Aspekten van woordvolgorde in het Nederlands
(1978)–J.G. Kooij– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vooropplaatsing, verplaatsingsregel en de interne struktuur van nominale groepen
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||
te gemakkelijk aanneemt dat die regels globaal overeenkomen met die van het Engels. Ons onderzoek wijst in een andere richting. Vooropplaatsing is in het Nederlands in veel gevallen gemakkelijker en minder gemarkeerd; en de beperkingen op verplaatsing in het algemeen en vooropplaatsing in het bijzonder die voornamelijk zijn voorgesteld op basis van het Engels, zijn in het Nederlands zo anders dat er redelijk getwijfeld kan worden aan de algemene geldigheid van die beperkingen. Een meer specifieke konklusie in dit verband is dat verplaatsing naar links uit de basisvolgorde, in het Nederlands niet of niet noodzakelijk leidt tot plaatsing helemaal aan het begin van de zin. Dit laatste punt is van belang, omdat hierdoor ernstige twijfel ontstaat aan de mogelijkheid (door Chomsky voor het Engels geopperd en uitgewerkt in Chomsky (1977)), verschillende vormen van vooropplaatsing, waaronder Topicalisatie, te beschouwen als variaties op één regel, namelijk Wh-movement. | |||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Vooropplaatsing van PP's.Het type vooropplaatsing dat we hier aan de orde stellen is in zoverre opvallend dat er niet een gehele konstituent wordt verplaatst, maar een deel van een konstituent, namelijk een PP die komplement is van een NP binnen een grotere NP. Althans, dat is de mening die wij daarover hebben, en die hier ter diskussie staat. Als standaardvoorbeeld gebruiken we de zin
Over die zin beweren we dat de voorzetselgroep van Vestdijk een komplement is binnen de grotere NP twee romans van Vestdijk, en dat een dergelijke voorzetselgroep onder bepaalde kondities kan worden geëxtraheerd en naar links verplaatst. Dus zullen we ons uitvoerig bezig houden met verplaatsingsregels en beperkingen daarop, een diskussie die in de transformationale grammatika aktueel is geworden door de steeds verder gaande pogingen de toepassing van dergelijke regels te beperken. Met name komen aan de orde twee recente publikaties: Bach en Horn (1976), een kritische reaktie op Chomsky's kondities op transformaties (Chomsky (1973)), en Chomsky's artikel over Wh-movement (Chomsky (1977)), waarin hij o.a. stelling neemt tegen de alternatieve voorstellen van Bach en Horn betreffende extraktie uit NP's. In de Nederlandse grammatika bestaat over zinnen als (1)a een meningsverschil dat zich kortweg laat samenvatten in de vraag: is van Vestdijk in (1)a een bijvoegelijke bepaling of een bijwoordelijke bepaling? (vgl. Van den Toorn (1977); Klein en Van den Toorn (1978); Paardekooper (1968); Paardekooper (1971)). Uiteraard gaan we ook op die diskussie in; met name zullen we op verschillende plaatsen reageren op Klein en Van den Toorn (1978) waarin kritiek | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||
wordt uitgeoefend op Kooij en Wiers (1977). Omdat het hier, naar onze mening, gaat om extraktie, of, als men het minder ‘dynamisch’ wil formuleren, om een vorm van diskontinuïteit tussen woordgroepen die samen een NP vormen, komt ook de interne struktuur van nominale groepen aan de orde. Dat is, zoals men zich zal kunnen voorstellen, een onderwerp op zichzelf, en we zullen er daarom alleen aandacht aan besteden voorzover de struktuur van NP's en de literatuur daarover direkt van belang is voor opvattingen over extraktie. Ook hier verkeren we in de omstandigheid dat we kunnen aansluiten bij recente publikaties in de transformationele grammatika, namelijk die over de zgn. X-bar theorie van de konstituentenstruktuur. We verwijzen daarvoor in de eerste plaats naar Jackendoff (1977a). Tot zover hebben we het probleem dat zinnen zoals (1)a opwerpen gepresenteerd als een syntaktisch probleem. We willen deze inleidende opmerkingen echter besluiten met te trachten de diskussie in een enigszins ander perspektief te zetten. Zoals ook al beknopt aangeduid in Kooij en Wiers (1977), zijn we van mening dat vooropplaatsing van een PP zoals in zin (1)a slechts gedeeltelijk een syntaktische kwestie is. Wanneer we zinnen van het type
met elkaar vergelijken, dan is de konklusie van ons onderzoek:
Het lijkt ons geenszins uitgesloten dat deze laatste voorwaarde primair is, en dat veel van wat in de gangbare literatuur besproken wordt als syntaktische kondities, in feite ondergeschikt is aan kondities op een ander niveau. In zoverre sluiten we aan bij recente publikaties van, bijvoorbeeld, Schachter (1977) over Coördinatie, Kuno (1972, 1976) over Relativisatie en vraagzinnen, Grosu (1974) over extraktie uit NP's en Guéron (1976) over Extrapositie uit NP's. Al die publikaties zijn te beschouwen als korrekties op de exklusief syntaktische aanpak van verplaatsingen en de beperkingen daarop zoals die bekend is uit Chomsky (1973), en waarvan veel teruggaat op de ongepubliceerde dissertatie van Ross (1967). Van verschillende van de genoemde publikaties, waarin een andere richting wordt aangegeven, hebben we dankbaar gebruik gemaakt, in het bijzonder van Kuno (1976), wiens notie ‘Thema’ we hier dan ook overnemen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||
2.1. Vooropgeplaatste PP's.Beschouw de volgende Nederlandse zinnen
Wij stellen dat deze zinnen wat betreft hun kognitieve inhoud synoniem zijn met de zinnen
en dat de gekursiveerde woordgroepen in (1) - (4) één konstituent vormen, een NP die bestaat uit een NP plus een PP. De eerstgenoemde NP zullen we hierna aanduiden als ‘de grotere NP’, omdat de term ‘komplexe NP’ die hier op zichzelf op z'n plaats zou zijn, algemeen wordt gereserveerd voor NP's die een S bevatten. De tweede genoemde NP noemen we in het vervolg de ‘enkele NP’. Wij delen, anders gezegd, de opvatting van Paardekooper (1971, 427 vlgg.), dat hier sprake is van ‘patroonsplitsing’, en niet de opvatting van Van den Toorn (1977, 44) en van Klein en Van den Toorn (1978), dat de vooropgeplaatste PP's in deze zinnen zelfstandige konstituenten zijn.Ga naar eind1. In de opvatting van Klein en Van den Toorn zouden de PP's in (1)a - (4)a bijwoordelijke bepalingen zijn. Voor de goede orde voegen we hieraan toe dat de keuze tussen bijvoegelijke bepaling en zelfstandige konstituent niet altijd, zoals in deze zinnen, een keuze impliceert tussen bijvoegelijke en bijwoordelijke bepaling. In bepaalde gevallen zouden de PP's in kwestie ook voorzetselvoorwerpen kunnen zijn. Behalve dat de PP's in (1) - (4) onder bepaalde voorwaarden kunnen worden verplaatst, kunnen de PP's of de NP's die objekt zijn van het voorzetsel, ook worden bevraagd:
en gerelativiseerd:
Bij het bespreken van de argumenten die pleiten voor de opvatting dat hier sprake is van extraktie, zullen we uitgaan van de recente diskussies daarover in de transformationele grammatika en - tijdelijk - overgaan op Engelse voorbeelden. Die voorbeelden zijn vooral van het type (1)b, maar de argumenten pro en kontra extraktie zijn glo- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||
baal op de andere Nederlandse voorbeelden van toepassing. Er doen zich ook enkele niet onbelangrijke verschillen voor, waar we afzonderlijk op terugkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Argumenten voor extraktie.Extraktie uit grotere NP's wordt voor het Engels dikwijls geillustreerd met zinnen van het type (1)b - (4)b, bijv.:
Aan deze zin ligt een struktuur ten grondslag die kan worden weergegeven als
Uit de grammatikaliteit van (5) volgt dat het in principe mogelijk is, in deze analyse, de vraagzin-transformatie toe te passen op een NP in een NP, en wel, in dit geval, een NP die direkt objekt is in de zin. Aangezien dergelijke zinnen niet altijd grammatikaal zijn, heeft Chomsky (1973) oorspronkelijk een aantal restrikties op vraagzinvorming geformuleerd die ten aanzien van verplaatsingen uit NP, op het volgende neerkwamen:
Waarschijnlijk (p. 296) sluiten B en H Extrapositie van deze beperking uit. Hun redenering over zinnen van het type (5) kan als volgt worden samengevat. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer in een zin zoals:
het objekt van de prepositie afzonderlijk kan worden bevraagd:
is de PP about Nixon alleen schijnbaar een komplement binnen een grotere NP, maar in feite een afzonderlijke konstituent in de VP. Aanwijzingen hiervoor zijn dat bij vraagzinvorming ook de gehele PP voorop kan worden geplaatst:
en dat de enkele NP verplaatst kan worden onafhankelijk van de PP:
wat in het Engels normaal niet mogelijk is als het gaat om een PP en een NP die gegenereerd zijn als delen van een grotere NP. Nog anders geïllustreerd: een zin zoals
is struktureel dubbelzinnig. In de ene betekenis is de struktuur van de zin John [wrote NP], in de tweede betekenis is de struktuur van de zin John [wrote NP PP], en alleen in het tweede geval zijn de regels die de zinnen (11)a, (11)b en (11)c opleveren, van toepassing. In Chomsky (1977, 113 vlgg.) wordt hier tegenin gebracht dat de NP Beperking te sterk is, omdat hij behalve Extrapositie ook andere verplaatsingen tegenhoudt, die echter wel degelijk grammatikaal zijn zolang zij plaatsvinden binnen het domein van S:
