; dat zij tegen de klippen op moesten vechten is andere vrouwen volstrekt ontgaan. Al vechtend waren ze bovendien wat minder lief geworden en zoiets wordt in vrouwenland niet gewaardeerd. Het resultaat is dat ze het moeten hebben van de achting van mannen. Die is ook wel te vinden, want sommige mannen zijn sportief. Wanneer die vrouwen het dan toch opbrengen te zeggen dat de positie van vrouwen niet deugt, wordt alles wat problematisch: mensen, ook mannen dus, denken het liefst dat ze alles zo eerlijk mogelijk geregeld hebben: ‘tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes possibles’.Ga naar voetnoot* Als iemand hun vertelt, dat dat niet klopt, voelen ze zich onbehaaglijk: weer een probleem erbij. En aangezien wat hier niet klopt, alles te maken heeft met hun eigen positie, willen ze er niet van weten: de vrouw in strijdend mannenland raakt haar kameraden kwijt. Soms krijgt ze omdat ze goodwill heeft gekweekt, toch iets voor elkaar. Maar vaak gebeurt dat op paternalistische wijze: we gunnen dat meisje ook wat. Zo verging het Françoise Giroud, die in Frankrijk even staatssecretaris voor vrouwenzaken was: ‘Zijn we niet lief voor je geweest?’ zeiden Kamerle- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||
den die voor haar plannen hadden gestemd. Voor een vrouw met zelfrespect is zoiets moeilijk te verdragen. Giroud stapte dan ook over op iets ‘algemeens’.
Onze gerichtheid op mensen en ons gebrek aan zicht op strijdend mannenland hebben twee met elkaar samenhangende gevolgen. Enerzijds geloven wij in de mythe van de organische groei: als mensen veranderen verandert de maatschappij vanzelf. Anderzijds denken we dat er alleen iets veranderd is als mensen anders zijn geworden: hoewel we in het feminisme zeggen dat privézaken politiek bepaald zijn, trekken we daaruit niet de conclusie dat politiek, dat wil zeggen maatschappij-beïnvloedend handelen, nodig is om het privéleven anders te krijgen. Wij zijn dus, marxistisch gesproken, idealisten: wij geloven slechts aan het geestelijke, wij richten ons op de binnenkant. Naar maatschappelijke veranderingen streven we alleen als we problemen aan den lijve ervaren. Het lijkt me dan ook niet toevallig als het feminisme zich tot nu toe alleen systematisch heeft ingezet voor legalisatie van abortus: iedere vrouw is wel eens over tijd geweest.
Door onze gerichtheid op mensen, ons kleinschalig opereren, ons gebrek aan zicht op strijdend mannenland, ons magisch denken en onze vergeestelijkte instelling zijn we wat wereldvreemd. Onze verbeelding droomt de fraaiste dromen over het feministisch paradijs; in de praktijk bereiken we vrijwel niets. Wij gedragen ons dus als kinderen; wij zwenken tussen almacht en onmacht: de almacht in de fantasie; de onmacht in de werkelijkheid. Aan de ene kant is het feminisme ‘een therapie voor een hele maatschappij’; aan de andere kant beperken we ons tot de kleinste kleinigheden: als het in de vrouwengevangenis slecht geregeld blijkt, begint het goede hart te kloppen en loopt heel vrouwenland te hoop. Dat er een middenweg is: wij kunnen best wat als we een planning maken, tegenslag incasseren en volhardend zijn, hebben wij nog niet bedacht. Op die manier blijft het patriarchaat voortbestaan: mannen lossen de problemen op en nemen de beslissingen; vrouwen leven onder het regiem van ‘bij u, over u, zonder u’. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||
De erfenis van de vrouwenrol is dus een eerste handicap. Er is een andere: Wij zijn kinderen van de jaren zestig. Wij plegen daar trots op te zijn: van alle vernieuwingsbewegingen uit die tijd is het feminisme de enige die nog leeft, zeggen wij. Maar zo simpel liggen de zaken niet. Om dat te illustreren wil ik kort herhalen waar het in de jaren zestig over ging: - De samenleving was hiërarchisch ingericht; de top (establishment) maakte de dienst uit, zij bespeelde apathische volgelingen of werknemers. Mensen dienden zelf te beslissen: directe democratie, kleinschaligheid, decentralisatie: leve de basis. - De mens was van zichzelf vervreemd, een prestatiemachine geworden. Hij moest zichzelf hervinden: leve het gevoel. - De samenwerking deugde niet, er moest een tegencultuur komen. Wie binnen bestaande kaders werkte, raakte ingekapseld: het moest dus elders (alternatief). Verbeteringen werkten niet (reformisme); het moest radicaal anders: de verbeelding aan de macht.
Nu zijn er twee verschillen tussen vrouwen en andere protesteerders uit de jaren zestig: 1 Vrouwen zijn een anders opgevoede groep, wat gevolgen heeft voor hun positie. - Zij bewegen zich niet in de hiërarchie van organisaties: hun echte leven speelt zich elders af: de huishouding, een mensgericht beroep, vrije tijd. - Van prestatiemoraal hebben vrouwen weinig last, integendeel; zij zijn niet van hun gevoel vervreemd, maar van de maatschappij. - Als een groep zonder macht het anders doet dan de rest maakt ze geen tegencultuur maar een subcultuur; binnen bestaande kaders hebben vrouwen nauwelijks meegedraaid; vrouwen hebben geen radicale veranderingen nodig, maar structurele, die stapsgewijs moeten worden bereikt. 2 Vrouwen zijn een minderheidsgroep, hun handelen heeft dus andere consequenties. Wanneer dus, om een voorbeeld te noemen, de Oranje-Vrijstaat van de KaboutersGa naar voetnoot* destijds niet doorging, hetzij omdat men iets wilde dat niet kon, hetzij omdat men verkeerde me- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||
thoden gebruikte, dan was dat jammer: een menselijke droom vervloog in rook. Maatschappelijk had het falen van ondernemingen uit de jaren zestig voor de protesteerders weinig consequenties: zij waren aankomende leden van de elite, als hun plannen niet werden uitgevoerd kwamen zij elders wel op een mooi plekje terecht. Dat gebeurde dan ook: door de woelingen van de jaren zestig werd de wacht wat sneller afgelost dan daarvoor. Als vrouwen dingen willen die niet kunnen, of verkeerde methoden gebruiken, zijn de gevolgen anders: niet alleen vervliegt een menselijke droom in rook, zij blijven een minderheidsgroep; die erfenis dragen zij over aan hun dochters en kleindochters.
