Veere, 26 januari 1991
Lieve Janna, beste Gustaaf,
Opnieuw dank voor een brief van jullie. Jullie brief was van kort na het verlopen van het VN-ultimatum aan Saddam Hoessein, en, maakten we eruit op, nog geschreven voor het uitbreken van de oorlog.
Noam Chomsky is al sinds lang geen onbekende voor me. Ik ken hem als linguïst, maar vooral als pamflettist en politiek essayist. Ik las hem al in de zestiger jaren en ik heb hem in Amsterdam als student eens horen spreken. Toevallig had ik in Callian een bundel politieke essays van hem bij me. Dat boek heette Towards a new Cold War en bevatte behalve een paar buitengewoon scherpzinnige en vooral juiste politieke analyses van de situatie in Z.O.-Azië en in het Midden-Oosten een aantal boeiende essays over onderwerpen als de rol van de intellectuelen en de zelfbreideling van de Amerikaanse pers (dit laatste naar aanleiding van de consequente negatie van de kwestie Oost-Timor in vergelijking met de uitgebreide berichtgeving over Cambodja). Chomsky heeft als rechtgeaarde libertaire intellectueel het recht van spreken van de Franse historicus en neonazi Faurisson verdedigd. Misschien herinneren jullie je nog de buitengewoon stompzinnige terechtwijzing door de huidige voorzitter van de VVD-fractie die hem dat heeft opgeleverd. Maar ik moet eerlijk bekennen dat Chomsky's artikel in de Volkskrant waar Gustaaf ons op wees me niet zoveel zei. Dat kwam misschien omdat ik Chomsky's argumenten al wel zo'n beetje kende. Of omdat de oorlog toen ik het stuk las feitelijk al was uitgebroken.
Nina en ik waren de nacht van 16/17 voor ons doen vroeg naar bed gegaan en om één uur zette Nina ineens de radio aan. Zo hoorden wij heet van de naald dat de aanval van ‘the coalition’op Irak daadwerkelijk was ingezet. In de nachten daarop beleefden wij als zo velen simultaan met de bevolking van Tel Aviv en Haifa de spanning na de luchtalarmen en we hebben in ieder geval iets van de huiver bij dat steeds weerkerende ritueel van naar de ‘afgeplakte’ kamer gaan en je gasmasker opzetten mee ondergaan. Wat is het vreemd, en in zekere zin treurig, dat je op zo'n afstand ten aanzien van de oorlogsverschrikking op zich toch niet onpartijdig kunt blijven en je compassie met onschuldigen in het geval van de ene partij toch veel intenser is dan in het geval van de andere partij. Zal dat straks, als de nevelen van de censuur en van de oorlogseufemismen wat zijn opgetrokken, en de kadavers van onder het puin van Bagdad vandaan gehaald zullen worden, misschien anders worden?
Wat me bij die discussie over het al of niet gewelddadig ontzetten van Koeweit vooral verbaasde was dat niemand ervan uit scheen te gaan dat zo'n man als Saddam zich minstens zo belligerent en politiek onbuigzaam zou opstellen als Bush. Of als bijvoorbeeld (voorheen) iemand als Thatcher, of Shamir. De vraag of de economische blokkade meer ‘kans’ had moeten krijgen is mijns inziens futiel, want ook de blokkade was al een oorlogsdaad, vergelijkbaar met het beleg van een stad.