Voor die gevallen waar wél sprake is van extraktie buiten de S stelt Chomsky, ten tweede, dat de argumenten die B en H gebruiken voor zinnen van het type (11) niet overtuigen bij zinnen van het type (5). Het is aannemelijk dat in (12) about Nixon een afzonderlijke konstituent kan zijn bij write (a book), maar het is niet aannemelijk dat in (5) of John een afzonderlijke konstituent is bij see (a picture). Dat het in zulke zinnen niet gaat om afzonderlijk gegenereerde NP's en PP's blijkt, volgens Chomsky, ook uit het feit dat in gevallen zoals (12) de enkele NP kan worden gepronominaliseerd als it, hetgeen in zinnen van het type (5) niet mogelijk is:
Ondanks dit verschil van mening volgt Chomsky B en H in zoverre dat hij een uitbreiding geeft aan de Subjacentie Konditie, waardoor extrakties vanuit NP's naar COMP onmogelijk worden. Gegeven een struktuur
dan is volgens de beperkingen in Chomsky (1973), Wh-movement in | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||
principe van toepassing op Y, aangezien S̅ en NP cyklische knopen zijn, maar S niet. Als S ook een cyklische knoop is, wat Chomsky nu voorstelt, dan vervalt die mogelijkheid. De SK verbiedt nu elke extraktie naar COMP uit welke NP's in S dan ook; de afzonderlijke Subjekt Konditie, die overigens toch te sterk was (vgl. de verwijzing van Chomsky (1977) naar Postal (1974)), kan dan vervallen. Maar aangezien Chomsky tevens van mening is dat zinnen zoals (5), die nu tegenvoorbeelden zijn geworden tegen de (Herziene) Subjacentie Konditie, niet verklaard kunnen worden door aan te nemen dat de PP waaruit een element is geëxtraheerd in feite gedomineerd wordt door VP, moet de verklaring van de grammatikaliteit van (5) ergens anders worden gezocht. Volgens Chomsky moet men ofwel aannemen dat in (5) Extrapositie van de PP plaats heeft, zodat deze PP niet langer gedomineerd wordt door NP en extraktie vervolgens mogelijk is, ofwel dat de struktuur NP[NP PP] herzien wordt tot een struktuur [NP] [PP] door een Aanpassingsregel (Readjustment Rule); dat laatste acht hij waarschijnlijker (1977, 114). Ook in dit opzicht lijkt Chomsky's oplossing meer op die van B en H dan uit zijn aanvankelijke kritiek zou blijken, wat hij trouwens zelf ook zegt. Het niet onbelangrijke verschil is, dat B en H van mening zijn dat de PPś waar het hier om gaat onafhankelijk gegenereerd zijn, en dat Chomsky van mening is dat ze door toepassing van een regel, waarvan hij de preciese werking overigens in het midden laat, onafhankelijk worden. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.3. De Nederlandse voorbeelden.De vraag is nu wat in deze diskussie de status is van de Nederlandse voorbeelden (1)a - (4)a en (1)b - (4)b. Daarbij gaan we eerst in op het voorstel van B en H en op dat van Klein en Van den Toorn (voortaan K en vdT). In 2.4. komt het voorstel van Chomsky (1977) aan de orde. T.a.v. de zinnen (1)a - (4)a en (1)b - (4)b kunnen we de volgende twee opvattingen tegenover elkaar stellen:
We zullen nu argumenten aandragen die pleiten voor de tweede opvatting: het is lang niet altijd houdbaar dat de hier bedoelde konstituenten in de DS afzonderlijke konstituenten zijn. Volgens ons hebben zowel Chomsky (en andere kritici van B en H (Rodman (1977) en, impliciet ook Jackendoff (1977a, 283) en Culicover en Wexler (1977, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||
50-51)), gelijk dat de oplossing van B en H voor het Engels onbevredigend is, en ons inziens is hij dat voor het Nederlands evenzeer. Beschouw de zinnen
Zin (15) is ekwivalent aan het voorbeeld (12) van B en H, hierboven, omdat hij ook in het Nederlands struktureel dubbelzinnig is. Mogelijke parafrases van de twee verschillende lezingen van (15) zijn, respektievelijk: ‘Jan heeft zijn boek over Vestdijk af’ en ‘Jan's boek gaat over Vestdijk’. In de tweede lezing funktioneert over Vestdijk dus als voorzetselvoorwerp. De fout die B en H maken, en waar Chomsky op wijst, is dat ze voetstoots aannemen dat hun analyse ook opgaat voor alle andere zinnen met vergelijkbare PP's waar het objekt van de prepositie kan worden bevraagd of waar, zoals in het Nederlands in (1)a - (4)a maar misschien in het Engels niet zo makkelijk, de PP in z'n geheel voorop kan worden gezet. In het geval van (16) wordt hun analyse al wat moeilijker te verdedigen, omdat het niet erg voor de hand ligt dat over Vestdijk een komplement is bij het werkwoord houden. Toch kan deze PP vooropgeplaatst worden. Voor zulke zinnen kan men echter nog volhouden dat een lezing houden hier optreedt als een soort komplex predikaat (vgl. Jackendoff (1974)) dat ongeveer synoniem is met het Engelse to lecture, zoals een duw geven ongeveer synoniem is met duwen. Het direkt objekt een lezing is dan zozeer in het werkwoord houden geïnkorporeerd dat over Vestdijk inderdaad gezien kan worden als een komplement bij het werkwoordelijke geheel, en dus als een afzonderlijke konstituent. Maar bij zinnen als
loopt de analyse van B en H stuk. Het is niet in te zien dat van Vestdijk resp. over transcendente meditatie PP's zijn die door de werkwoorden lezen resp. ontvangen worden gesubkategoriseerd, evenmin als dat voor de hand ligt bij see en of John in de Engelse zin (5). Het is ook niet in te zien dat romans lezen (van) en artikelen ontvangen (over) als een soort werkwoordelijke uitdrukking funktioneren, zoals dat wel het geval kan zijn bij een lezing houden (over), de schuld geven (aan) en andere kombinaties van werkwoord en objekt. Ten tweede is er in het Nederlands, anders dan in het Engels, een duidelijke manier om de dubbelzinnigheid van zinnen als (15) te demonstreren, en daarmee ook het verschil tussen zinnen waar de PP wel en zinnen waar de PP niet een afzonderlijke konstituent is. Zonder dat we hiermee iets willen zeggen over de beregeling van de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||
distributie van het bijwoord niet, is het een observeerbaar feit dat een direkt objekt en een PP die daar direkt op volgt, van elkaar te scheiden zijn door niet als deze PP een onafhankelijke konstituent is:
Als de PP een komplement is bij de NP is dit niet mogelijk. Het bijwoord niet kan op deze manier niet in de NP doordringen.Ga naar eind2.
Vergelijk nu:
Hoewel er met (20) en (21) korresponderende zinnen bestaan waarin de PP's vooropgeplaatst zijn, namelijk de zinnen (1)a en (17), zijn de zinnen (20) en (21) niet grammatikaal, en het is daarom zeer twijfelachtig dat die PP's onafhankelijke konstituenten zijn. Dit argument is enigszins indirekt, omdat in de voorbeeldzinnen (1)a en (17) de grotere NP's onbepaald zijn, en het argument betreffende niet-plaatsing alleen goed bruikbaar is als de NP's bepaald zijn. Niettemin is het, terugredenerend alleszins aannemelijk dat (1)a en (17) in de DS de konstituentenstruktuur hebben van (15)b en (19) en niet van (15)a en (18). Een hiermee samenhangend argument tegen een analyse zoals B en H die voorstellen, betreft het volgende. Stel dat in
van Vestdijk een afzonderlijke PP in de VP is. Een dergelijke PP kan in het Nederlands op verschillende plaatsen in de zin staan, met name, zoals ook blijkt uit de dubbelzinnigheid van (15), op de plaats direkt achter het direkt objekt. Dus met (1)a korrespondeert
waar van Vestdijk eveneens een onafhankelijke konstituent is. Maar aangezien (1) in ieder geval óók een interpretatie heeft waarin twee romans van Vestdijk één konstituent is, volgt hier onontkoombaar uit dat in de ‘onafhankelijke konstituent’ opvatting (1) en vergelijkbare voorbeeldzinnen dubbelzinnig zijn, en wel struktureel dubbelzinnig op dezelfde manier waarop (15) dat is. Dit lijkt ons ongewenst. Er is zeker een belangrijk kontextueel verschil tussen (1) en (1)a, waarover we nog niets gezegd hebben maar waar we nog uitvoerig op terugkomen. Maar er korrespondeert met de veronderstelde dubbelzinnigheid van (1) geen wezenlijk inhoudelijk verschil, en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zoals we hierboven hebben gezien pleit niets ervoor en alles ertegen dat een zin zoals (1) struktureel dubbelzinnig is op dezelfde manier waarop zinnen zoals (15) dat zijn. De analyse van B en H leidt, met andere woorden, tot ‘vermeerdering van konstituentenstruktuur zonder noodzaak’. Precies hetzelfde probleem doet zich voor met betrekking tot de door Van den Toorn (1977, 44) geciteerde zinnen
waar volgens hem van Van Gend en Loos een bijvoegelijke bepaling is in (22) en een bijwoordelijke bepaling in (23). De vraag is niet of er verschil is tussen deze twee zinnen, want dat is er zeker. De vraag is of dat verschil korrespondeert met een verschil in dieptestruktuur, en of men zich de konsekwentie van een bevestigend antwoord op deze vraag voldoende realiseert. Dat laatste geloven wij niet; wij geloven eerder dat hier (en elders, vgl. Kirkwood (1977) voor een soortgelijke diskussie in de Duitse grammatika) sprake is van een a priori: ‘Een bijvoeglijke voorzetselbepaling staat, in de meest neutrale volgorde, achter de kern of het hoofd van de grotere NP - direkt er achter, of, na Extrapositie, eventueel niet direkt er achter - maar in ieder geval niet er vóór. Een voorzetselbepaling die weliswaar interpretatief betrokken is op een NP in de zin - over dat laatste bestaat, naar we aannemen, geen verschil van mening - maar aan die NP voorafgaat, is dus een afzonderlijke gegenereerde konstituent.’ De opvatting dat in zinnen zoals (1)a, (17) en (23) de PP's onafhankelijke konstituenten zijn, wordt in Klein en V.d. Toorn (1978) gehandhaafd. De bezwaren die we hier hebben ingebracht tegen de analyse van B en H gelden dan ook onverkort voor hun analyse, ook het bezwaar dat alle zinnen van dit type in deze analyse struktureel dubbelzinnig moeten zijn. We kunnen het gemakkelijk met K en VdT eens zijn dat een zin als
