6. Een programma voor de jaren zeventig
Nu de georganiseerde schrijvers te duidelijk hebben aangetoond dat zij onvoldoende sociale of literaire persoonlijkheid bezitten om voor zichzelf een literair vakmanschap dan wel voor hun teksten een sociale of culturele functie op te eisen en nu zij zich daarom niet vergelijkbaar op de klassieke burgerlijke schrijvers kunnen beroepen, zijn zij ertoe overgegaan om hun belangen te plaatsen in het kader van de sociale rechtvaardigheid. Zij hebben, zowel naar het jargon dat zij bezigen als naar de syndicalistische denkbeelden die zij daarin uitdrukken, klaarblijkelijk de autoriteit van andere dan burgerlijke schrijvers aangewend om hun bestaansmogelijkheden te verdedigen. Maar laat men zich niet vergissen. Ook nu zijn de argumenten die de georganiseerde schrijvers aanvoeren alleen formeel juist. Schijnbaar hebben zij zich aan de zijde van de werkende massa geschaard. Maar zowel naar de vorm van hun organisatie als naar de inkleding van hun acties beogen deze schrijvers niets anders dan om met steun van de bestaande syndicaten hun exclusieve en voor de massa onherkenbare teksten te kunnen blijven produceren. Evenals alle andere kleine zelfstandigen die hun bedreigde particuliere belang verdedigen vanuit een syndicalistische of pseudo-revolutionaire idee moeten zij beschouwd worden als reactionaire opportunisten. Zij zijn de kruimeldieven van de mode.
Het zijn de nieuwe schrijvers die het meest te lijden hebben van de katterige onzin die vandaag de dag aan iedereen die lezen kan en wil en zelfs aan iedereen die nauwelijks lezen kan of het al niet meer wil wordt opgedrongen door de zogenaamde belangenbehartigers van alle Nederlandse schrijvers. Niet de gehele Nederlandse literatuur ondervindt op het ogenblik ernstige gevolgen van de concentraties. De enige werkelijk bedreigde literatuur in ons land is die welke geproduceerd wordt door de aankomende en de beginnende schrijvers, degenen die nog geen enkel of slechts één enkele boek hebben kunnen publiceren. Op verschillende fronten wordt door de Nederlandse schrijversorganisatie strijd geleverd voor een verbetering van de economische positie van de literaire schrijvers. Maar het zijn de schrijvers die namens deze organisatie spreken die de economische positie van de nieuwe schrijvers nog onmogelijker maken dan hij nu al is.
Wij, de schrijvers die de toekomst willen hebben, moeten klaarblijkelijk allereerst een einde maken aan de corruptie van de schrijvers die het verleden hadden. Maar wij moeten bovenal alles in het werk stellen om een rechtvaardiger en effectiever verdeling van de overheidssubsidies tot stand te brengen. Zo er sprake is van een cultureel belang van onze hedendaagse literatuur in het algemeen kan het niet anders of het is een belang der lezers om er kennis van te kunnen nemen. En zo er al sprake kan zijn van een sociaal belang van deze literatuur is het een maatschappelijk belang dat zij er kennis van willen nemen. Het is werkelijk een enorme kapitaalverspilling om met behulp van het overheidsgeld een eigen schrijversuitgeverij te beginnen. Niet het gedrag van de uitgevers moet gecorrigeerd worden. De marktpositie van de literaire teksten moet gecorrigeerd worden.
Het werkelijke onderwerp van de subsidies is niet de a priori vastgestelde cultureel belangwekkende inhoud van de literaire teksten, maar de verspreiding ervan. Het is