Wanneer feministen die verschillen over het hoofd zien maken zij een fout die zij anderen plegen te verwijten; zij geloven in de algemeenheidsmythe. Deze fout heeft consequenties; het is, marxistisch gezegd, een historische fout: als de analyse niet deugt, kan de remedie ook niet deugen. Alle reden dus om zorgvuldig te zijn. Helaas gebeurde dat niet; de beweging nam de idealen van de jaren zestig kritiekloos over. Daardoor gingen de handicaps van de vrouwenrol en de erfenis van de jaren zestig elkaar in negatieve zin versterken; wat de kinderziekten van de beweging hadden moeten zijn (maatschappelijk ondoeltreffend gedrag) werd nu tot feministische norm verheven. Zo ontstond een normenstelsel dat ik op de volgende pagina probeer te schetsen.
Dat normenstelsel had gevolgen: wat vrouwen, bij mvm en Dolle Mina, net moeizaam begonnen te leren - de maatschappij intrekken en daar iets bevechten - werd weer afgeschaft. Wie zich inzette voor kinderopvang of deeltijdarbeid werd meewarig bekeken - dat was sleutelen in de marge. Wie zich | ||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||
De beweging concentreerde zich op de binnenkant: het was nu bewustwording geblazen. Daarbij werkten mannen als stoorzender; er kwam dus souvereiniteit in eigen kring; geen mannen meer, alleen in een hoekje van mvm mochten ze nog meedoen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||
Er ging gewerkt worden aan een tegencultuur: in vrouwenland zou het warm zijn en saamhorig. De onderlinge betrekkingen werden dan ook geregeld volgens het binnenhuismodel: lief zijn en uitpraten. Politiek schoof de beweging op naar uiterst links; de samenstelling veranderde: PvdA-vrouwen werden als rechts beschouwd; wie nog rechtser stemde kon helemaal geen feministe zijn. Politieke betrokkenheid werd dus ondoeltreffend gebruikt: de meeste feministen stapten naar partijen die slechts indirecte invloed hebben: psp en ppr. Intern werd het anarchisme ingevoerd: leiders mochten er niet meer zijn; alles moest anoniem en collectief; structuren, spelregels, organisatorische kaders werden afgeschaft; alles moest in kleine groepen en gericht zijn op de basis. En uiteraard kwam er een strikte gelijkheidsnorm: iedereen dezelfde rechten en plichten.
Nu was deze ontwikkeling deels nuttig, deels begrijpelijk: - In de beginfase was de beweging aan de oppervlakte gebleven. Het inzicht van de eerste golf was weggespoeld; het terrein moest dus opnieuw in kaart gebracht. Bewustwording was bitter nodig; wil een veranderingsbeweging resultaten boeken, dan moet zij zowel mentaal als maatschappelijk aan het werk. - Aangezien wij een minderheidsgroep zijn heeft iedere vrouw het nodig af en toe of voor een poosje zonder mannen bezig te zijn. - Mensen die terecht heel boos geworden zijn en overal onbegrip ontmoeten van het meest afzichtelijke soort schieten licht door naar extremisme. - Een vernieuwingsbeweging heeft de neiging het ‘sterft gij oude vormen en gedachten’ wat drastisch op te vatten en het paradijs in eigen kring meteen te installeren.
De beweging volgde dan ook een andere koers, en aanvankelijk werkte dat nog uitstekend ook. Want het feminisme had een instrument ontwikkeld dat prima functioneerde omdat het zo goed aansloot bij de vrouwenrol: de praatgroep - ervaringen uitwisselen in huiskamerverband. Na de vrouwenweekends (1972) schoten de praatgroepen dan ook als pad- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||
destoelen uit de grond. De droom leek in vervulling te gaan: warmte en solidariteit waren overal voelbaar. Tegelijkertijd kwam een nieuw type lectuur tot bloei: het bekentenis-geschrift. Het was - en is - daarom zo succesvol, omdat het voorzag in een behoefte: de werkelijkheid van vrouwen was tot dan toe onzichtbaar geweest, èn omdat het geënt was op de ‘human interest’ rubrieken van de media: mensen konden met rode oortjes lezen en herkennen. Daarna werden de instituties van de bewustwording in het leven geroepen: vrouwenhuizen, vrouwencafé's, feministische bladen, vrouwenuitgeverijen, vrouwenboekhandels; feministische vormen van hulpverlening. Op de praatgroepen werd een vervolg gemaakt: de fort-groepen. Herkenning en solidariteit waren niet genoeg; steviger gedrag moest ook. Tegelijkertijd begonnen feministen in die sectoren waar veel vrouwen werken gebruik te maken van de daar aanwezige kaders: een goed functionerende organisatie, werktijd, financiële middelen zoals subsidieregelingen, kantoorruimten, telefoon, stencilmachines, allemaal gratis beschikbaar, na enige strijd. Dat kon waar ruimte is voor nieuwe soorten werk: de welzijnssector en de universiteiten. Een belangrijk kader was het vormings- en opbouwwerk. Dankzij vos-cursussen en aanverwant drong het feminisme door tot andere sociale lagen: ook vrouwen met weinig opleiding werden feministisch; de beweging vergrootte en verbreedde haar aanhang. De nieuwe werkstijl sloeg zo in dat naar ik schat nu vijfennegentig procent van het feminisme werkzaam is in de bewustwordingsnijverheid. En inmiddels zijn we zover dat de democratiseerders uit de jaren zestig - agogen en aanverwant - ontdekkingsreizigers naar vrouwenland sturen om het paradijs in ogenschouw te nemen. Wat nergens gelukt was, lukte daar: de basis was in beweging gekomen.