struktureel dubbelzinnig is, omdat in de tuin hier als een bijvoegelijke bepaling bij meisje of als bijwoordelijke bepaling van plaats kan worden opgevat. Waar het hier echter om gaat is dat uit hun opvatting dat de vooropgeplaatste PP in (1)a een bijwoordelijke bepaling is, volgt dat (1) ook struktureel dubbelzinnig is, en daarmee zijn wij het niet eens. Overigens zijn K en VdT ten onrechte van mening dat de extraktie-analyse die wij verdedigen in Kooij en Wiers (1977) niet kan verklaren waarom de zin
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||
niet dubbelzinnig is. Wij beweren namelijk geenszins dat alle PP's die komplement zijn in een grotere NP extraheerbaar zijn, maar dat sommige PP's dat zijn wanneer er is voldaan aan bepaalde syntaktische en thematische kondities; in paragraaf 3 komen we daar op terug. In (25) is, ook volgens ons, in de tuin alleen een bijwoordelijke bepaling van plaats, omdat deze voorzetselgroep als bijvoegelijke bepaling bij het meisje ook volgens ons niet extraheerbaar is. Dat niet alle bijvoegelijke voorzetselgroepen bij NP's vooropgeplaatst kunnen worden kan dus geenszin als argument tegen de extraktie-analyse aangevoerd worden. Over de status van de, naar hun mening, onafhankelijk gegenereerde PP's in zinnen zoals (1)a laten K en VdT zich explicieter uit dan B en H. Zij nemen aan (426 vlg.) dat de werkwoorden in dergelijke zinnen (dus in dit geval lezen) behoren tot een groep werkwoorden die zowel een enkele NP kunnen selekteren als een NP en een PP, waarbij in het laatste geval de PP de status heeft van een bijwoordelijke bepaling van beperking, gedomineerd door de VP. Daarvoor wordt echter in feite geen ander argument aangevoerd dan het bestaan van zinnen zoals (1)a. Dat bij andere werkwoorden, bijvoorbeeld vernietigen of weggooien, een vooropgeplaatste PP tot minder akseptabele zinnen leidt:
wordt verklaard door aan te nemen dat zulke werkwoorden uitsluitend een NP selekteren. Daarmee wordt het probleem verschoven naar het lexikon, en wordt de analyse op zichzelf niet overtuigender. K en VdT voegen aan hun analyse nog een komplikatie toe doordat ze tegelijk beweren dat een zin als (26) wél akseptabel zou kunnen zijn met sterke emfase, bijv. als antwoord op een echovraag. Het is volstrekt onduidelijk hoe een dergelijke zin gegenereerd kan worden als weggooien in het lexikon is opgenomen als een werkwoord dat ‘uitsluitend’ een NP selekteert. Bovendien vinden wij dat een zin als (26) in sommige konteksten wel akseptabel kan zijn, ook zonder sterke emfase. Dit wijst erop dat de oplossing voor het probleem in kwestie nooit exclusief in het lexikon gevonden kan worden. (vgl. ook par. 3.2. en voetnoot 6). Al met al zijn er ons inziens voldoende krachtige argumenten die pleiten tegen het standpunt dat in zinnen als (1)a de vooropgeplaatste PP een onafhankelijke konstituent in de DS is. Een andere vraag is of die argumenten ook, en in dezelfde mate, van toepassing zijn op de zinnen (2)a - (4)a en (2)b - (4)b. Zin (2)a is in zoverre vergelijkbaar met (1)a dat ook daar de interpretatie waarbij in Amsterdam een komplement is van de direkt objekts-NP het openbaar vervoer wél voor de hand ligt, en de interpretatie waarbij de vooropgeplaatste PP een komplement is bij vinden of knudde vinden niet voor de hand ligt. Maar het verschil is dat de voorzetsel- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||
groep in Amsterdam niet zozeer opgevat hoeft te worden als een bijwoordelijke bepaling in de VP, maar eerder als een bijwoordelijke (zins)bepaling van plaats. In veel gevallen is deze lezing ook onontkoombaar. Vergelijk bijvoorbeeld:
Hoewel twee tentoonstellingen in Amsterdam op zichzelf heel goed één konstituent kan zijn, ligt in (27) de interpretatie van in Amsterdam als bijwoordelijke bepaling van plaats zózeer voor de hand, dat de mogelijkheid om die PP op te vatten als een komplement bij twee tentoonstellingen helemaal verdwijnt. Zin (27) kent met andere woorden alleen de interpretatie van: ‘Toen ik in Amsterdam was, heb ik twee tentoonstellingen bezocht’. In (2)a ligt dit echter anders. Als in Amsterdam daar een bijwoordelijke bepaling van plaats is, zou die zin geparafraseerd moeten worden met ‘Het is in Amsterdam zo, dat ik het openbaar vervoer knudde vind’ of ‘Als ik in Amsterdam ben, vind ik het openbaar vervoer knudde’. Dat is wel ongeveer waar (2)a als mededeling op neerkomt, maar het is niet wat die zin betekent; een aanzienlijk adekwatere parafrase van (2)a is zoiets als ‘Ik vind dat Amsterdam een waardeloos openbaar vervoer heeft’. Soortgelijk verschillen tussen lokatieve bepalingen worden besproken in Cattell (1976). Vergelijk bijvoorbeeld ook:
Zin (28) is volstrekt akseptabel in de parafrase ‘Ik vind de verwarming in (eventueel zelfs: van) die auto onvoldoende’. Eigenaardig is de parafrase ‘Als ik in die auto zit vind ik de verwarming onvoldoende’. In (29) is de extraktie van de PP in die auto onmogelijk. Wat hier een rol speelt, is zoals we verderop zullen zien, zowel de aard van het predikaat, als de relatie tussen de bijvoegelijke prepositie-konstituent en de enkele NP: er mag onder meer niet sprake zijn van een incidentele relatie, zoals bijvoorbeeld in (29). Het door K en VdT gebruikte voorbeeld (25) behoort nu juist tot het type zin waar een komplement dat een lokatie aangeeft niet extraheerbaar is. Maar net als in de diskussie tussen B en H en Chomsky blijkt ook hier, dat men niet kan generaliseren op basis van één voorbeeld. Ons inziens pleiten de zinnen (2)a en (28) en (29) voor de extraktie-hypotese en tegen de analyse van B en H en van K en VdT. In hun analyse is de interpretatie van de PP's in (2)a en (28) niet verklaarbaar, terwijl ook de ongrammatikaliteit van (29) tegenover de grammatikaliteit van (28) onverklaard zal moeten blijven. De zinnen (3)a en (4)a verschillen van de twee andere voorbeeldzinnen, omdat vooropgeplaatste PP's hier betrokken zijn op de subjekts NP's in de zin. De mogelijkheid om die PP's als konstituenten | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in de VP te beschouwen wordt daardoor natuurlijk sterk gereduceerd: het is niet waarschijnlijk dat van die daken geselekteerd wordt door stuk zijn of over inkomensnivellering door verschijnen. Vatten we de PP's in de zinnen (3)a en (4)a echter toch op als bijwoordelijke bepalingen, dan kunnen we ons afvragen welke status deze bepalingen hebben. Ons inziens zijn het dan in ieder geval geen bepalingen in de VP. K en VdT vatten deze bepalingen waarschijnlijk net als in (1)a op als bijwoordelijke bepalingen van beperking. Voor (1)a betekende dit echter dat de PP van Vestdijk in de DS als een afzonderlijke konstituent in de VP is gegenereerd. T.a.v. zinnen als (3)a zeggen K en VdT echter niet meer dan dat de PP van die daken als bijwoordelijke bepaling gegenereerd dient te worden, waarbij zij uitgaan van de volgende onderliggende konstituentenvolgorde:
Of deze PP zich in de VP bevindt laten zij wijselijk in het midden. Nu lijkt het ons zeer aannemelijk dat bijwoordelijke bepalingen van beperking eerder als zinsbepalingen dan als bepalingen in de VP opgevat moeten worden, hetgeen dan overigens in de analyse van K en VdT ook voor (1)a zou moeten gelden. Het zou dus mogelijk zijn de PP's in (3)a en (4)a als zodanig op te vatten. Vergelijken we deze zinnen echter met zinnen waarin o.i. sprake is van onvervalste bepalingen van beperkingen, zoals bijvoorbeeldGa naar eind3.:
dan valt op dat in de zinnen (3)a en (4)a de PP's bevraagd kunnen worden - vgl. (3)b en (4)b - terwijl dat in de zinnen (31) en (32) onmogelijk is. Vgl.
Hieruit trekken wij, zij het wat voorzichtig, de konklusie dat de PP's in (3)a en (4)a en dan met name die in (4)a niet opgevat moeten worden als bijwoordelijke bepalingen van beperking, maar als bijvoegelijke bepalingen. Daar voegen we nog aan toe - en dat geldt in feite voor alle gevallen waar wij van extraktie spreken - dat de prepositie in de PP geselekteerd wordt door het hoofd van de enkele NP. Dat is bijvoorbeeld heel duidelijk het geval in
waar o.i. ook sprake is van extraktie uit het subjekt. Het lijkt ons volstrekt ad hok de selektie van deze prepositie en bijvoorbeeld de prepositie over in (4)a op een andere manier te bewerkstelligen. T.a.v. (4)a kiezen we op grond van het bovenstaande - en ook gezien het gebrek aan duidelijke tegenargumenten - voor de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||
eenvoudigste oplossing: over inkomensnivellering is een geëxtraheerd komplement van grote stukken. Het meest problematisch blijven de zinnen van het type (3)a. Voor zin (3)a lijkt het ons toch wel heel plausibel dat de PP van die daken een komplement is bij de subjekts-NP de pannen, en dat (3)a en (3) dezelfde grammatische struktuur hebben. Maar in andere gevallen leveren zinnen waar tussen de enkele NP en de PP een deel-geheel relatie bestaat via de prepositie van moeilijkheden op, die we wat uitvoeriger zullen bespreken in par. 4. We kunnen onze argumenten tegen de analyse van B en H en van K en VdT nu als volgt samenvatten.
