Er is een land waar vrouwen willen wonen
(1984)–Joke Kool-Smit– Auteursrechtelijk beschermdteksten 1967-1981
[pagina 112]
| |
Wij en de politiekGa naar voetnoot*Na de verkiezingen schreef een boze partijgenote een brief aan de redactie van PKGa naar voetnoot** waarin zij haar misnoegen uitte over het feit dat zo weinig vrouwen waren gekozen. De brief werd geplaatst met als redactioneel commentaar dat men wel anders zou willen, maar dat vrouwelijke kandidaten zo moeilijk te vinden waren. Dit antwoord was niet onjuist, maar wel onvolledig. Als het volledig was geweest had er bij gestaan dat de partij nooit serieuze pogingen had ondernomen om de maatschappij zo in te richten dat vrouwen zich kandidaat konden stellen en evenmin ooit ernstig had nagedacht over de vraag hoe vrouwelijke kandidaten konden worden opgekweekt. De inspanningen van onze partij (en de andere) beperken zich er meestal toe dat beoordelingscommissies hun best doen uit de groslijst enkele acceptabele vrouwspersonen op te diepen die dan met een aanmoedigend praatje van de voorzitter, al of niet vergezeld van wat emancipatiekreten, worden gepresenteerd.
In dergelijke situaties krijg je meestal drie soorten reacties: 1 Als vrouwen het dan zo graag anders willen hebben moeten ze het zelf maar opknappen. 2 Het doet er niet toe of het een man is of een vrouw, het enige wat telt is de bekwaamheid van de kandidaat. 3 Waarom zouden mannen de belangen van vrouwen niet evengoed kunnen behartigen als vrouwen zelf? De eerste reactie is er één van ergernis: vrouwen hebben altijd wat te mopperen, maar als puntje bij paaltje komt laten ze verstek gaan. Deze reactie is begrijpelijk maar kortzichtig. Want ze houdt geen rekening met het feit dat er tussen vrouwen en mannen een rol- en taakverdeling bestaat in onze maatschappij, met een opvoeding die hierop voorbereidt, | |
[pagina 113]
| |
waarbij meisjes wordt geleerd dat zorgen voor anderen en op de achtergrond blijven het mooiste is wat je op deze aardbol kunt beleven, en jongens te verstaan wordt gegeven dat je je in het strijdgewoel hoort te mengen wil je een echte man zijn. Die reactie houdt, anders gezegd, geen rekening met het feit dat vrouwen een reeks extra psychologische en materiële barrières moeten nemen. Het merkwaardige is dat die reactie achterwege blijft als er sprake is van vergelijkbare situaties of groepen. Over ontwikkelingslanden wordt niet gezegd dat ze het zelf maar moeten zien te klaren en wie taalprogramma's en extra leerkrachten voor kinderen in rotbuurten onzin vindt is een reactionaire schoft. De eerste reactie berust op een misvatting: het idee dat vrouwen en mannen op voet van gelijkheid in de wereld bezig zouden zijn. Nog duidelijker komt dat tot uiting in de tweede reactie: wij willen een bekwame kandidaat. Mensen die zoiets zeggen trekken altijd een verlicht gezicht: zíj zijn over die onbelangrijke onderscheidingen heen. Het gevolg van die verlichtheid is dat de zwakkere groep moet meedoen op de condities van de sterkere groep: als je even goed bent mag je ook. Wie stelt dat mannen evengoed vrouwenbelangen kunnen behartigen als vrouwen heeft in principe geen ongelijk. Alleen, er zitten wat haken en ogen aan. Het kost energie en tijd nieuwe ideeën om te zetten in beleid. In fase 1 is degene die ze verkondigt een roepende in de woestijn. In fase 2 is men voor het idee gewonnen en wordt het eindeloos en in alle toonaarden gepredikt, maar pas in fase 3 wordt het uitgevoerd. Tussen fase 1 en fase 3 kunnen heel wat jaren liggen. Het bovenstaande geldt voor ‘neutrale’ ideeën, dat wil zeggen ideeën wier verwezenlijking geld kost, denkwerk en overleg en een grotere of kleinere verschuiving van machtsposities. Daarnaast bestaat een ander soort ideeën: de ideeën met een extra lading. Dat zijn ideeën die verband houden met de seksualiteit, het gezin en de rang- en rolverdeling tussen de seksen, en vaak bestaat er een samenhang tussen de drie. De lading is die van het taboe en daardoor is degene die begint met ze te verkondigen niet alleen een roepende in de woestijn maar ook iemand die zichzelf in een kwalijk daglicht plaatst, die griezelreacties van de anderen op zichzelf geprojecteerd | |