Maar met de opkomst van de praatgroep begon ook de neergang van de beweging. Daar waren verschillende redenen voor. De gelijkheidsnorm werd niet goed gehanteerd. In plaats van naar gelijkheid toe te werken deed men of de gelijkheid al was aangebroken: aan iedereen werden dus dezelfde eisen gesteld. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||
Dat was onpraktisch, want sommigen hebben meer verplichtingen elders dan anderen. Als dus een organisatiemodel gemaakt werd waarin alle gebruiksters van het vrouwenhuis met schoonmaken dienden te helpen liepen de zaken uit de hand: het werk kwam terecht op de schouders van een paar vrouwen die daar niet op gerekend hadden. Die werden uiteraard wanhopig en toen hun noodkreten niet hielpen stopten zij met hun werk: de enige plaats in Nederland waar door vrouwen gestaakt werd was het vrouwenhuis. Niet alleen de plichten werden onpraktisch gehanteerd maar ook de rechten: sinds de invoering van de gelijkheid mocht de een het niet beter weten of kunnen dan de ander. Vrouwen met meer inzicht of vaardigheden dienden hun mond te houden, anders werd het elitair. En terwijl elders in het leven iemand die zich uitslooft nog wel eens een schouderklopje krijgt viel daar in vrouwenland niet op te rekenen: wie ergens energie in stopte werd van machtsdrift beticht of verdacht. Kortom, de gelijkheid werd opgevat volgens oud-vrouwelijk rancunemodel: als ik klein ben mag jij niet groter wezen. De gevolgen lieten uiteraard niet op zich wachten: de elite van de beweging werd uitgestoten of stapte op. De kwaliteit daalde dus aanzienlijk. Maar dat was niet het enige. Want de elite, de eeuwige verwijten zat, beriep zich nu op de normen van het anarchisme. Onder het motto ‘wij zijn een groepje vrouwen’ ging zij zich meester maken van de meningsvorming. Kleine groepen, die geen rekenschap en verantwoording hoeven af te leggen, gingen bepalen wat gepubliceerd wordt en wat niet, wat aandacht zal krijgen en wat niet. Er kwam dus minder democratie in plaats van meer. Totnogtoe zijn daar bij mijn weten weinig ongelukken mee gebeurd, maar de gevaren zijn groot: binnenkort kan het afgelopen zijn met de vrijheid van meningsuiting in het feminisme. Het gebrek aan democratie weerspiegelde zich ook in de nieuwe organisatievormen: zodra de kleine groep formeler moest, bijvoorbeeld omdat de drukker garanties wilde, werd een stichting opgericht. En zoals wij allen weten: stichtingsbesturen kunnen zelf uitmaken wie ze erbij willen en wie niet. Alleen de oudere feministische groepen zoals mvm werkten nog met het verenigingsmodel, waarin ledenvergaderingen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||
lasting kunnen zijn en koersverandering eisen.
Doordat het anarchisme was ingevoerd liepen de zaken uit de hand: spelregels mochten niet meer; lief zijn en uitpraten was genoeg. Nu werkt dat model eigenlijk alleen in een goed huwelijk van het ouderwetse type: zolang de man de kost verdient en de vrouw het huishouden regelt hebben zij allebei hun eigen terrein. Maar zodra mensen het binnenshuis anders willen wordt het al moeilijk: dan moet er werk worden verdeeld en het normenstelsel van de een op dat van de ander worden afgestemd: hoe vaak wordt er afgewassen, hoe grondig wordt de trap gedaan. Nog moeilijker wordt het als er in een groep gewerkt moet worden. Mensen die een tijdje samenleven weten zo ongeveer wat ze aan elkaar hebben, maar mensen in een groep kennen elkaar veel minder: allicht koesteren ze verschillende verwachtingen over elkaars gedrag. Lief zijn en uitpraten is dan niet duidelijk genoeg. Als er geen spelregels zijn ontstaan er gemakkelijk conflicten: jij had dit horen te doen/jij had dat niet mogen doen. Daarvan heb ik er nu een aantal gezien en meestal liepen ze erger af dan in mannenland: uitstoting, ontslag, depressies. Want tijdens die conflicten kwamen oud-vrouwelijke reflexen weer te voorschijn: van mensen die eerst prima waren deugde nu niets meer; volstrekt vertrouwen sloeg om in volledig wantrouwen. Het anarchisme was dus niet bruikbaar in een kleine groep waar gewerkt moest worden; zodra het groter werd - en dat is in het feminisme wel geprobeerd - kwamen er evenzeer problemen. Doordat structuren, organisatorische kaders en leiders niet meer mochten, moest de beweging het voortaan hebben van de toevallige aanwezigheid van kleine groepjes enthousiastelingen die naar voren stapten en zeiden: wij doen het wel. Aller ogen werden dan op hen gericht; zij moesten iedereen met raad en daad terzijde staan en werden dus overspoeld. Om dat te verhelpen werd de postbus ingevoerd. Maar een postbus kan niet worden opgebeld; snel reageren werd onmogelijk; alleen ingewijden wisten bij wie ze moesten zijn. Maar hoewel van de enthousiastelingen alles werd verwacht mochten ze daar geen rechten aan ontlenen: ze kregen niet het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||
gezag van een bestuur. Daardoor konden ze niet groeien met behulp van hun rol en straks vertrekken als mensen die goede ervaringen met zichzelf hadden opgedaan en nu iets moeilijkers wilden proberen. Ze kregen bijvoorbeeld geen impuls tot plichtsbetrachting: ik ben nu penningmeester voor een jaar, ik doe dat zorgvuldig, als ik wegga draag ik de centen netjes over. Ze kregen ook niet de taak van mensen die dingen kunnen overzien omdat ze werken op het hoofdkwartier: aangezien iedere vrouw zelf moest uitmaken wat ze wilde mochten de enthousiastelingen geen trekpaard zijn, dat was immers autoritair. Zij mochten ook geen structuur maken waardoor het werk over meer mensen kon worden gespreid. Denken en plannen maken werd hun ontzegd, zij hadden alleen materiële taken: de kaartenbak beheren, adressen schrijven. Vanwege de gelijkheid dienden zij zich voorts nederig te gedragen: tijdens bijeenkomsten smeerden zij dus de broodjes en schonken de koffie in. Het resultaat was: veel werk, het leuke werk verboden, dus weinig plezier. Geen wonder dus dat zij er snel de brui aan gaven. Op dat moment gebeurde één van de twee volgende dingen: òf de groep zakte in en een poging in de beweging iets groters te maken ging de mist in, òf er kwamen nieuwelingen. Maar doordat er geen organisatiestructuur was moesten die vanaf het nulpunt beginnen: ze werden niet ingewerkt, maakten de beginnersfouten opnieuw en nokten na een poosje teleurgesteld af. Doordat alles op de schouders werd gelegd van enkelingen waren andere vrouwen al wat passief geworden; door de manier waarop het toeging tijdens grotere bijeenkomsten werd dat nog erger. Want doordat structuren niet meer mochten werden zaken niet meer voorbereid. Niemand ordende wat er besproken moest worden; niemand bedacht hoe de bijeenkomst geleid moest worden. Op het laatste moment werd iemand gevraagd die zich dus niet kon prepareren en het alleen moest opknappen met een hele zaal. Agenda's en stukken werden niet rondgestuurd zodat vrouwen met verschillende verwachtingen naar de bijeenkomst kwamen: de een vond dit belangrijk, de ander dat. Zo hadden massavergaderingen soms een halve dag nodig om uit te maken waar ze over zouden praten. En aangezien de andere aanwezigen ook niets hadden voorbereid was de tijd die dan nog restte te kort om | ||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||
plannen uit te werken. Deelneemsters gingen teleurgesteld naar huis. Dat had weer twee gevolgen. Het ene was dat vrouwen nu definitief dachten dat in het groot niet gewerkt kon worden. Dus kwamen er meer kleine groepen zonder onderlinge verbinding; de beweging werd een archipel, een verzameling eilandjes zonder een geregelde veerdienst. Het andere was dat tijdens grotere bijeenkomsten niet meer gewerkt werd, alleen nog maar gediscussieerd. Het consumptiefeminisme was geboren: vrouwen wilden het weer op een presenteerblaadje. De beweging van nu vertoont dan ook opmerkelijke overeenkomsten met de vrouwenorganisaties van vroeger, er wordt geconsumeerd. Alleen de artikelen zijn anders: geen zilverfabrieken, bejaardenproblemen of natuurschoon, maar trainingen, weekends en onderdrukkingsboekjes. De mode werd dan ook in ere hersteld. Niet als iets bereikt was verslapte de aandacht, maar als het was doodgepraat. Kinderopvang, gelijke beloning en discriminatie waren allang niet opwindend meer. Er kwamen tragischer onderwerpen: heksenvervolging, clitoridectomie, verkrachting. De interesses wisselden per seizoen, net als de juiste kleren voor Het SchaartjeGa naar voetnoot*: eerst Doris Lessing, toen Virginia Woolf, op 't ogenblik lesbische werken.