Deze argumenten lijken ons sterk genoeg om te stellen dat de NP Beperking onjuist is. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.4. Extraktie en Extrapositie.Voordat we de kondities gaan bespreken waaronder naar onze mening extraktie uit grotere NP's mogelijk is, komen we terug op het alternatieve voorstel dat Chomsky (1977, 114) doet voor zinnen zoals (5) en dat dus ook van toepassing zou kunnen zijn op de zinnen (1)b - (4)b. Aan dat voorstel zitten namelijk wel enkele haken en ogen. Chomsky gaat er van uit dat, in bepaalde gevallen, de PP uit een grotere NP kan worden ‘weggezet’ door een Aanpassingsregel. Gezien het evidente verschil in akseptabiliteit tussen: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||
moet hij aannemen dat die regel ‘lexically governed’ is, dat de toepassing ervan afhangt van het werkwoord in de hoofdzin, maar overigens zijn die voorwaarden ‘onduidelijk’. De andere mogelijkheid die hij oppert is dat de PP uit de grotere NP verwijderd wordt door Extrapositie. Met die veronderstelling maakt Chomsky het zich niet gemakkelijk. Ten eerste moet ook deze transformatie ‘lexically governed’ zijn, maar bovendien moet ook nog eens vastgesteld worden wanneer extraktie vanuit de extrapositie-positie geoorloofd is. De kondities voor Extrapositie en extraktie zijn namelijk zowel voor het Engels als voor het Nederlands zeer duidelijk verschillend. In haar uitvoerige studie over Extrapositie uit subjekts-NP's komt Guéron (1976) tot de volgende observaties. In de zin
is het komplement by Bill extraponeerbaar, maar het objekt van de prepositie kan niet bevraagd worden na Extrapositie:
En de zin
is ongrammatikaal in de lezing waarin by NP wordt opgevat als een komplement bij a book. Deze en vergelijkbare observaties van Guéron versterken een al veel eerder door Ross gemaakte veronderstelling (1967, 165), dat geëxtraponeerde PP's ‘bevroren’ konstituenten zijn waarop niet ook nog eens extraktie kan worden toegepast. Een tweede reden waarom Chomsky's oplossing niet overtuigt is de volgende. Hoewel de enorme hoeveelheid literatuur over Extrapositie in het Engels niet altijd even eenvoudig te interpreteren is, onder meer omdat ook de native speakers het over de akseptabiliteit van veel zinnen moeilijk eens kunnen worden, kan men wel vaststellen dat volgens de gangbare opvatting een geëxtraponeerde konstituent verplaatst wordt naar het einde van de zin, en zelfs, dat de aanwezigheid aan het eind van de zin van een bepaald type konstituenten de toepassing van de regel blokkeert. Wanneer nu Extrapositie een voorwaarde zou zijn voor extraktie, blijven de volgende zinnen onverklaard:
en alle andere zinnen waar het achtergelaten voorzetsel van de PP niet aan het eind van de zin staat. Chomsky veronderstelt dat in zulke gevallen een verplichte omzetting van konstituenten aan het eind van de zin heeft plaatsgehad. Het wil ons voorkomen dat die oplossing ad hok is, en nauwelijks kan verbergen dat de Extrapositieanalyse niet bevredigend is. Voor het Nederlands valt dat nog duide- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||
lijker te illustreren, omdat Extrapositie in het Nederlands kennelijk aan veel minder beperkingen onderhevig is dan extraktie. Verplaatsing van een PP komplement naar achteren is, althans voor veel mensen, geheel akseptabel in gevallen waar vooropplaatsing, vraagzinvorming en relativisering dat niet zijn (vgl. voor achterplaatsing Jansen, deze bundel):
althans niet in de interpretatie waar vuurrood haar ‘onvervreemdbaar bezit’ is. Een antwoord op de vraag wanneer Extrapositie mogelijk is, kan daarom zeker niet altijd een antwoord zijn op de vraag wanneer extraktie mogelijk is. Ook in het Nederlands doet zich bovendien het probleem voor dat een achtergelaten voorzetsel vaak niet op de plaats staat waar het zou staan als de PP eerst geëxtraponeerd was:
De enige mogelijkheid die dan nog overblijft is, dat er sprake is van virtuele Extrapositie, dat wil zeggen dat de PP wel uit de grotere NP wordt losgemaakt maar niet werkelijk wordt verplaatst. Dat is echter precies hetzelfde als een Aanpassingsregel die NP [NP PP] herziet tot [NP] [PP]. Maar Aanpassingsregels doen alleen wat ze moeten doen, en laten de vraag ‘wanneer en wanneer niet’ per definitie open. Dergelijke regels lijken ons niet gewenst. De konklusie is dat B en H op de vraag wanneer extraktie vanuit NP wel mogelijk is en wanneer niet, het verkeerde antwoord geven, nl. dat het nooit kan, en dat Chomsky er in feite helemaal geen antwoord op geeft. In aansluiting hierop willen we nog ingaan op een ander argument van K en VdT tegen de extraktie-hypotese. Naar hun mening (pag. 429 vlgg.) kan in zo'n analyse de zin
niet op een natuurlijke manier worden gegenereerd, terwijl een dergelijke analyse aan de andere kant onakseptabele zinnen zou opleveren, zoals
Bovendien zouden zinnen als
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in die analyse helemaal niet te genereren zijn, waarbij we nog moeten opmerken dat K en VdT hier telkens de lezing bedoelen waarin in de NRC een bijwoordelijke bepaling is en niet een bijvoegelijke bepaling bij artikel. Zoals we zullen zien volgt één en ander echter helemaal niet noodzakelijkerwijs uit de extraktie-hypotese. K en VdT stellen dat in de extraktie-analyse een onderliggende struktuur als uitgangspunt zal moeten dienen die we vereenvoudigd als volgt kunnen weergeven:
D.m.v. direkte extraktie en V-plaatsing kan van deze struktuur allereerst zin (49) afgeleid worden
Voor de afleiding van (45) is, aldus K en VdT, echter meer nodig. Hier zal de PP daarover eerst d.m.v. Extrapositie naar rechts verplaatst moeten worden, waarna de verplaatsing naar links kan plaatsvinden. Dit nu is, aldus de auteurs, een bijzonder onnatuurlijke beschrijvingswijze, maar niettemin onvermijdelijk in de extraktieanalyse. Bovendien kan een grammatika die een dergelijk verplaatsingsprincipe moet toestaan, de derivatie van een onakseptabele zin als (46) niet verhinderen. Deze grammatika zou ook problemen hebben met zin (47). In de afleiding van die zin zou gebruik gemaakt moeten worden van een volstrekt onbekende transformatie die de PP niet naar het zinseinde maar naar de positie direkt voor V verplaatst. Een dergelijke transformatie zou volkomen ad hok gekreëerd moeten worden. In de analyse van K en VdT doen deze problemen zich niet voor. Als uitgangspunt dient hier
D.m.v. vooropplaatsing van daar en V-plaatsing wordt zin (45) afgeleid. Wordt bovendien de PP in de NRC d.m.v. PP-over-V naar achteren verplaatst dan ontstaat zin (49). Een bijzin als (47) wordt afgeleid door daar naar voren te verplaatsen. Het zal duidelijk zijn dat in deze analyse een verbod mogelijk is op het principe dat na verplaatsing naar rechts - in dit geval PP-over-V - verplaatsing naar links mogelijk is. Een zin als (46) wordt in deze analyse dan ook niet gegenereerd. Zoals hierboven i.v.m. de analyse van Chomsky (1977) al is gebleken, delen wij de mening van K en VdT dat het Extraktie-na-Extrapositie-principe ongewenst is. O.i. zijn geëxtraponeerde PP's eilanden. Wij zijn het echter niet met K en VdT eens dat de extraktie- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||
analyse een dergelijk verplaatsingsmechanisme nodig heeft. Het argument van K en VdT blijkt nl. te berusten op een onjuiste interpretatie van zinnen als (45) en (47). In onze extraktie-hypotese zijn er voor het bovenbedoelde type zin twee uitgangsstrukturen mogelijk die we vereenvoudigd als volgt kunnen weergeven:
We gaan hierbij van de voltooide tijd uit, omdat de verplaatsingen in kwestie op die manier duidelijker zichtbaar zijn. Passen we op (51) extraktie toe dan ontstaat (51)a terwijl in (51)b ook nog PP-over-V heeft plaatsgevonden.
Net als K en VdT kennen ook wij geen transformatie die de bijvoegelijke bepaling over X over de bijwoordelijke bepaling in de NRC heen plaatst naar de positie direkt voor het werkwoord. In de lezing van (51) waar in de NRC een bijwoordelijke bepaling is, worden de volgende zinnen dan ook niet gegenereerd, d.w.z. in die lezing zijn zij onakseptabel.