[pagina 114]
| |
ziet. Wie - lang geleden - overspel geen grond voor echtscheiding vond was vast niet zuiver op de graat, wie - korter geleden - ijverde voor seksuele voorlichting had vast een snaakse levenswandel, wie - nog korter geleden - openlijk zei dat homofilie als iets doodgewoons moest worden beschouwd had zelf natuurlijk van die neigingen en de vrouw die pleitte voor crèches was (is?) ergens een ontaarde moeder. Niet dat zoiets openlijk wordt uitgesproken of zelfs maar bewust gevoeld, behalve als de dingen uit de hand lopen, maar het speelt wel een rol en het heeft tot gevolg dat politici meestal pas met dit type ideeën kunnen werken wanneer ze al een heel eind in fase 2 zijn, wanneer het midden dat zichzelf altijd ziet als de verlichte voorhoede, al druk bezig is ze te verteren.
Wanneer een man in het openbaar pleit voor de belangen van vrouwen krijgen we een variant van de vorige situatie. Ook dan keren taboes, die verband houden met de onderscheidingen tussen de seksen - onderscheidingen die worden verdoezeld maar desondanks bestaan - zich licht tegen de pleitbezorger. Nu is er met die sekse-onderscheidingen iets merkwaardigs aan de hand. Ze berusten op overduidelijke lichamelijke verschillen, zegt men. Maar het opvallende daaraan is dat ze niet belangrijk hoeven te zijn. Soms krijgen ze een sociale betekenis, soms niet. Er lopen in Nederland mensen rond met blond en met donker haar, maar alleen in de oorlog was dat onderscheid van belang, ervoeren joden blonde landgenoten als ‘behorend tot het andere kamp’. Het verschil blond-donker had een tijdelijke ‘zij’ en ‘wij’ functie; het verschil blankzwart heeft een veel duurzamer ‘zij’ en ‘wij’ functie. Desondanks duurt het enige tijd eer blanke en zwarte kinderen elkaar als anders gaan zien. Nu zitten sekse-onderscheidingen nog veel sterker in sociale structuren ingebakken dan onderscheidingen naar huidskleur. De eerste mededeling die over een baby wordt gedaan is dat het een jongen is of een meisje, en terwijl het onderscheid blank-zwart alleen bestaat in enkele uithoeken van de taal is het onderscheid hij-zij een element dat men door het hele taalsysteem terugvindt. Wanneer nu een man publiekelijk opkomt voor de belangen | |
[pagina 115]
| |
van de vrouwengroep is er kans dat hij als een afvallige wordt ervaren.Ga naar voetnoot1 Dat is een bedreiging voor hemzelf en voor de groep. Een vrouw die zich in mannenkleding steekt wordt niet serieus genomen, maar een jongetje moet het stiften van zijn lippen ijlings afleren, een homo dient niet met zijn heupen te wiegen en laat die knaap in godsnaam geen balletdanser worden, want anders accentueren zij hun lichamelijkheid, alsof zij vrouw waren, en zetten zij de groep voor schut. Wanneer een man opkomt voor de belangen van vrouwen kan hij op een andere manier aan status inboeten. Hij wekt licht de indruk dat hij zich door de lagere groep laat commanderen: het Jan Hen effect. Vandaar dat mannen die hun rechtvaardigheidsgevoel toch willen laten spreken proberen zich veilig te stellen. Ze doen wat agressief tegen vrouwen in de buurt of beginnen met grapjes. Maar er blijven risico's en daarom kunnen mannen het zich vaak pas permitteren voor de belangen van vrouwen op te komen of te pleiten voor verandering van de rolverdeling tussen de seksen als het gaat om zaken die al bij de