Andere ziektesymptomen kondigden zich aan: doordat alle energie geconcentreerd werd op de basis kwam er geen middenkader meer dat ervaring samenhangend maakte voor gebruik door anderen: iedereen moest dus opnieuw het wiel uitvinden. Doordat voorts vrijwel iedereen bezig was in de bewustwordingsnijverheid en bijbehorende hulpverlening werd de beweging zeer eenzijdig: als een vrouw bekeerd was kon zij andere vrouwen gaan bekeren. Niemand hield er rekening mee dat bewustgeworden vrouwen ooit iets zouden kunnen doen. En het ergste was dat de basis slecht werd geholpen. Politiek werd er niet voor haar gestreden, wat moet zij met tweede-kansonderwijs zonder tweede-kansmaatschappij? Gelegenheid om zelf te strijden kreeg ze evenmin. Terwijl een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||
hele reeks activiteiten zou moeten klaarliggen, opgezet volgens het kleine-stapjes-model, zijn alleen uit de begintijd nog twee initiatieven over met een uitstralingskarakter: ‘Marie, word wijzer’ en ‘Tijd voor school’Ga naar voetnoot* hadden papieren en begeleiding gereed voor wie iets wilde ondernemen. Het feminisme dreigde dus volstrekt onmaatschappelijk te worden. Alleen mvm en Rooie Vrouwen streden nog voor structuurveranderingen: drastische verkorting van de werkdag, vijfentwintig procent vrouwen in gekozen lichamen. De rest van de beweging stelde geen eisen meer aan de samenleving, of hoogst onderdanige: geef ons wat geld voor postzegels. Men snapte niet langer dat voor vrouwen meer geld geëist kan worden dan het beginnetje van de paar miljoen dat nu op 's lands begroting staat. Dus slikte men de gang van zaken in Den Haag voor zoete koek: als in het parlement gezegd werd dat er meer geld moest komen voor Blijf van m'n Lijf vond iedereen dat prachtig. Maar niemand wees erop dat het geld niet uit de emancipatiepot moest komen, maar elders vandaan. Anders wordt het: hoe meer mannelijk geweld, des te minder vos-cursussen. Nu zijn er de laatste jaren wel pogingen gedaan het feminisme maatschappelijker te maken. Ik noem er twee, beide sympathiek bedoeld: de Strijdijzers en het Femsoc-platform.Ga naar voetnoot** De Strijdijzers geven mooie affiches uit met misstanden erop. Vrouwen, let op uw zaak, zeggen zij. Maar wie binnenstapt bij een ambtenaar, een wethouder of een personeelschef moet weten hoe hem tot iets te bewegen, want hij heeft meer te doen. Daar is kennis van zaken voor nodig en techniek; die | ||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||
worden door de Strijdijzers niet bijgeleverd. Let op je zaak is dus te moeilijk en te vaag. De affiches versterken dan ook alleen de bozigheid: zie je wel, mannenland is slecht. In het Femsoc-platform zijn vrouwen verenigd die het feminisme in een socialistisch perspectief zien: niet alleen het patriarchaat maar ook het kapitalisme zit de mensheid dwars; hoe liggen de verbanden tussen beide. Vandaaruit wordt een toekomstvisie ontworpen, op zich een goede gedachte: wie iets wil veranderen moet een visie voor ogen hebben waaraan handelingen uit het heden te toetsen zijn. Helaas ontbreekt iedere verbindingslijn tussen nu en de toekomst, zowel inhoudelijk als structureel: er is geen actieprogramma; er zijn geen leden die besluiten kunnen nemen en een kerngroep machtigen knopen door te hakken. Het resultaat is dat alleen in het vage gepraat kan worden en details veel gewetensonderzoek vereisen. Ondanks oppervlakteverschillen lijkt het Femsoc-platform van nu dan ook sterk op de Nederlandse Vrouwenraad: machteloos omdat een gemeenschappelijk programma en een goede structuur ontbreken. Als gevolg van dit alles brengt de beweging het werkelijk niet verder dan symptoombestrijding. De naam van een bloemencorso wordt veranderd; in het beginselprogramma van de PvdA worden wat nobele, maar onderling tegenstrijdige kreten geslaakt. Bij de media hebben ze inmiddels de klok horen luiden: op het scherm verschijnen inhoudelijk slecht doordachte series met merkwaardige heldinnen; de vpro levert ons weer een zondagavond verwarring en broddelwerk, nu dan over het feminisme.