Dat deze zinnen in de bedoelde lezing inderdaad onakseptabel zijn blijkt uit zinnen waar de ambiguiteit tussen bijvoegelijke en bijwoordelijke PP niet of niet goed mogelijk is. Vgl. bijvoorbeeld
Zinnen als (51)c en (51)d zijn echter wel akseptabel als in de NRC opgevat wordt als een bijvoegelijke bepaling bij artikel. In dat geval zijn ze echter niet afgeleid van (51), maar van (52). In (52) is het mogelijk het komplement over X te verplaatsen binnen de NP (vgl. Guéron (1976); Jackendoff (1977a)), wat in dit geval neerkomt op een verwisseling van de komplementen over X en in de NRC:
Vergelijk bijvoorbeeld ook: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Toepassing van extraktie op (52)a levert dan op:
Kijken we nu nogmaals naar de zinnen (45) - (47), dan zal het duidelijk zijn, dat (45) en (47) in onze analyse net als (52)b van een struktuur als in (52) afgeleid moeten worden. Dat betekent dat in (45) geen sprake is geweest van Extrapositie en dat (47) in onze analyse wel degelijk te genereren is. In onze analyse is het Extraktie-na-Extrapositie-principe dus niet nodig, en bovendien, zoals we hierboven al gezien hadden, ongewenst. Een zin als (46) wordt in onze analyse dan ook helemaal niet gegenereerd. Het is dus zeker niet zo dat de zinnen (45) - (47) gezien kunnen worden als tegenvoorbeelden tegen de extraktie-hypotese. Integendeel:deze zinnen pleiten ons inziens alleen maar vóór de extraktie-hypotese en tegen de analyse van K en VdT. Het is immers volstrekt onduidelijk hoe in de analyse van K en VdT, waar over X gezien de extraktiemogelijkheden in ieder geval als een afzonderlijke konstituent moet worden opgevat, een verklaring gevonden kan worden voor het feit dat in de NRC in een zin als (51)a wel als bijwoordelijke bepaling kan worden opgevat, maar in zinnen als (45) en (47) niet. Voor de extraktie-analyse ligt hier echter geen enkel probleem. Voor een zin als (47) geldt eenvoudigweg, dat omdat over X een bijvoegelijke bepaling is en omdat een bijvoegelijke bepaling niet over een bijwoordelijke bepaling heen verplaatst kan worden naar de positie voor V, de PP in de NRC dus wel een bijvoegelijke bepaling moet zijn. Samenvattend kunnen we nu konkluderen dat Chomsky's Extrapositie-analyse ongewenst is en dat deze analyse binnen de extraktie-hypotese ook niet nodig is. Bovendien geven wij de voorkeur aan een analyse waarin geen gebruik gemaakt wordt van Aanpassingsregels. Dit betekent dat wij Chomsky's Herziene Subjacentie Konditie verwerpen, en rechtstreekse extraktie vanuit NP toestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||
3.1. De notie ‘Thema’.In deze en de volgende paragraaf zullen we de kondities bespreken waaronder bepaalde PP-komplementen uit een grotere NP geëxtraheerd | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kunnen worden en vooropgeplaatst. In par. 1 hebben we al gezegd dat die kondities thematisch, semantisch en syntaktisch zijn; omdat we de thematische kondities als de belangrijkste beschouwen zullen we met de bespreking daarvan beginnen. Een PP kan uit een grotere NP worden geëxtraheerd wanneer die PP Thema van de zin kan zijn. De term ‘Thema’ gebruiken we hier op de manier waarop hij gebruikt wordt in verschillende publikaties van Kuno (1972, 1976) en in Praagse publikaties over het zogenaamde Funktionele Zinsperspektief, en dus niet in de zin van Jackendoff (1972). Kuno omschrijft Thema globaal als ‘datgene waar de rest van de zin een mededeling over is’; het Thema is hetzij kontextueel gedefinieerd hetzij in de kontext gemakkelijk definieerbaar. Deze omschrijving van Thema is vergelijkbaar met verschillende recente omschrijvingen van het begrip ‘Topik’. Vergelijk bijvoorbeeld Chafe (1976, 50): ‘the topic sets a spatial, temporal, or individual framework within which the main predication holds’; Li en Thompson (1976, 464): ‘the topic is “the center of attention”, it announces the theme of the discourse’. Hoewel dit meer een kwestie is van terminologie dan iets anders, zullen wij hier een verschil maken tussen Thema en Topik. De term Topik reserveren we voor die konstituent(en) in de zin die het meest ‘op de achtergrond’ zijn, wat in veel gevallen neerkomt op: ‘het meest bepaald’. Het Thema is dat wel vaak, maar niet noodzakelijk.Ga naar eind4. Ook vaak, maar ook niet noodzakelijk, is het Thema anaforisch, dat wil zeggen dat het refereert aan het gespreksonderwerp of aan iets dat zonder moeite als zodanig kan worden ge(re)konstrueerd. Vergelijk, als eerste illustratie, het kontrast tussen de zinnen
De aksenten geven niet een vorm van emfase of kontrast aan, maar alleen de intonatiepiek van de zin. Met die intonatie is zin (1), maar niet zin (1)a, een akseptabel antwoord op de vraag: ‘Wat heb jij de laatste tijd gelezen?’. Daarentegen is (1)a, maar niet zin (1), een passend antwoord op meer specifieke vragen, zoals bijvoorbeeld: ‘Heb jij ook iets van Vestdijk gelezen?’. Algemener gezegd, zin (1)a is een akseptabele uiting in een kontext waar de schrijver Vestdijk, zijn werk, bekende Nederlandse schrijvers, of de literatuurlijst van een letterkunde-tentamen gespreksonderwerp zijn. In termen van Fokus en Thema komt het verschil tussen de bovenstaande zinnen op het volgende neer: In zin(1) is de direkt objekts-NP twee romans van Vestdijk in z'n geheel in het Fokus van de zin, terwijl in zin (1)a alleen twee romans in Fokus is, waarbij van Vestdijk beschouwd moet worden als het Thema van de zin. Wanneer we het Thema van een zin typografisch van de rest van de zin scheiden met //, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kunnen we zin (1)a en ook de zinnen (3)a en (4)a als volgt representeren:
We voegen hier uitdrukkelijk aan toe, dat deze weergave uitsluitend bedoeld is als een weergave van de thematische struktuur van de zin, en dat we hiermee niet willen suggereren dat het Thema van de rest van de zin gescheiden is door een bijzondere intonatie of fasering die wijst op een of andere vorm van Links Dislokatie. Althans in het Nederlands is dat o.i. in dit type zinnen met vooropgeplaatste voorzetselgroepen niet het geval. De konstituent die Thema is, is normaal in het geheel van de intonatieve struktuur opgenomen. Een Thema hoeft niet noodzakelijk, zoals wel het geval is in de bovenstaande voorbeelden, iets te noemen dat reeds aan de orde is geweest. Een Thema kan ook, in een bepaalde kontext, iets introduceren waarover de rest van de zin een predikatie is. Wanneer bijvoorbeeld in een bepaalde situatie een diskussie aan de gang is over het openbaar vervoer, is een zin als (2)a heel goed mogelijk, hoewel op de schaal van ‘gegeven versus niet gegeven’, de konstituent het openbaar vervoer het meest op de achtergrond staat. In deze zin is het openbaar vervoer Topik, in Amsterdam het Thema, terwijl de mening van de spreker, uitgedrukt in het predikaat knudde vinden, in het Fokus van de zin staat. De representatie van (2)a wordt dan als volgt, met een sekundair aksent voor het Thema in dit geval, en met / op de scheiding van Topik en Fokus:
Merk op dat ook een zin als (3)a nog andere gebruiksmogelijkheden heeft behalve de eerder aangegeven mogelijkheid, namelijk één waarin de pannen Topik is, op dezelfde manier waarop het openbaar vervoer dat is in (2)a, en alleen het predikaat stuk zijn in Fokus staat:
Het essentiële verschil tussen de zinnen (1)a - (4)a en de zinnen (1) - (4) wordt echter door de verschillende mogelijkheden die (1)a - (4)a verder hebben, niet aangetast. Waar het hier om gaat is dat in de zinnen (1) - (4) de enkele NP plus zijn PP-komplement in de thematische organisatie van de zin als een eenheid fungeren: de grotere NP funktioneert hetzij als (deel van het) Fokus, hetzij als (deel van het) Topik. De NP en de PP funktioneren thematisch niet onafhankelijk van elkaar, en dat is nu precies het kruciale punt van de zinnen waar de PP is vooropgeplaatst. Daar funktioneren de enkele NP en het PP-komplement thematisch wel onafhankelijk van elkaar, In deze zin, en dus niet syntaktisch, zijn de PP's in de a- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zinnen (relatief) onafhankelijke konstituenten. Datzelfde geldt voor de zinnen (1)b- (4)b waar de PP of het objekt in de PP zijn bevraagd. Ook voor deze zinnen geldt dat de PP en de enkele NP thematisch onafhankelijk van elkaar funktioneren, hoewel we in deze gevallen de PP niet zozeer als Thema kunnen beschouwen, maar eerder als een syntaktisch gemarkeerd Fokus. Het is echter heel aannemelijk dat voor een syntaktisch gemarkeerd Fokus, waaronder vooropgeplaatste vraagwoorden, net als voor het Thema geldt dat de rest van de zin er een zinvolle mededeling over moet bevatten. (vgl. Kuno (1976, 443, voetnoot 10)). In dit opzicht is er dus een overeenkomst tussen zinnen met thematische vooropplaatsing en vraagzinvorming met vooropplaatsing van vraagwoorden. Er is nog een andere gebruiksmogelijkheid van de zinnen (1)a - (4)a, namelijk met de vooropgeplaatste PP's in een kontrastieve of emfatische funktie:
We gaan op deze mogelijkheid niet verder in, omdat we, zoals gezegd, de suggestie willen vermijden dat dit kontrastieve of emfatische gebruik een voorwaarde voor vooropplaatsing van PP's zou zijn, en ook omdat zich bij kontrast of emfase nog wel eens (ver)plaatsingsverschijnselen willen voordoen die ongewoon zijn. Ons doel is juist te laten zien dat zinnen met vooropgeplaatste PP's van dit type wel gemarkeerd zijn voorzover ze afwijken van de basisvolgorde, maar verder noch semantisch noch syntaktisch ongewoon.Ga naar eind5. | |||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Thematische struktuur en andere kondities.Na deze omschrijving van het begrip ‘Thema’ keren we terug naar de syntaktische en semantische eigenschappen van de zinnen met vooropgeplaatste PP's die in de literatuur vaak worden besproken, en waarvan enkele al even aan de orde zijn geweest. We zullen laten zien dat die eigenschappen direkt met de thematische struktuur samenhangen. Om te beginnen wordt vaak opgemerkt (Bach en Horn (1976); Cattell (1977, 41); Chomsky (1977, 114)), dat de mogelijkheid om de PP voorop te plaatsen of om de PP of het objekt in de PP te bevragen, mede afhankelijk is van het werkwoord in het gezegde. Met een variatie op twee voorbeelden van Chomsky: er is een aanzienlijk verschil in akseptabiliteit tussen