nobele stokpaarden zijn ondergebracht. En dat geldt in het bijzonder voor de politiek. Want de politiek is een terrein waar de mannelijkheidshiërarchie en het kerelschap helaas nog altijd zeer belangrijk zijn. De moeilijkheid is dat het voor vrouwen die in een mannengroep zitten ook niet eenvoudig is. Een vrouw mag daarin best meedoen, op voorwaarde dat ze het spel meespeelt, dat ze zich opstelt als een fidele meid. Als ze nu over sekse-ongelijkheden gaat praten is ze een spelbreekster, legt ze verschillen bloot die men graag toegedekt wil houden en zo bedreigt ze de samenhang van de groep. De reacties liegen er dan meestal ook niet om. Ze variëren van rechtstreekse agressie tot grappen en spot. De fidele meid wordt een zure tante. Dat leidt gemakkelijk tot een zelfcensuur die je ook vindt bij de media in landen met een lichtgeraakte overheid. Dat is het eerste mechanisme dat maakt dat vrouwenbelangen in de politiek zo weinig aandacht krijgen. Het leven is voor alle betrokkenen veel gemakkelijker als er gezwegen wordt. | |
[pagina 116]
| |
Het tweede mechanisme heeft een historische oorsprong. Toen vrouwen als afgevaardigden konden worden gekozen moesten zij zich waarmaken, laten zien dat zij buiten het getto konden optreden. De neiging bestond immers vrouwen op te bergen in het vrouwenhoekje. Toen Rosa Luxemburg in Duitsland aankwam en de socialisten aldaar haar diensten aanbood wilde men haar naar het vrouwenwerk afschuiven, Rosa weigerde, ze had geen zin in een tweederangsrol. De eerste generaties vrouwen in de politiek moesten hun volwaardigheid bewijzen en dat vereiste dat ze zich bezighielden met de algemene politiek. Ze leefden trouwens in de gedachte dat zij een voorhoede vormden met een heel leger achter zich: als er één schaap over de dam is volgen er meer. Dus hoefden zij de politiek - en wat voor de politiek gold gold ook voor andere sectoren van de maatschappij - niet te gebruiken om een beleid uit te stippelen ten behoeve van hun seksegenoten (al roerden zij zich wel wanneer daar aanleiding toe was), maar zagen zij die als een middel om te bewijzen dat vrouwen het evengoed konden als mannen. Als dat bewijs geleverd was zou de weg naar de volwaardigheid geëffend zijn. Vijftig jaar later is duidelijk dat het niet gewerkt heeft. We zitten nog steeds met dat ene schaap, in de wandeling symbolische vertegenwoordiging geheten. Dat komt doordat wij behoren tot een minderheidsgroep. En daarvoor geldt: als iemand het goed doet dan is hij/zij de uitzondering die de regel bevestigt, als iemand het slecht doet dan klinkt het ‘zie je wel’. Positief materiaal telt niet mee, negatief materiaal heeft de volle bewijskracht. Het enige waar een lid van een minderheidsgroep die het ‘maakt’ op kan rekenen is dat tegen hem of haar gezegd wordt: ja, maar jij bent anders. Vijftig jaar hebben vrouwen in de politiek en elders hun goede wil getoond. Vijftig jaar lang hebben ze meegedaan op de voorwaarden van het ‘vak’. Het resultaat is dat vrouwen in hogere regionen nog altijd ontbreken of uitzonderingen zijn. Dat meisjes nog altijd de volwassenheid ingaan met een fikse onderwijsachterstand. Dat vrouwen nog altijd kunnen worden ontslagen wegens huwelijk of zwangerschap (over benoemen spreken we nu maar niet.)Ga naar voetnoot* Dat door het Nederlandse parlement een anti-discriminatiewet wordt aangenomen waarin de woorden sekse en burgerlijke staat niet wor- | |
[pagina 117]
| |
den aangetroffen.Ga naar voetnoot2 Dat programmapunten vrouwen betreffende sneuvelen als er geregeerd moet worden (vvd en abortus) of papieren kreten blijven als er geld op tafel moet komen (progressieve concentratie en kinderopvang). Kortom, dat vrouwen nog altijd de sluitpost vormen op de begroting, gesteld al dat ze erin voorkomen.