Tien jaar na de opkomst van de tweede golf verkeren we dus in een impasse: er komen geen nieuwe initiatieven meer. En terwijl enerzijds de bewustwordingsinstituties zich nog verbreiden - overal vrouwenhuizen en vrouwencafé's - en de hulpverleningsinstituties zich verder specialiseren - Vrouwen Tegen Verkrachting - brokkelen ze elders al weer af: internationaal gezien staat de staking in het Amsterdamse vrouwenhuis niet op zichzelf; in de Verenigde Staten is al heel wat weer verdwenen en zijn feministes de beweging moe geworden omdat alles door het anarchisme is verziekt. Maatschap- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||
pelijk heeft dat consequenties: het Equal Rights Amendment (de grondwettelijke gelijkheid voor vrouwen en mannen) dreigt niet door te gaan omdat de beweging niet systematisch en doeltreffend heeft gelobbyd. En Gloria Steinem spreekt in een recent artikel alleen nog maar van overlevingsstrategieën.Ga naar voetnoot* In Nederland zijn de kansen, hoop ik, nog niet verkeken, maar in wandelgangen en aan telefoons wordt veel gezucht: het feminisme is op de verkeerde weg. In zo'n situatie vertonen mensen vluchtreacties waarvan ik er een paar wil noemen: - de vlucht in het krakelen, met als inzet de vraag: wie mag erbij horen en wie niet. Oorspronkelijk was een feministe iemand die streed voor ontvoogding van vrouwen. Geleidelijk aan werd het toelatingsexamen verzwaard: een echte feministe werkte niet samen met mannen; zij verdiende geen geld aan de beweging; zij nam deel aan de feminiene cultus: ik voel mij vrouw tot in de wortels van mijn wezen. De jongste exameneis die mij onder ogen kwam was dat een feministe tegen emancipatie hoort te wezen. - de vlucht in de mannenhaat. Zand in de machine, zegt De FeministGa naar voetnoot**, lach de mannen uit. Hoe mensen die geen organisatie hebben en dus niet tot staken in staat zijn, hun onderdrukkers kunnen uitlachen is mij niet duidelijk; maar mannenhaat kan ik heel goed begrijpen: iedere keer dat ik mijn fiets onttakeld aantref of last heb van andere vormen van mannelijk vernielgedrag golft hij weer even door mij heen. Het probleem is alleen dat haat niet werkt, tenzij je al je tegenstanders uitroeit. Wie dat niet kan of wil, heeft van haten alleen neurotisch rendement: ik ben lekker boos en heb gelijk. Maar gelijk krijgen doet ze niet; ze maakt de praktijk moeilijker: de andere partij luistert nu helemaal niet meer; menselijke energie wordt dus verspild. - de vlucht in de privé-oplossing. Ook daarbij had het feminisme last van de tijdgeest. Want in de loop van de twintigste | ||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||
eeuw was het economisch individualisme van vroeger vervangen door psychologisch individualisme: ik kom op voor mezelf, wie voor ons allen opkomt blijft in het duister. Het verantwoordelijkheidsgevoel kwam daarbij wat in het gedrang, want sommigen maakten een fijn holletje voor zichzelf: leuk met de relatie, leuk met het baantje, leuk met plantjes en lieten het daarbij. Het kwam zelfs voor dat zij minder bevoorrechte anderen voor wie het holletje niet klaar lag vermanend toespraken: jij zorgt niet goed voor jezelf. Anderen hielden het abstracter en predikten zelfontplooiing: de mens tot de hoogste trap van Maslow gestegen. Dat de man - afgezien van zichzelf, neem ik aan - in de loop van zijn leven maar één echte zelfontplooier had ontmoet mocht de pret niet drukken. - de vlucht in het geestelijke, in de wandeling vrouwelijke waarden genoemd. Ook daar werd weer een verderfelijke combinatie gemaakt van vrouwenrol en jaren zestig, ditmaal met behulp van wetenschapskritiek. Eén vorm daarvan, die voor wetenschap en feminisme heilzaam kan zijn, werd helaas weinig gebruikt: het ontmaskeren van de wetenschapper die zich waardevrij waant; aan bestrijden van seksisme en opvoeden van onderzoekers werd weinig gedaan. Andere vormen, die aansluiten bij de mensgerichtheid van vrouwen werden gretig ingehaald: de roep om kwalitatief in plaats van kwantitatief, kritiek op de studeerpersoon die buiten spel blijft (subject) en wie of wat hij onderzoekt tot ding reduceert (object). In het feminisme werd daar een vreemde hutspot van gemaakt: er gingen geschriften circuleren waarin op uiterst warrige wijze werd omgesprongen met begrippen als androgynie en het koppel verstand-gevoel. Op grond daarvan was vrouwelijke intuïtie weer voldoende: het voelt helder, maar het denkt vaag. Maar mooi was het wel. Dus ontstond een religieuze secte, die zich existentieel feministisch noemt. De secte heeft twee goeroes. De ene is Andreas Burnier. En zoals dat vaker gaat met goeroes: ze wuiven machtsverhoudingen en maatschappijstructuren weg; ze zoeken het in hoger sferen: het menselijk denken en de cultuur. Burnier deed dat op oorspronkelijke wijze; ze voerde een nieuwe vorm van logica in: het simul ergo prop- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||
terGa naar voetnoot*-model. Dat gaat als volgt: toen een paar mannen in Griekenland rationeel begonnen te denken ging het bergafwaarts met de positie van de vrouw. En aangezien dat gelijktijdig gebeurde moest er wel een verband zijn tussen beide. Op grond van simul ergo propter bleven vrouwen in een oudere bewustzijnsfase (de pre-rationele) en dat ging meer dan tweeduizend jaar zo door. Waar onze cultuur nu last van heeft (en wij dus ook) is dat er geen verbinding bestaat tussen prerationeel en rationeel. Onder het aanroepen van Plato, Goethe, Jung en Rudolf Steiner komt de goeroe dan bij de oplossing: kunst en wetenschap moeten versmelten; de cultuur moet beeldend leren denken. Ongetwijfeld een mooi droombeeld voor een geleerde die zich ook bezighoudt met letterkunde, maar met ontvoogding van vrouwen heeft het weinig van doen. De tweede goeroe is Hanneke van Buuren. Zij denkt vanuit het onmachtmodel: als een vrouw het goede van de mannenrol aanleert raakt zij automatisch het goede van de vrouwenrol kwijt. Dat een vrouw die zaakgerichte vaardigheden leert haar mensgerichtheid beter kan gebruiken komt niet bij haar op. Terwille van het menselijk heil predikt zij dus de zelfopoffering: wij moeten doorgaan op de oude voet, alleen gevoelig, zorgzaam, mensgericht. Wij blijven dan een minderheid. Geen wonder dus dat conservatieve mannen met de sekte zeer ingenomen zijn.Ga naar voetnoot1 Is het feminisme dan ten dode opgeschreven? Als we anarchistisch opererende consumenten blijven die alleen aan de basis praten over onderdrukking en het mooie van de vrou- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||
wenrol; als de protestfase alleen gevolgd wordt door een vluchtfase en niet door een bouwfase, vrees ik van wel. Daarmee bedoel ik niet dat de beweging morgen verdwijnt. De bewustwordingsnijverheid wordt groter. De aanhang van de beweging zal wel verder groeien. De boodschap dat het niet je eigen schuld is getuigt immers van gezond verstand: privézaken zijn politiek bepaald. De damesroman gaat dan waarschijnlijk ook een nieuwe bloeiperiode tegemoet: er is veel vrouwenleed op de wereld. Maar als alle vrouwen in Nederland elkaar aan het verstand hebben gebracht dat zij onderdrukt zijn en wij ondernemen verder niets is het afgelopen. Er breekt een moment aan waarop alle misstanden zijn doodgepraat.
