Veere, 18 april 1991
Lieve Gustaaf en Janna,
Wat was het me vreemd te moede, die avond een paar weken terug, toen ik het boekje van Janna's neef had uitgelezen. In Herr Günthers appartement kon ik deze winter door een zijraam in de verte achter het kale hout van een windsingel de oude Veerse korenmolen zien. Ik weet eigenlijk niet of mijn sombere stemming van die avond nu werd teweeggebracht door mijn besef dat het voorjaarsgebladerte van de windsingel me het uitzicht op de molen zal gaan benemen of door mijn lezing van jullie neefjes vertaalde gedichten.
Jullie willen natuurlijk een reactie horen. Nu, ik heb wel wat op deze vertalingen aan te merken. Dat doet niets af aan mijn bewondering voor de moed van een twintigjarige die zich waagt aan de vertaling van de gedichten van Baudelaire. En wij ouderen moeten jongeren, zeker als ze van talent blijk geven, vriendelijk bejegenen.
Vanuit mijn eigen (al met al vrij troebele) kijk op het Frans lijkt het me dat Janna's neefje het Frans redelijk beheerst. De vele betekenisvervormingen en inaccurate weergaven die ik heb aangetroffen zijn waarschijnlijk te wijten aan zijn volharding in een onbezonnen vormkeuze. Hij heeft inderdaad problemen met het metrum. En hij moet omwille van het Hollandse rijm voortdurend iets van de inhoud prijsgeven.
Wat bijvoorbeeld te denken van zijn vertaling van de eerste strofe van A une passante? Hij doet het voorkomen of de dichter een vluchtige ontmoeting heeft met een vrouw die hem op straat voorbijsnelt. Maar waarom dan het statische gegeven van het straatlawaai door ‘langs mij henen’ vervormd tot een eigen dynamiek van de straat, waardoor niet de rouwdraagster maar de dichter zich als een bliksemschicht lijkt voort te bewegen? En waarom Baudelaire's efficiënte verwijzing naar haar rouwdracht bedorven door over haar ‘schenen’ te beginnen? Alleen om het rijm op ‘henen’? De passante is duidelijk van een voorname allure. Ze trekt haar rok helemaal niet op en maakt zich er geen zorgen over of het opspattende straatvocht de zoom van haar rok zal bevuilen. En zo zijn er nog veel meer voorbeelden.
Soms lijkt hij het Frans toch niet goed begrepen te hebben. Of hij geeft blijk allusies niet herkend te hebben. Dat laatste lijkt me bijvoorbeeld het geval bij het gedicht Le Gouffre. ‘Nombres’ wijst terug naar Pascal en moet met ‘Getallen’ vertaald worden. ‘Pauvres’ in La mort des pauvres moet met ‘armen’ en niet met ‘armzaligen’ vertaald worden. Het gaat om armen, paupers. (Baudelaire verklaart in dit gedicht de armen zalig en zalige armen zijn niet armzalig.)
Onze laat 20e-eeuwse mythen omtrent de romantiek uit het midden van de 19e eeuw versluieren zo'n beetje alles wat de Romantiek behelsde. Het is allemaal de schuld van Praz en Sartre, met hun gepsychologiseer. Volgens mij moet Janna's neefje alles wat hij over Baudelaire's persoonlijkheid heeft gelezen zo snel mogelijk weer vergeten. Hij schrijft ook doodleuk: ‘zijn syfilisinfectie zal hem (tezamen met de