‘Jij bent anders’. Die uitlating is bedoeld als een compliment, maar de boodschap ervan is: jij hoort niet bij dat stel. En hier komen we terecht bij een derde mechanisme dat maakt dat vrouwen vaak zulke slechte pleitbezorgers zijn voor hun eigen sekse: het mechanisme van de wankelende loyaliteit. Vrouwen die enigszins meetellen hebben dikwijls een leerschool achter de rug die andere vrouwen missen: zij weten meer, kunnen meer, begrijpen meer, raken dus van hun eigen groep vervreemd en gaan zich ergeren aan het onbenul, de beperktheid, de klungeligheid van andere vrouwen. Daardoor ontstaat de neiging zich af te zetten tegen de eigen groep, de minderheidspositie te ontkennen (ik heb nooit iets van discriminatie gemerkt), op hun eigen status te reageren met een mengsel van nederigheid en hoogmoed en van daaruit de groepsgenoten vermanend toe te spreken: als jullie nu maar net zo goed je best doen als ik zijn we van het gezanik af. Maar om bij de andere groep te kunnen horen moet je niet alleen je groepsgenoten aanraden zich ‘goed’ te gedragen, je moet zelf ook bewijzen leveren van goed gedrag. Vandaar dat ‘symboolvrouwen’ licht gaan overcompenseren, royalistischer optreden dan de koning. Leden van minderheidsgroepen hebben de reputatie dat ze rancuneus zijn, dat ze overdrijven, dat ze kleinigheden zo geweldig opblazen. Dus laten de ‘uitzonderingen’ zien dat ze redelijk zijn, dat ze verheven zijn | |
[pagina 118]
| |
boven dat soort kinderachtig gedrag, dat ze de proporties in het oog weten te houden. Mannelijke volksvertegenwoordigers die over vrouwenproblemen komen sprekenGa naar voetnoot3 geven daarover hun standpunt; sommige vrouwelijke volksvertegenwoordigers kunnen dat niet doen zonder de toevoeging dat er nog andere problemen zijn en dat die wellicht hogere prioriteit genieten. Daarmee plaatsen ze zichzelf op gods troon, een ongeschikte plaats voor leden van minderheidsgroepen, en in het bijzonder voor vrouwen. Vrouwen in hogere regionen, en dus in politieke lichamen, zijn niet automatisch een zegen voor hun seksegenoten, integendeel. Want aan de ene kant doen ze dienst als excuus - we hebben er toch een vrouw bij --, aan de andere kant worden ze door de hierboven beschreven mechanismen vaak gedwongen de eigen groep te verloochenen en versterken zij de meerderheidsgroep in de houding dat er toch eigenlijk niets aan de hand is. Ze leveren het alibi waarmee het systeem in stand wordt gehouden. Vandaar mijn stelling dat ‘een vrouw’ op de lijst of in de commissie geen goed uitgangspunt is. Als het ons doel is dat mannen en vrouwen in de samenleving op voet van gelijkheid verkeren en dus dat er een soort maatschappij ontstaat waarin dat mogelijk is en als wenselijk wordt gezien dan heb je in de politiek en in de beleidsorganen feministen nodig, vrouwen die zichzelf beschouwen als afgezanten van de slecht vertegenwoordigde groep en die ook als zodanig welkom zijn. Wat zijn feministen? Vrouwen die weten dat ze tot een tweederangsgroep behoren en die daar niet als individu onderuit proberen te komen. Die zich solidair voelen met de eigen groep. Die de prioriteiten, de proporties, de spelregels van de andere groep niet als vanzelfsprekend aanvaarden en die zich niet laten gebruiken als hun partij - of het lichaam waarin zij zitting hebben - met woorden denkt te kunnen volstaan. Die de politiek openlijk beschouwen als een middel om gelijke kansen te scheppen voor de helft. Die weten dat in toekomst- | |
[pagina 119]
| |