Ook in de maatschappij werkt het feminisme nog wel even door. Het stelsel van symbolische vertegenwoordiging zal vermoedelijk wat worden uitgebreid: er komen wat meer vrouwelijke burgemeesters; kabinetsformateurs gaan zuchtend op zoek naar vrouwelijke staatssecretarissen: ze zijn niet zo goed, maar ik moet wel. Verder veranderen er, denk ik, wat kleinigheden met symboolwaarde: bij personeelsadvertenties staat voortaan mnl/vrl; wie weet komt een goedwillende machthebber op het idee de kinderbijslag voortaan aan vrouwen uit te keren. En tegen de tijd dat de geneeskunde ontdekt hoe slecht de vrouwenrol van nu inwerkt op de geestelijke volksgezondheid gaat zij bezorgd verkondigen dat het anders moet. Op het scherm zien wij dan het volgende tafereel. Aan de tafel een groepje mannelijke gezagsdragers. Als het feminisme nog bestaat zitten er ook twee vrouwen bij. De medische hoogleraar spreekt zijn verontrusting uit; hoe vullen wij de leegte van het vrouwenleven? Hij wendt zich tot een vertegenwoordiger van het vno: kunnen bedrijven geen vrouwen in dienst nemen als hun kinderen de deur uit zijn? Afhankelijk van het stadium waarin de economische golfbeweging zich dan bevindt zal de man instemmend knikken of de bal doorspelen naar de aanwezige minister en zeggen dat volwasseneducatie toch zo belangrijk is. De minister heeft daar alle begrip voor, maar helaas: er zit weinig rek in de begroting. En aangezien de vrouwen (als zij er zijn) geen tegenbegroting hebben gemaakt blijft het bij goe- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||
de voornemens: wellicht over een aantal jaren en verder: in de vrijwilligerssector is een schreeuwend gebrek aan mensen. De vrouwenrol wordt dus wat gemoderniseerd; vrouwen hoeven niet meer altijd thuis te zitten. Als het goed gaat met de economie mogen ze meedoen, als het slecht gaat zal iedereen ons uitleggen nadat leren en helpen, op de keper beschouwd, veel belangrijker zijn. Vóór vrouwen worden misschien nog wat aardige dingen geregeld; dóór vrouwen wordt geen andere maatschappij gemaakt. Het patriarchaat blijft: bij u, over u, zonder u.
De vraag is nu: hoe willen wij de geschiedenis in? Als de beweging die alleen de legalisatie van abortus min of meer geregeld heeft gekregen? Of als de beweging die een gynandrische samenleving heeft gebouwd? Als wij het tweede willen zullen wij een andere koers moeten varen: wij zullen de androgynie serieus moeten nemen. Voor mij begint dat met een analyse van de rollen. Eerder in dit stuk heb ik getracht de vrouwenrol en de handicaps daarvan in kaart te brengen. Nu wil ik hetzelfde proberen voor de mannenrol. Dat gebeurt weer simplistisch en ongenuanceerd. Mannen worden niet mensgericht opgevoed, maar dinggericht. Dingen kunnen van alles zijn: materialen, structuren, bouwwerken, wiskunde. Dat heeft voordelen: zij leren iets maken en zakelijk zijn; afstand houden kost hun weinig moeite. Dat heeft ook nadelen: zij hoeven hun gevoelens niet te ontwikkelen. Daardoor hebben zij vaak een armetierig gevoelsleven: wie niet bedroefd kan wezen kan evenmin gelukkig zijn. Als mannen contact hebben met elkaar praten zij meestal alleen zaakgericht over hun werk of hun hobby's. Vriendschap tussen mannen is dan ook een moeilijk artikel, dat vaak alleen woordloos kan worden benut. Verder hebben mannen het moeilijk met gevoelens van anderen: zij generen zich, gaan stuntelen, lopen weg, klappen dicht, worden agressief of doen of zij er niets van merken. Mannen worden niet mensgericht opgevoed. Daardoor zijn zij geneigd bij het maken van dingen de mensen over het hoofd te zien of daaraan slechts summier aandacht te besteden. Zo worden verkeerscirculatieplannen gemaakt waarin de dingen zorgvuldig geanalyseerd zijn: de verspringtijd van stoplichten, de frequen- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||
tie van het openbaar vervoer, de dichtheid van autostromen. Wat die dingen voor mensen betekenen wordt veel minder zorgvuldig geanalyseerd, met als gevolg: van alles wordt slechter geregeld dan mogelijk zou zijn.
Aangezien mannen de dienst uitmaken bepalen zij ook de norm: wat als goed gezien wordt, wat als normaal wordt beschouwd. Mannen geven zichzelf dus het positieve etiket, vrouwen het negatieve etiket: mannen zijn stabiel, vrouwen labiel. Wat mannen goed kunnen wordt overgewaardeerd, wat vrouwen goed kunnen wordt ondergewaardeerd, wat mannen slecht doen telt niet mee: de arts die geen raad weet met de gevoelens van patiënten wordt goed betaald en geniet veel prestige; de verpleegster die daarmee om kan gaan wordt slecht betaald en geniet weinig prestige. Hoogstens wordt zij een aardige zuster gevonden. Maar met de mannenrol is nog iets anders aan de hand: mannen worden opgevoed tot vechten. Gedeeltelijk is dat goed: wie iets tot stand wil brengen in het leven moet daarvoor kunnen strijden. Maar in het vechten zit een verkeerd element: dat is wat Thorstein VeblenGa naar voetnoot* de roofzucht noemt. Vechten wordt dan niet gebruikt om iets te bereiken maar om anderen te overtroeven of een kopje kleiner te maken. Ook daarbij hoort een bepaalde omgang met gevoelens. Gevoelens die in verband worden gebracht met verliezen worden weggedrukt: jongens huilen niet. Gevoelens die in verband worden gebracht met overwinnen worden gestimuleerd. Bij gebrek aan beter vat ik die laatste samen onder de naam agressie. Nu begrijpen mannen zelf dat die agressie gevaarlijk is. Mede om die in toom te houden hebben zij afstandstechnieken ontworpen, spelregels gemaakt, juridische systemen uitgedacht en internationale verdragen gesloten. Maar ook binnen de spelregels blijft de agressie bestaan. Mannen gaan daar concurreren met elkaar: zij proberen de ander beentje te lichten, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||
hun eigen territorium het koste wat het kost te vergroten. Als dat tot in het extreme gebeurt leven mensen in de ban van de rivaliteit: toen Duitse atoomgeleerden in gevangenschap het nieuws van Hiroshima hoorden was hun eerste reactie dat Amerikaanse collega's hun de loef hadden afgestoken. Die rivaliteit is zo sterk dat zelfs het spelen van mannen er vaak door wordt beheerst: de spelvormen die bij hen centraal staan zijn die van winnen of verliezen. En zelfs als andere elementen belangrijk zijn, de vreugde van meer behendigheid (voor de speler), de vreugde van een fraai gestyleerd schouwspel (voor de kijker), wordt het winnen toch weer tot de kern gemaakt: een schaakgrootmeester dient een killer te zijn. Om anderen buiten spel te zetten gebruiken mannen in het maatschappelijk verkeer bepaalde technieken, samen te vatten onder de noemer: hanegedrag. Debatteren is er één van: hoe krijg ik de ander in de hoek. Die technieken zijn even weinig rendabel als onze mannenhaat; ze werken alleen op de korte baan. Wie het onderspit heeft gedolven is tot samenwerken niet meer bereid; hij wenst zich te wreken. Aangezien de ene hanedaad de andere uitlokt zijn sommige mannen in een voortdurende oorlog verwikkeld, die meer of minder beleefd wordt gevoerd.