zoals er in het Engels (Cattell (1977, 39)) een verschil is in akseptabiliteit tussen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Deze kontrasten zijn opmerkelijk en keren in de literatuur dan ook voortdurend terug. Dat de betreffende zinnen van werkwoord verschillen zou er wel eens de oorzaak van kunnen zijn, dat men aanneemt dat de mogelijkheid om de PP en de enkele NP te scheiden ‘lexically governed’ is (Chomsky (1977)), of dat de PP een eigen relatie heeft met het werkwoord en daarom ook syntaktisch een zelfstandige PP is (Bach en Horn; Klein en Vd Toorn). Ook Cattell, in een analyse die overigens veel overeenkomsten vertoont met de onze, stelt dat de akseptabiliteit van (57) verklaard kan worden doordat de achtergebleven NP een ‘separate argument’ is geworden van het werkwoord. Zoals we hebben laten zien is de syntaktische interpretatie van die opvatting onnodig en onhoudbaar; het is ook niet helemaal duidelijk of Cattell dat bedoelt. Maar semantisch heeft hij o.i. gelijk: de extraheerbaarheid van de PP wordt mede daardoor bepaald dat datgene wat er in de rest van de zin wordt gezegd een betekenisvolle, of, juister, een relevante mededeling moet zijn over wie of wat genoemd wordt in de PP. Uit het voorbeeld van Cattell blijkt al dat het daarbij niet gaat om de betekenis van alleen het werkwoord. In (1)a kan men semantisch een relatie leggen tussen lezen en Vestdijk, omdat Vestdijk een auteur is. Maar op zichzelf heeft het werkwoord kopen niet een zinvoller relatie met het woord komponist dan het werkwoord verbranden, net zo min als in
ontvangen op zichzelf een zinvolle relatie heeft met transcendente meditatie. Het gaat om de inhoud van het predikaat in z'n geheel en de relatie die gelegd kan worden tussen het predikaat en de PP. Wanneer we nogmaals de volgende paren zinnen vergelijken
is het niet waarschijnlijk, althans binnen het gebruikelijke ‘universe of discourse’ dat er een relatie gelegd wordt tussen een bepaald onderwerp, transcendente meditatie, en het feit van het verbranden respektievelijk in de trein laten liggen van een boek over dat onderwerp. Maar in (59) kan zo'n relatie wel gelegd worden, en daarom kan in (59) de voorzetselgroep over transcendente meditatie als Thema fungeren. Hierbij speelt ook een rol dat in (59) het werkwoord kopen de ‘inhoud’-betekenis van boek aktiveert en in (60) de werkwoorden eerder de ‘voorwerp-betekenis’. Hetzelfde speelt een rol in het verschil in akseptabiliteit tussen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||
(1)a en (56).Ga naar eind6. Men kan dan ook niet beweren dat het werkwoord vernietigen minder geschikt is voor extraktie van een PP-komplement uit een direkt objekt dan andere werkwoorden, vergelijk bijvoorbeeld:
Zin (61) is in deze vorm een zinvolle mededeling over het stuk maken van een deel van een geheel, waarin de ‘konkrete’ betekenis van vernietigen extraktie, d.w.z. thematisering van een deel van het direkt objekt niet in de weg staat. De mogelijkheid tot thematisering van een PP is een kwestie van de semantische en thematische struktuur van de zin en kan niet op één punt, bijvoorbeeld in het lexikon, worden vastgepind. Daaruit volgt ook dat de akseptabiliteit van zinnen waar een PP-komplement vooropgeplaatst is, een kwestie is van gradaties, en niet van ja/nee beslissingen. Van de volgende drie zinnen zal voor de meeste mensen de laatste het minst en de eerste het meest akseptabel zijn, maar het is niet waarschijnlijk dat die oordelen echt konstistent zijn:
Dat semantische en thematische struktuur in deze zinnen nauw samenhangen blijkt ook uit een analyse van die zinnen waar de PP geëxtraheerd is uit de subjekts-NP. Als een dergelijke PP als Thema van de zin moet kunnen funktioneren gaat dat beter wanneer het werkwoord, of het predikaat in z'n geheel, als voornaamste funktie heeft het subjekt te introduceren, onder de aandacht te brengen - één van de interpretatieve voorwaarden die Guéron (1976) noemt voor de mogelijkheid van Extrapositie van PP's uit subjekts-NP's in het Engels. Kirkwoord (1977), in zijn analyse van vooropplaatsing van PP's uit NP's in het Duits, maakt hier het onderscheid tussen zinnen die meer ‘existentieel’ zijn en zinnen die meer ‘predikatief’ zijn. Deze voorspelling komt uit wanneer men bijvoorbeeld vergelijkt:
Als we deze zinnen vergelijken met dezelfde zinnen in hun ongemarkeerde volgorde zien we duidelijk wat er aan de hand is:
In (65) is het gehele subjekt uitgangspunt voor een tamelijk specifieke mededeling daarover in het predikaat en funktioneert het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gehele subjekt als Thema van de zin. Als dat het geval is, anders gezegd, als de thematische organisatie van de zin in Thema en Fokus samenvalt met de syntaktische organisatie in subjekt en predikaat, wordt het moeilijk een deel van het subjekt afzonderlijk als Thema te gebruiken, aangezien zinnen normaal niet twee Thema's hebben. In (64) kan de PP over inkomensnivellering, in een daartoe geschikte kontext uiteraard, wél Thema zijn, omdat wat er verder in de zin gezegd wordt over de bewuste artikelen voornamelijk introducerend is. Nog een andere faktor die een rol speelt bij vooropplaatsing en andere vormen van extraktie is de mate van bepaaldheid of specifiekheid van de grotere NP (vgl. de opmerkingen daarover in Grosu (1972, 216); Chomsky (1977, 116); Guéron (1976, 46)). Standaardvoorbeelden zijn zinnen zoals:
en het zijn ook dit soort voorbeelden die geleid hebben tot de formulering van Chomsky's Gespecificeerde Subjekt Konditie, althans wat betreft de extraktie uit NP. Dat (67)a niet of weinig akseptabel is kan echter volgens ons beter worden verklaard als een thematische dan als een syntakrische beperking: verschillende opmerkingen over de GSK in Chomsky (1977) wijzen nu trouwens in diezelfde richting.Ga naar eind8. Vergelijk de ongemarkeerde volgordes van (66) en (67)
Ongeacht of in een zin zoals (67) het direkt objekt Topik of Fokus is, en dat laatste is hier her waarschijnlijkst, thematisch funktioneert het direkt objekt als een eenheid. Het noemt iets waarvan aangenomen wordt dat het geïdentificeerd is of op deze manier identificeerbaar is, en het PP-komplement over inkomensnivellering is een deel van die identifikatie. Daarom is het zo goed als onmogelijk de PP op te varten als Thema van (67), want dat veronderstelt zoals we hebben laten zien, dat de enkele NP en de PP als relatief zelfstandige informatie-eenheden optreden in het geheel van de zin. Dat laatste is wél mogelijk in (66). De uiteindelijk bepalende faktor is niet of de grotere NP [+Bepaald] is, of [+Specifiek], de bepalende faktor is of die grotere NP in de zin funktioneert als wat Guèron noemt een ‘single entity’, zoals in (67), of dat de PP en de enkele NP kunnen funktioneren als een ‘separate entity’, zoals mogelijk is in (66). Dit komt sterk overeen met de formulering van Kirkwood (1977, 63) voor datzelfde verschil: het PP-komplement kan een noodzakelijke- en daarom niet extraheerbare - identifikatie zijn van datgene wat door de enkele NP wordt genoemd, (67), het kan ook alleen maar een nadere specifikatie zijn van de enkele NP, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||
(66). Vanzelfsprekend ligt de ‘single entity’ lezing meer voor de hand als de grotere NP [+Bepaald] of [+Specifiek] is, en is de ‘separate entity’ lezing makkelijker als de grotere NP [-Bepaald] is. In het eerste geval immers is de ‘bepaaldheid’ vaak mogelijk, omdat er een identificerende bepaling aanwezig is, waardoor in zo'n geval de ‘double entity’ lezing uitgesloten is. Maar, hiermee kan men het verschil toch niet altijd in voldoende mate verklaren. Vergelijk de volgende paren zinnen:
In (68) is dat boek van Vestdijk in z'n geheel anaforisch en hoort bij de Topik van de zin; alleen gelezen is in Fokus. Vooropplaatsing van een deel van het direkt objekt is dan niet goed mogelijk. In (69) is dát boek deiktisch: het dient, bijvoorbeeld, om in de kontext van een konversatie over het lezen van het werk van Vestdijk een bepaald boek van die auteur aan te wijzen of te identificeren. In dat geval kunnen dat boek en van Vestdijk, ondanks het feit dat de enkele NP [+Bepaald] is, thematisch als onafhankelijke eenheden funktioneren, en vooropplaatsing is in dat geval wel mogelijk. We konkluderen hier uit dat de mogelijkheid tot thematisering en tot extraktie van een PP die komplement is in een NP voornamelijk in het bijzonder te maken hebben met de Thema-Fokus relaties in de zin. In dit opzicht is er een duidelijke overeenkomst tussen Extrapositie uit NP in het Engels, het onderwerp van Guéron (1976), en vooropplaatsing uit NP in het Nederlands (en in het Duits, vgl. Kirkwoord (1977, 60)). | |||||||||||||||||||||||||||||
4.1. Syntaktische kondities op extraktie.We kunnen ons nu allereerst afvragen, of er behalve thematische kondities voor extraktie van PP's, en semantische kondities die daarmee samenhangen, ook nog syntaktische kondities zijn. Ten tweede kunnen we de vraag stellen, of als de eerste vraag bevestigend en konkreet beantwoord kan worden, die kondities, het soort verplaatsingsregels dat hier nodig is en de beperkingen daarop, voor het Nederlands hetzelfde zijn als voor het Engels. De eerste vraag kan inderdaad bevestigend beantwoord worden, maar de tweede vraag roept een aantal problemen op. We hebben niet de pretentie die problemen hier op te kunnen lossen, maar we zullen enkele ervan wel aan de orde stellen. Er zijn ongetwijfeld een aantal types PP-komplementen binnen grotere NP's die sowieso niet vooropgeplaatst kunnen worden, of bevraagd, of gerelativiseerd. Voorzover Kooij en Wiers (1977) daarover misverstanden heeft gewekt, is het hier de gelegenheid die | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||