modellen - of die nu reformistisch zijn of revolutionair - de belangen van hun seksegenoten plegen te worden vergeten en die eisen dat daarover wordt nagedacht. Die als ze constateren dat andere vrouwen zich voor de zoveelste maal hebben laten beetnemen denken: hoe lang nog laten wij dit met ons doen. Vrouwen die weten dat ze in de politiek tweederangspersonen zullen blijven. Want sinds de dag waarop Rosa Luxemburg de burelen van de Duitse socialisten binnenstapte is er wel iets veranderd, maar niet dit. Wie zich met vrouwenzaken inlaat is tweederangs. Bij Indira Ghandi en Golda Meir moet je niet met feminisme aankomen. Niet alleen tweederangs, maar ook lachwekkend. Want je hebt de nobele tweederangsburgers, het proletariaat of de negers - en die welke altijd bruikbaar zijn voor een goede grap. De Amerikaanse senator Smith diende bij de behandeling van de anti-discriminatiewetten als cabaretnummer een sekseamendement in.Ga naar voetnoot* Biesheuvel deed hetzelfde met de benoeming van een vrouw in zijn kabinet.Ga naar voetnoot** Want politiek is mannenterritorium, dus een gebied waar mannen elkaar knipogend grappen toewerpen over de hoofden van het vrouwvolk heen. Slaven hebben immers geen ogen en geen oren.Ga naar voetnoot4 Feministen zijn vrouwen die dit alles met opgeheven hoofd trotseren. Die het, om met Sartre te spreken, wagen authentiek te zijn. En die als zodanig welkom zijn. Dat betekent dat zij psychisch en materieel de ruimte krijgen. Psychisch doordat van hen initiatieven op dit gebied worden verwacht in plaats van | |
[pagina 120]
| |
getolereerd. Materieel doordat zij de tijd krijgen aan een beleid te werken. Dat beleid ontbreekt op 't ogenblik volkomen. Wie Kamer- of commissiehandelingen uitvlooit komt daarin bijzonder weinig tegen over vrouwen. En om aan dat beleid te werken is het nodig heen en weer te pendelen tussen politiek en achterland. Daarvoor moet tijd worden vrijgemaakt, want onder het regime van de algemeenheid is die er niet. De algemeenheid levert al een overvolle werkweek op. De consequentie daarvan is dat andere taken drastisch moeten worden beperkt. En de consequentie daarvan is weer dat er meer hulpkrachten aangetrokken zullen moeten worden. Gelijkheid kost geld.
Maar wat is dat achterland? Op het eerste gezicht is het antwoord duidelijk: andere vrouwen en de vrouwengroepen binnen de eigen partij. Maar bij nader inzien ligt het niet zo eenvoudig. Want niet alleen in de binnenste kringen van de politiek, maar ook in de buitengewesten wordt de mythe van de algemeenheid aangehangen. Het is immers aangenamer te doen of je een mens bent waar niets mee aan de hand is dan de angel van het vrouw zijn te voelen. Deze struisvogelpolitiek heeft tot gevolg dat de meeste vrouwen geen notie hebben van de situatie en als ze dan eens boos worden zich laten afschepen met dooddoeners. En als het over andere categorieën vrouwen gaat die duidelijk in het verdomhoekje zitten zal het ergens wel hun eigen schuld zijn. De eerste taak van de pendelaars is dus het achterland wakker te schudden, duidelijk te maken dat hier geen sprake is van persoonlijke fouten, maar van een foute structuur. Daarbij kunnen de vrouwenorganisaties van politieke partijen een nuttig instrument zijn. Maar hier komen we terecht bij een nieuw probleem. Want die vrouwenorganisaties zijn niet opgezet om de belangen van vrouwen een kans te geven via de politiek, maar om de politiek een kans te geven bij de vrouw. Met het gevolg dat zij een subcultuur vormen, zonder de geruchtmakende hobby's en het lastigheidseffect waarmee jongerenorganisaties nog wel eens iets voor elkaar krijgen. Onder het algemeenheidsregime zijn al wel eens stemmen opgegaan die voorstelden de vrouwengroeperingen op te heffen. En voor algemene problemen is dat terecht, omdat daarbij de | |
[pagina 121]
| |
taboe-effecten niet werken, althans niet hoeven te werken. Zodra wij van onze minderheidsstatus verlost zullen zijn worden vrouwenorganisaties overbodig. Maar voorlopig hebben we ze nog hard nodig.