Voor wie binnen de spelregels werken is hanegedrag dus al problematisch; riskanter wordt het bij buitenstaanders met lichaamskracht: zij vallen terug op primitievere vormen van roofzuchtigheid. In een land als het onze zijn dat drie soorten groepen: - de aankomende mannen, jongens in de puberteit dus. Meestal draaien ze bij zodra ze mogen meedoen; - mannen uit de onderste regionen van de samenleving. Normaal worden ze met structureel geweld in bedwang gehouden; in een crisis slaan ze er op los; - groepen nieuwkomers die niet goed in de samenleving worden opgenomen. Als de gedweeheid over is - meestal in de tweede generatie - maken ze amok. Gevaarlijk zijn speciaal de nieuwkomers die een haneverleden meebrengen naar het nieuwe land: Molukkers nu, de zoons van sommige groepen gastarbeiders, vrees ik, straks. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||
Met roofzuchtig gedrag is nog meer aan de hand. Mannen hebben een levensperiode achter de rug waarin de spelregels maar gedeeltelijk vat op hen hadden: hun jeugd. Enerzijds moesten zij thuis en op school gehoorzamen; anderzijds regelden zij hun onderlinge betrekkingen vaak via geweld en leefden zij hun onvrede uit in vernielzucht. Aan die periode behouden zij een herinnering: het koelen van je woede is verrukkelijk. Volwassen geworden gedragen zij zich meestal volgens het spelregelmodel, maar de herinnering blijft. Daardoor hebben zij een ambivalente verhouding tot geweld, die wordt vertaald in een dubbele boodschap: enerzijds verderfelijk, anderzijds heerlijk. Dat heeft gevolgen. Als bepaalde grenzen worden overschreden zijn mannen geneigd terug te vallen op de ontlading van hun jeugd. Dat kan gebeuren bij een individu: in het café ontstaat een vechtpartij. Het kan ook collectief gebeuren. Het geweld breekt los; er wordt vernield, verkracht, gemoord. De roofzucht heeft het weer gewonnen.
Aangezien mannen in de samenleving de dienst uitmaken bepalen zij ook de norm. Ook dat heeft weer gevolgen: - De dubbele boodschap wordt als een natuurgegeven beschouwd, waartegen beschaving nooit iets zal vermogen. Geweld is kwalijk, maar helaas onvermijdelijk. --Jongens worden er dus mee opgevoed, daar helpt geen lieve moeder aan. De signalen uit de taal gaan zelfs een bepaalde kant uit: een jongen moet stoer zijn; op een brave Hendrik wordt neergekeken. - Via de buis wordt de dubbele boodschap, dus ook het flirten met geweld, bij bakken vol over ons uitgestort. Niet alleen registreert men de roofzucht uit de realiteit, die wordt nu eenmaal als nieuws beschouwd, waarschijnlijk terecht. Maar ook in de fantasie wordt uitgebreid geofferd aan de norm: geweld hoort bij het leven. Wie zou uitrekenen hoeveel in tv-series via barbarij en hanegedrag wordt afgehandeld en hoeveel via spelregels komt vermoedelijk op een zeer onevenwichtige verdeling. Op die manier blijft de roofzucht bestaan. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||
De mannenrol heeft dus gevaarlijke kanten. Stel nu, vrouwen willen die kwijt, geen dubbele boodschap meer, geen roofzucht, geen hanegedrag. Zij willen het goede van hun rol overbrengen, de vrouwelijke waarden. Twee methoden werken dan niet: - die waarden in vrouwenland houden: praten over vrede en daarvoor collecteren (traditioneel vrouwelijke methode) of er in eigen kring de lof van zingen (huidige feministische methode). Ze moeten elders naar toe: naar mannenland; - die waarden naar mannenland brengen op de manier waarop dat vroeger gebeurde. Verpleegsters blijven dan onderbetaald, moeders kunnen hun zoons niet verlossen van de dubbele boodschap. Er zijn andere methoden die wel werken: - met meer vrouwen tegelijk mannenland betreden; daar goede vaardigheden en kennis van zaken leren; niet schrikken van hanegedrag; schouders ophalen en het zorgvuldig analyseren; - vervolgens: hanegedrag korstluiten en uitleggen waarom het belangrijk is dat te doen. Dat kan, want in een gezelschap zijn bondgenoten te vinden die liever een oplossing zoeken dan tijd te verliezen aan andermans hanegedrag. In een vergadering is de voorzitter meestal een structurele bondgenoot; - kennis en vaardigheden aldus opgedaan doorgeven aan andere vrouwen die nog bang zijn; - verder geleerd hebbend doorstromen naar moeilijker posities, dan idem; - geleidelijk aan belanden op knooppunten. Niet alleen die waar beslissingen vallen, maar ook die waar nieuwe normen worden geformuleerd en vervolgens uitgedragen. Dan volgt nog een lange weg: de dubbele boodschap in het onderwijs en de media afschaffen, andere vormen van spel ontwikkelen, mogelijkheden tot meedoen scheppen voor jongeren in de puberteit, gewelddadig gedrag van underdogs overbodig maken, minder riskante constellaties scheppen voor het ontladen van agressie, zorgen dat meisjes en jongens anders worden opgevoed. Als we die weg hebben afgelegd en vrede willen zitten we vervolgens met dezelfde problemen als mannelijke beslissers nu: pacifisme werkt alleen als iedereen meedoet; pacifisme kan | ||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||
alleen als nationalisme niet meer nodig is en niet meer bestaat. Als wij meer willen dan de zojuist geschetste infiltratie, als wij androgyne mensen willen moeten beide seksen vier dingen doen: - het goede gedrag van de eigen sekse behouden; - het verkeerde gedrag van de andere sekse niet overnemen; - het verkeerde gedrag van de eigen sekse afschaffen; - het goede gedrag van de andere sekse overnemen. Als ik dat nu verder naar vrouwen toe vertaal komt het volgende: - Wij blijven mensgericht, ook als we met dingen bezig zijn of werken in het groot. - Wij doen niet mee met roofzucht en hanegedrag; wij leren ons er wel tegen verweren. Wij beantwoorden agressie niet met mannenhaat, wij vervangen die door iets beters: woede die niet ons beheerst maar die wij beheersen; we maken er een kracht van. Zo kunnen we onze energie doeltreffend gebruiken: ik wil het anders, hoe krijg ik dat voor elkaar. - We schaffen onze maatschappelijke passiviteit af: we gaan in mannenland dingen veranderen. - We nemen het goede van de mannenrol over: we leren vechten en omgaan met dingen.