misverstanden weg te nemen. We hebben het nu dus niet over PP's die niet, of slecht, voorop kunnen staan omdat ze in de zin geen Thema kunnen zijn, maar over PP's die ook al zouden ze in de zin en in de kontext Thema kunnen zijn, toch niet kunnen worden geëxtraheerd. Vergelijk bijvoorbeeld:
Voor wie een extraktie-analyse voorstaat, doet zich hier de intrigerende vraag voor, waarom extraktie in bepaalde gevallen niet schijnt te werken. Het antwoord daarop, althans het begin van een antwoord, is o.i. te vinden door een nadere beschouwing van de interne grammatische struktuur van de betreffende NP's. Merk op dat in de voorbeeldzinnen waar extraktie tot de mogelijkheden behoort, zowel in de Engelse als de Nederlandse, dikwijls sprake is van een relatie tussen de enkele NP en de PP die overeenkomsten vertoont met de relatie tussen een V en een NP of PP binnen de VP: een artikel over - schrijven over; een boek van - een boek schrijven; een foto van - iemand fotograferen; een diskussie over - diskussiëren over, etc. Een dergelijke overeenkomst kan formeel uitgedrukt worden binnen de X-bar konventie voor herschrijfregels. Van de verschillende voorstellen die daarover inmiddels gedaan zijn, met name wat betreft de interne struktuur van NP's, volgen we hier het voorstel van Jackendoff (1977a), omdat dat ons het meest overtuigt. Jackendoff neemt aan dat de komplementen in een NP op drie niveau's kunnen worden aangehecht: Op het hoogste niveau, het N'''-niveau, uitbreidende bepalingen op het N''-niveau-beperkende bepalingen - en op het N'-niveau - funktionele argumenten, d.w.z. elementen die door het nomen strikt gesubkategoriseerd zijn. We nemen hier aan dat extraheerbare komplementen die komplementen zijn die aangehecht zijn op het N'-niveau - een expliciete suggestie daarvoor is ook te vinden in Jackendoff (1977a, 283, voetnoot 21). Een dergelijke aanname voorspelt dat in (55)a, hier herhaald als (74)
het N''-komplement met plaatjes veel slechter extraheerbaar is dan het N'-komplement over Rubens, wat bevestigd wordt door het aanzienlijke verschil in akseptabiliteit tussen
Voor de goede orde wijzen we er op dat zinnen zoals
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||
geen tegenvoorbeelden zijn tegen deze bewering, omdat de PP's in deze zinnen geen geëxtraheerde N''-komplementen zijn, maar bepalingen van gesteldheid; het is duidelijk dat (75) en (76) niet synoniem zijn met respektievelijk
waarin de PP's wél N''-komplementen zijn. Als het waar is dat naast N''-komplementen ook N'''-komplementen over het algemeen niet extraheerbaar zijn, zou daaruit moeten volgen dat de bepaling van gesteldheid of vrije predikatieve toevoeging ook niet zomaar als NP-komplement gegenereerd kan worden - wat naar onze mening ook zo is, maar op dat probleem gaan we hier verder niet in. Door deze analyse wordt overigens verklaard waarom vooropplaatsbare PP's vaak PP's zijn met voorzetsels zoals over, voor en in het bijzonder van en in het Engels of: omdat dat bij uitstek de voorzetsels zijn die gebruikt worden om funktionele relaties uit te drukken.Ga naar eind9. Hiermee is echter alles nog niet verklaard, temeer niet omdat uit Jackendoff's voorlopige analyse van de verschillende types komplementen binnen een NP blijkt, dat de kriteria om te beslissen op welk niveau een komplement is aangehecht, niet altijd even waterdicht zijn. Voor het Nederlands doet zich daarbij de extra komplikatie voor dat het volgorde-argument dat Jackendoff hier en daar gebruikt in het Engels kennelijk veel beter opgaat. Jackendoff stelt bijvoorbeeld dat het komplement dat direkt op de hoofd-NP volgt, als er meerdere PP's aanwezig zijn, in het algemeen het N'-komplement is, maar in het Nederlands is de volgorde een boek met plaatjes over Rubens ook akseptabel en zijn omzettingen binnen de NP gemakkelijker. Behalve PP-komplementen die funktionele relaties uitdrukken, zijn in het NederlandsGa naar eind10. kennelijk ook andere types PP's extraheerbaar, zoals bijvoorbeeld PP's die met de enkele NP een deel-geheel relatie uitdrukken, of PP's die een inherente lokatie, of een onvervreembaar bezit met de prepositie van uitdrukken. Vergelijk achtereenvolgens:
Hoewel hier nog het nodige onderzoek zal moeten worden verricht, nemen we aan dat ook deze PP-komplementen aangehecht zijn op het N'-niveau, en dat, bijvoorbeeld, het verschil tussen inherente en niet-inherente lokatie korrespondeert met een verschil in niveau binnen de NP. Dit zou dan het kontrast in akseptabiliteit verklaren tussen de zinnen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De NP's in (80) moeten worden onderscheiden van NP's waarin een partitieve relatie wordt uitgedrukt, zoals bijvoorbeeld in:
waar in het Nederlands vooropplaatsing volgens ons ook mogelijk is. Vgl. (81)a en ook het voorbeeld (13) van Chomsky.
Jackendoff (1977a) geeft de interne struktuur van dergelijke NP's als volgt weer: Voor deze NP's geldt, net als voor die in (80), waar romans als hoofd opgevat moet worden, dat niet twee het hoofd is, maar er is veel diskussie over de vraag wat dan wel het hoofd is (verg. o.a. Selkirk 1977). Als romans in de PP van die romans hoofd is zou dat betekenen dat in zinnen zoals (81)a het hoofd wordt verplaatst, wat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in strijd is met vrij algemeen aanvaarde kondities op verplaatsingsregels. De struktuur zoals Jackendoff die geeft maakt het echter mogelijk de PRO N als hoofd te beschouwen, waarmee dit bezwaar kan worden ondervangen. Zijn voorstel komt er dus op neer dat twee van die romans, althans semantisch, geanalyseerd wordt als twee romans (van) die romans, waarbij het voorzetsel van later wordt geïnserteerd; of dat laatste noodzakelijk is in het Nederlands laten we hier in het midden.Ga naar eind11. Voor dit artikel is het van belang dat de interne struktuur van de NP's in (80) en (82) in zoverre overeenkomt dat de PP's aangehecht zijn aan het N'-niveau. Dit betekent dat PP's als in (80) en partitieve PP's als in (82) in principe geëxtraheerd kunnen worden, als tenminste voldaan is aan de eerder besproken kondities wat betreft de thematische verhoudingen in de zin. Hetzelfde geldt voor zinnen als:
waarbij wij in dit geval aannemen dat er in deze zinnen het hoofdnomen romans uit (80) vervangt. | |||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Problemen en tegenvoorbeelden.I.v.m. partitieve konstrukties zoals (81) doet zich een probleem voor dat aan de orde is gesteld in Akmajian en Lehrer (1976) en dat ook in K en VdT (1978, 431) gebruikt wordt als argument tegen de extraktie-hypotese; vergelijkbare tegenvoorbeelden zijn te vinden in Barbaud (1976). Tot nu toe zijn wij er, zoals iedereen, stilzwijgend van uitgegaan dat in een zin met een vooropgeplaatste PP alleen sprake kan zijn van extraktie wanneer diezelfde zin met de PP op zijn meer neutrale plaats ook grammatikaal is:
In sommige zinnen echter, waar zich schijnbaar dezelfde vooropplaatsing van een PP voordoet, gaat dit kriterium niet op:
Net als bij de partitieve konstrukties betreft het ook hier PP's waarin een verzameling wordt genoemd en NP's die van die verzameling | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een deelverzameling noemen. Indien we er echter vanuitgaan dat extraktie impliceert dat ook de volgende NP-PP-grammatikaal moet zijn, moeten we konkluderen dat sommige van deze van-PP's inderdaad afzonderlijke konstituenten zijn. Wat betreft een zin als (85)a zijn wij het daar ook zeker mee eens. Van de fraktie is hier naar onze mening een bijwoordelijke bepaling van beperking, (vgl. de PP's in de zinnen (31) en (32)). Op zichzelf pleit dit niet tegen een extraktie-analyse in andere gevallen, zoals bijv. in (84)a, hoewel de keuze tussen de extraktie- en de non-extraktie-hypothese er wat betreft dergelijke zinnen niet eenvoudiger op wordt. De problemen die zich hier bij partitieve konstrukties resp. partitieve relaties voordoen hebben echter niet direkt betrekking op de NP-PP konstrukties waar de relatie funktioneel is. Voor die gevallen, vgl. bijv. (1)a, (45) moet men, in ieder geval, zoals we hebben aangetoond, extraktie aannemen. Niettemin doen zich bij funktionele PP's nog enkele vragen voor waaraan we niet willen voorbijgaan. We keren daarvoor voor een ogenblik terug naar de analyse van Chomsky (1977). Aangenomen dat uit sommige grotere NP's een PP die daarin komplement is onder bepaalde voorwaarden extraheerbaar is, dan gelden volgens Chomsky daarbij de volgende kondities:
Dit volgt uit de analyse: wanneer [NP a picture of John] geheranalyseerd wordt als [NP a picture t] PP[of John], is de enkele NP niet Base-generated en kan daarom niet afzonderlijk worden bevraagd en evenmin afzonderlijk worden gepronominaliseerd. In tegenstelling tot
zijn de volgende zinnen ongrammatikaal:
Echter, de eerste konditie is, zolang we alleen op de akseptabiliteit van de betreffende zinnen afgaan, voor het Nederlands kennelijk niet geldig, aangezien:
grammatikale zinnen zijn, bijvoorbeeld als nadrukkelijke vragen van iemand die de korresponderende mededelende zinnen niet goed heeft verstaan. Het is niet erg aantrekkelijk, wanneer men (88) vergelijkt met: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||