Wanneer wij besluiten voorshands onze eigen minderheidspositie als uitgangspunt te nemen voor het bedrijven van politiek is de weg vrij om naar vrouwen en vrouwengroepen in andere partijen toe te stappen en gezamenlijk een pakket van eisen te formuleren en een termijn waarbinnen dat dient te worden gerealiseerd. Want welke ideologische en politieke verschillen er ook zijn, naar mijn ervaring liggen ze niet zozeer op dit terrein. Als die samenwerking tot stand komt ontstaat de mogelijkheid wensen in beleidsvoorstellen te vertalen. Want verlangens van vrouwelijke zijde worden altijd onder de tafel gewerkt met de argumenten ‘het kan niet’ of ‘vertel me dan maar eens hoe dat moet’. Het gebrek aan economische, juridische en algemeen-maatschappelijke kennis is een factor die ons steeds opnieuw parten speelt. Maar kennis is te koop of zelfs gratis te krijgen als er gewerkt kan worden aan een project dat zinvol is en gedragen wordt door genoeg groepen om een kans van slagen te hebben. Wanneer het de vrouwengroepen in de politiek zou lukken een gezamenlijk eisenpakket te formuleren is de volgende stap de fracties daarop vast te pinnen en een interdepartementale coördinatiegroep te eisen die een meerjarenplan gaat opstellen. Als die groepen zoiets gezamenlijk doen en bereid zijn daaraan consequenties te verbinden wordt het voor een regeringscombinatie, hoe die dan ook mag zijn samengesteld, wat minder eenvoudig verlangens van vrouwelijke zijde over het hoofd te zien. Dit betekent dat er gezamenlijk en systematisch gewerkt wordt aan een onderhandelingspositie, zoals de vakbeweging die ook heeft opgebouwd. Dat is niet alleen politiek belangrijk, maar ook psychologisch. Want het hoort bij de vrouwenrol te denken dat macht ‘vies’ is, iets voor een smeerlap als Nixon of zo. Streven naar macht is niet netjes voor mensen wier taak in het leven het is te zorgen dat de anderen aan hun trekken komen. Het gevolg is dat we in de politiek uitermate ondoeltreffend plegen op te | |
[pagina 122]
| |
treden. Dat we voorzichtig mompelen ‘het zou toch eigenlijk zo moeten zijn dat’, op 't laatste ogenblik een telegram sturen en vervolgens teleurgesteld zijn dat het weer niet is gelukt. Politiek bedrijven betekent dat je tijdig aan blokvorming doet, een strategie uitstippelt en gezamenlijk afspreekt wat je sancties zijn. Dat je bereid bent publiekelijk boos te worden op je eigen partij. Dat je aankondigt seksesolidariteit zo nodig hoger te stellen dan partijsolidariteit. Want politieke partijen zijn een middel tot een rechtvaardiger samenleving, niet een doel op zich. In die gedachtengang past dat het ‘vrouwen stemt op vrouwen’ in ere wordt hersteld. Onder het regime van de algemeenheid was dat een verdachte leus geworden, en gezien de inkapselingseffecten van dat regime had het stemmen op vrouwen meestal ook weinig zin. Maar als wij ons erop toeleggen feministen op te kweken voor de politiek wordt het wél belangrijk. Tenslotte kan het nodig zijn gebruik te maken van de macht van het getal. Maar daarvoor is weer nodig dat lang van te voren zorgvuldig en gezamenlijk een campagne wordt gepland. Want de leus moet worden verkocht. En op het ‘vrouwelijk element’ is men uitgekeken, figuurlijk althans. Dat is overigens maar een deel van het verhaal. Politieke partijen mogen de verwezenlijking van hun gelijkheidsidealen in dit vlak niet overlaten aan hun vrouwelijk kader. Zij dienen als partij met voortvarendheid te werken aan afbraak van de rolverdeling en aan een betere toerusting van de vrouw. In de eng-politieke sector moet men ophouden gods water over gods akker te laten lopen. Vrouwelijke volksvertegenwoordigers worden niet vanzelf gekozen, alle opbouwende taal van vooraanstaande personen ten spijt. De partij zou zich daarom moeten uitspreken voor een geleidelijkaan op te voeren streefpercentage vrouwelijke kandidaten op een verkiesbare plaats. Een streefpercentage van een kwart voor '74-'75 kan waarschijnlijk niet; voor '78-'79 moet het te doen zijn.Ga naar voetnoot* Als nu onmiddellijk op basisniveau met het ploegwerk wordt be- | |
[pagina 123]
| |
gonnen. En dat ploegwerk zou kunnen inhouden: - Een systematische campagne om kadercursussen van de partij voor de helft door vrouwen te laten bezoeken; er voor zorgen dat vrouwen tijdens die cursussen even goed leren hun stem te verheffen als mannen; zorgvuldige evaluatie na afloop samen met vrouwelijke cursisten (waar zitten de drempels, waar zitten de lacunes in kennis). - Een goed voorbereide enquête onder vrouwelijke partijleden om er achter te komen waar hun weerstanden tegen het politieke bedrijf nu precies zitten.