Vechten hebben we al voor een belangrijk stuk geleerd als we onze woede tot een krachtbron maken. Dan krijgen we tijd vrij om kennis van zaken op te doen, onjuiste argumenten te ontzenuwen, naar de goede te luisteren en aldus anderen te overtuigen. Leren omgaan met dingen kost vermoedelijk meer tijd. Want we moeten dan onze gewoontes veranderen; operationeel gaan denken, niet alleen uitmaken wàt er moet maar vooral hóe het moet. Op die manier overbruggen we de grote leegte tussen de onmacht (het beginnetje aan de basis) en de almacht (onze visie op de ideale samenleving). Verder moeten we leren afstand bewaren, zowel gevoelsmatig (als we kritiek hebben op iemand betreft die een deel van haar gedrag; als iemand kritiek op ons heeft hoeven we niet verpletterd te zijn) als materieel (we leren de technieken van het afstand houden beheersen). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||
We kunnen dan weer werken met spelregels, structuren, organisatorische kaders, we kunnen elkaar helpen leiders te worden. Spelregels en aanverwant zijn nodig om: - dingen te ordenen, voor iedereen duidelijk te maken waar zij aan toe is, tijd en energie te sparen, te zorgen dat ervaring en kennis worden overgedragen, kunnen worden gebundeld en gesystematiseerd; - mensen een steuntje in de rug te geven; - conflicten te vermijden en op te lossen; - macht eerlijker over mensen te verdelen, want anders is de sterkste altijd de baas. Kortom, om mensen het gevoel te geven dat ze hun tijd goed besteden, dat hun werk resultaat heeft en door anderen kan worden benut. Dat organisatorische kaders nuttig zijn hebben we kunnen merken waar het feminisme ze heeft kunnen gebruiken om te groeien: in het vormingswerk, op de universiteiten. Dat structuur, spelregels en leren van leiderschap nuttig zijn zien we aan fort (Feministische Oefengroepen op basis van Radikale Therapie): - Er wordt een volgorde vastgesteld en daar houdt iedereen zich aan; wat nu buiten de ‘agenda’ valt komt straks (structuur). - We spreken af hoe we dingen doen, boosheid bijvoorbeeld wordt op bepaalde manieren geuit (spelregels). - We zijn om de beurt verantwoordelijk, om dat minder zwaar te maken doen we het met ons tweeën, zo oefenen we allemaal; we krijgen steun en feed-back (leiderschap).
Ordelijk is niet hetzelfde als onpersoonlijk; spelregels zijn niet synoniem met formalisme en manipulatie, dat mannen er vaak een karikatuur van maken hoeft ons niet te deren. Binnen een structuur kan best worden gelachen, concreet en bondig worden erdoor versterkt. Dát er spelregels zijn is belangrijker dan wèlke dat zijn. In elk geval moeten ze van te voren worden afgesproken, want iedereen kan dan nog eerlijk denken, zich inleven in de rol van topdog en underdog. Als het conflict er eenmaal is kan dat niet meer. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||
We hoeven de ‘ordening’ uit mannenland niet over te nemen; we kunnen daar kijken wat voor ons bruikbaar is en wat niet; we kunnen ook een eigen ordening maken. En wie bezwaar heeft tegen de uit mannenland afkomstige terminologie mag die best afschaffen. We kunnen een huishoudelijk reglement een spelregelboekje noemen en een bestuur een kerngroep.
De mannenrol heeft meer goede kanten. Groot denken is er één. Als we dat overnemen boeken we een dubbel resultaat: - Materieel kunnen we onze ondernemingen uitbouwen, grootschalig worden, het feminisme maken tot een beweging die grote verbanden overziet, die werkt op grond-, midden-, en topniveau, die denkt op korte, middellange en lange termijn. Dat kan in kleine teams waartussen goede verbindingen bestaan: de archipel krijgt een geregelde veerdienst. - Psychologisch kunnen we beter omgaan met de gelijkheid en ‘ik ben klein, dus jij mag niet groter wezen’ vervangen door ‘iedere vrouw wordt groter’. fort is daarbij belangrijk: ik leer kleinheid af, ik zet afgunst om in bewondering, als een ander groter is gebruik ik die als inspiratiebron: hoe pakt zij dingen aan. Aangezien wij allen in sommige opzichten groot en in andere klein zijn kunnen we van elkaar leren. Voor het overdragen van kennis en vaardigheden kunnen we kaders maken. Vrouwen die maatschappelijk meer weten of kunnen, dragen hun bekwaamheden over aan andere vrouwen. Op die manier heeft de beweging iets aan haar elite: noblesse oblige, wie meer geleerd heeft helpt andere vrouwen groeien. In werktijd, anders raakt ze overbelast. Zo leveren we betere prestaties en gaat de kwaliteit omhoog; we kunnen goed toegerust vechten.
Als we dat allemaal doen hebben we een belangrijke stap gezet naar de androgynie; we hebben mannelijke waarden in vrouwenland geïmporteerd. Als we een gynandrische samenleving willen moet er meer: vrouwelijke waarden dienen naar mannenland geëxporteerd te worden. Dat gaat niet zomaar; zolang één sekse de dienst uitmaakt lukt het niet. Dus hebben wij emancipatie nodig, ontvoogding eerst, vervolgens de helft van de macht. Als we in mannenland infiltreren en groot leren omgaan met | ||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||
mensen en dingen, zijn we op weg. Maar als we willen dat vrouwelijke waarden in mannenland ingang vinden moet er meer. De eerste golf is namelijk weggeëbd omdat zij voor dat ‘meer’ is blijven steken. Ook zij geloofde in de mythe van de organische groei: als het kiesrecht er eenmaal was, zou het met de positie van de vrouw wel in orde komen. Als tweede golf hebben wij kunnen zien waar dat toe geleid heeft: wat tussen 1900 en 1920 allerwegen leefde verdween weer; tussen 1920 en 1960 werden feministische gedachten opnieuw weggedrukt uit de cultuur; wij werden weer grootgebracht met andere variaties van de oude mythen. Als wij willen dat het ditmaal anders gaat, als wij het feminisme willen uittillen boven het niveau van een verschijnsel dat nu even in de mode is en vervolgens wordt vervangen door iets anders interessants, dan dienen wij lering te trekken uit de geschiedenis van onze voormoeders. Dus moeten wij twee andere goede dingen uit mannenland overnemen: doeltreffende organisatievormen en strategisch denken. Als wij dat doen wordt het feminisme een eilandenrijk, een stevige staat, waarnaar met ontzag wordt geluisterd. Maar daarover een andere keer. |
|