Het zou wel eens zo kunnen zijn dat de uitkomsten van deze enquête de partij ertoe zouden nopen na te gaan denken over haar eigen model van politieke organisatie. Want daarin wordt op 't ogenblik ontstellend ondoelmatig omgesprongen met menselijke energie en enthousiasme. In de huidige organisatie wordt de dienst uitgemaakt door afdelingen en gewesten, door algemene lichamen, wier vergaderpraktijk wordt beheerst door oudere of jongere mannen die nooit volwassen zijn geworden, die nog altijd het spel spelen van de tegen elkaar opbiedende jongetjes die erop uit zijn zoveel mogelijk plaats in te nemen met behulp van woorden. Het gevolg is dat politieke bijeenkomsten vaak verworden tot een spel van emoties dat uitmondt in een spel van moties. Daar knappen vrouwen vaak op af. Want voor vrouwen zijn woorden in het openbare leven een functioned artikel dat je gebruikt om kwijt te raken wat je op je hart hebt. Vrouwen spreken dan ook meestal kort - op mannencongressen moet de voorzitter de afgevaardigden voortdurend aan hun spreektijd herinneren, op vrouwencongressen hoeft dat zelden of nooit. Vrouwen, ook al zijn ze zo politiek geïnteresseerd, knappen dus vaak af op de officiële vergaderpraktijk. Die staat hun tegen, zij kunnen niet met twinkelende oogjes meegenieten van het ‘spel’. Maar datzelfde geldt voor een heleboel mannen die wél in de volwassenheid zijn beland. Dat zijn mannen die de politiek zien als een middel om de wereld te veranderen of te verbeteren en nu - gedeeltelijk terecht - constateren dat je daarvoor niet bij de politieke partijen moet zijn (de afkeer die actiegroepen hebben van de officiële politiek is in dit ver- | |
[pagina 124]
| |
band onthullend) en mannen die graag hun kennis en interesse willen inbrengen, maar die zich ergeren aan discussies waarin domheid en kreten het toneel beheersen. Enkelen houden het uit terwille van de goede zaak, maar de meesten verdwijnen weer snel. Er is in de politiek een ontstellend verloop van mensen. De oplossing zou wel eens kunnen zijn dat in de partij-organisatie meer de nadruk wordt gelegd op werkgroepachtige verbanden. In goed functionerende werkgroepen bestaat een evenwicht tussen geven en ontvangen. Ze zijn een zegen voor volksvertegenwoordigers die van allerlei markten thuis moeten zijn en dus dringend behoefte hebben aan informatie en ideeën en mensen die helpen bij het vorm geven daaraan. Ze zijn ook een zegen voor de andere deelnemers die zien dat er met hun ideeën iets gebeurt. Een zaak die verdere studie verdient zou zijn hoe die werkgroepen een stem te geven bij het nemen van beslissingen en het kiezen van kandidaten. Op 't ogenblik beschikken zij daarover niet. Op 't ogenblik wordt de dienst uitsluitend uitgemaakt door de leutercolleges. En dat betekent dat het stemrecht is voorbehouden aan drukteschoppers en aan mensen die in staat zijn een grote hoeveelheid ergernis en verveling te verdragen. Het lijkt mij een onjuiste selectie. |
|