te moeten aannemen dat de relatie tussen het vraagwoord wat in (88) en van Vestdijk plotseling een andere is, of moet zijn, dan tussen de NP en de al dan niet bevraagde PP in (1)a en (1)b. In een Thema/Fokus analyse lijkt de bevraagbaarheid van de enkele NP ook heel goed verklaarbaar: wanneer de enkele NP en zijn PP komplement als thematisch relatief onafhankelijke eenheden funktioneren binnen de zin, met name in het geval dat de enkele NP in het Fokus staat, kan die enkele NP ook bevraagd worden. Het tegenargument dat met (88) geen of nauwelijks een grammatikale zin korrespondeert waarin de NP en de PP direkt op elkaar volgen:
gaat nu niet op, aangezien diskontinuïteit ook de normale vorm is in de vraagzin (1)b die wél aan Chomsky's kondities voldoet:
Ook de tweede konditie, over de pronominalisering van de enkele NP, levert voor het Nederlands problemen op die een iets algemenere strekking hebben dan dat ze alleen een eventueel verschil tussen het Nederlands en het Engels illustreren. Pronominalisering, om nog even te rekapituleren, zou alleen mogelijk zijn wanneer de enkele NP (en dus ook de PP) afzonderlijk gegenereerd zijn, bijvoorbeeld in:
maar niet wanneer de enkele NP en de PP tot dezelfde konstituent behoren:
Die konditie geldt echter alleen voorwaardelijk. Zodra namelijk de NP en de PP gesplitst zijn, zijn zinnen waar de enkele NP een pronomen is wel grammatikaal:
We kunnen (91)a en vergelijkbare zinnen dezelfde opmerking maken als eerder over vraagzinnen van type (88): het is niet aantrekkelijk om aan te moeten nemen, en ook niet erg waarschijnlijk, dat in:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de grammatische relatie tussen de enkele NP en de PP wezenlijk anders is; d.w.z. dat in (95) maar niet in (1)a de PP een afzonderlijke konstituent is. Anders gezegd: is het kriterium dat de ongesplitste volgorde grammatikaal moet zijn om van extraktie te kunnen spreken wel zo automatisch toepasbaar als algemeen wordt aangenomen? Wanneer bij vraagwoordvorming, zoals in:
splitsing normaal is, is de veronderstelling niet zonder meer te verwerpen dat die splitsing ook normaal, c.q. verplicht is bij bepaalde anaforische en deiktische pronomina. Ook hier komen het Engels en het Nederlands trouwens niet overeen. Volgens Jackendoff (1977a, 265-266) is de volgende Engelse zin ongrammatikaal:
maar de parallelle Nederlandse zin met het anaforische, ongeaksentueerde die is niet ongrammatikaal:
Ongrammatikaliteit van vervanging van de enkele NP door one wanneer die NP gevolgd wordt door een PP zou volgens J. een aanwijzing zijn dat de PP een N'-komplement is, maar zoals hij zelf opmerkt levert dit moeilijkheden op in de ‘picture’-zinnen. Aangezien:
in de interpretatie waarin Fred en Harry op die foto's staan, wèl grammatikaal is, zou men moeten konkluderen dat deze of-komplementen zowel op N' als op N'' kunnen worden gegenereerd, wat natuurlijk niet erg bevredigend is. Het lijkt ons, voorlopig, aannemelijker dat onder bepaalde voorwaarden die vermoedelijk opnieuw eerder thematisch dan syntaktisch zijn, anaforische pronominalisering van de enkele NP in een [NP PP] met een PP op het N'-niveau wel mogelijk is. Wat betreft de (on)mogelijkheid de enkele NP afzonderlijk te bevragen zijn de feiten trouwens ook in het Engels iets minder duidelijk dan uit Chomsky's kondities zou blijken. Weliswaar volgt het naar zijn mening uit zijn analyse dat de zin:
ongrammatikaal is, maar hij voegt daar aan toe dat de zin:
wel grammatikaal is, maar de status van die zin onduidelijk is. De laatste zin zou verklaard kunnen worden door Extrapositie van of John na vraagzinvorming, maar ook hier ontstaan dan, zoals ook in par. 2.4. is geillustreerd, allerlei moeilijkheden met betrekking tot de plaats van de ‘geëxtraponeerde’ PP's. In de volgende zin staat de PP immers niet aan het einde van de zin, hoewel die positie wel mogelijk is.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien is in het Nederlands zowel zin (100) als zin (88) grammatikaal
Dit levert dus zowel voor Chomsky's analyse als voor beperkingen als A over A en de zgn. Left Branch Condition principiële problemen op. Een voorlopige konklusie die wij uit deze observaties willen trekken, is, dat (a) het Nederlands zich anders gedraagt dan het Engels wat betreft bevraagbaarheid en pronominalisering van de enkele NP, (b) dat uit de ongrammatikaliteit van een direkt opeenvolging van twee konstituenten niet zonder meer kan worden afgeleid dat die twee konstituenten onafhankelijk gegenereerd zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||
4.3. Verplaatsing en vooropplaatsing in het Nederlands.In het voorgaande zal duidelijk geworden zijn dat wij de Nederlandse zinnen van het type (1)a - (4)a en (1)b - (4)b als werkelijke tegenvoorbeelden tegen de NP Beperking van Bach en Horn beschouwen, waarbij we misschien enig voorbehoud moeten maken t.a.v. (3)a en (3)b. De verklaring die B en H bieden voor de grammatikaliteit van zulke zinnen is ons inziens niet overtuigend, en datzelfde geldt voor de analyse van Chomsky (1977). Voorzover we de Engelse voorbeelden en tegenvoorbeelden kunnen beoordelen geldt dit bovendien niet alleen voor het Nederlands maar ook voor het Engels. Wij nemen dus aan dat onder bepaalde syntaktische en thematische kondities PP's direkt uit grotere NP's extraheerbaar zijn, hetgeen betekent dat de zinnen (1)a - (4)a en (1)b - (4)b ook als tegenvoorbeelden tegen Chomsky's Herziene Subjacentie Konditie beschouwd moeten worden, als we tenminste aannemen dat de PP's verplaatst worden naar een positie buiten S. Wanneer we nu de zinnen
nogmaals met elkaar vergelijken, dan ligt de veronderstelling niet ver weg, zeker als men Chomsky's artikel over Wh-movement in gedachten heeft, dat het hier gaat om een vergelijkbaar soort vooropplaatsing, zowel syntaktisch als thematisch, en dat het daarom prettig zou zijn wanneer die zinnen uniform zouden kunnen worden beschreven, als het resultaat met name van toepassing van Wh-movement. Syntaktisch gezien is dit echter niet vol te houden. Allereerst herinneren we er aan, dat Chomsky voor het Engels al de restriktie maakt dat in zinnen waar de PP in z'n geheel wordt verplaatst, zoals in de Engelse zin (13) en de Nederlandse zin (1)a, mogelijk geen verplaatsing buiten S heeft plaatsgehad, maar een ander soort regel is toegepast. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In het Nederlands is er nog een tweede, en doorslaggevende reden waarom (1)a en (1)b niet het resultaat kunnen zijn van toepassing van dezelfde regel, zolang men althans aanneemt dat (1)b ontstaat door Wh-movement. Die reden is, dat (1)a en vergelijkbare zinnen met vooropgeplaatste PP's die wij hier hebben besproken, volstrekt ekwivalente pendanten hebben, waarin de geëxtraheerde PP's niet vooraan staan in de zin:
Met andere woorden, dit type extraktie leidt niet, in de terminologie van Paardekooper tot ‘patroonsplitsing die enkel de eerste zinsplaats mogelijk maakt’; de geëxtraheerde PP's gaan wel naar links, maar niet noodzakelijk helemáál naar links. Daarmee is de mogelijkheid om die vooropplaatsing te beschouwen als toepassing van een regel die per definitie aan de COMP gebonden is, namelijk Wh-movement, vervallen. Men kan hier overigens verschillende konklusies uit trekken. Eén konklusie is, dat Chomsky gelijk heeft dat sommige vooropplaatsingen van PP's het resultaat zijn van andere regels dan vooropplaatsing met vraagwoorden. Een andere mogelijke konklusie is, dat Chomsky op dit punt gelijk kan hebben, maar dat in het algemeen gezien zijn poging om verschillende soorten verplaatsingsregels onder de noemer van Wh-movement te brengen, bij toepassing op een andere taal dan het Engels niet suksesvol is. Er is al eerder aan getwijfeld of bijvoorbeeld Topicalisatie in het Nederlands wel een vorm van Wh-movement is (Van Riemsdijk (1976) ), en het is, gezien de hier besproken voorbeeldzinnen, heel goed mogelijk dat het een idiosynkratisch feit van het Engels is, dat verplaatsing naar voren gewoonlijk een plaatsing aan het begin van de zin inhoudt, maar dat dat in andere talen geenszins zo hoeft te zijn. Vatten we de verplaatsing in (1)a niet op als een verplaatsing naar COMP, maar als een verplaatsing binnen S, dan zal het duidelijk zijn dat (1)a en vergelijkbare zinnen niet kunnen gelden als tegenvoorbeelden tegen de Herziene Subjacentie Konditie. Dit betekent echter niet dat Chomsky's alternatieve voorstel t.a.v. zinnen als (13), nl. verplaatsing binnen S, de vragen die zich bij dergelijke verplaatsingen voordoen, oplost. Chomsky stelt dat ‘nothing prevents extraction of Y outside NP within S’, maar dat is natuurlijk te sterk, want de al eerder geciteerde zinnen als bijvoorbeeld | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||
blijven ongrammatikaal, of ze nu wel of niet in strijd zijn met de Herziene Subjacentie Konditie en de verschillen in akseptabiliteit tussen
blijven even groot. T.a.v. de Herziene Subjacentie Konditie wijzen wij er voorts nog op, dat deze Konditie alleen werkzaam kan zijn als men aanneemt dat S een cyklische knoop is, hetgeen op zichzelf allerminst zonder problemen is.Ga naar eind12 Bovendien kan de grammatikaliteit van zinnen als (1)b, waar een verplaatsing naar COMP wel aangenomen kan worden, alleen dan verklaard worden, als men aan de Herziene Subjacentie Konditie een ontsnappingsklausule toevoegd in de vorm van een eerdere verplaatsing vanuit NP naar S d.m.v. Extrapositie of een Aanpassingsregel, regels die wij in dit verband niet gewenst achten. Dit brengt ons ertoe Chomsky's Herziene Subjacentie Konditie, die nu nog alleen van toepassing kan zijn op verplaatsingen als in (1)b, te verwerpen, hetgeen voor zinnen als (1)b betekent dat de PP direkt vanuit de NP naar de COMP-positie is verplaatst. In dit artikel menen wij te hebben aangetoond, dat PP-komplementen in NP's direkt vanuit die NP's naar links verplaatst kunnen worden, waarbij het kan gaan om verplaatsingsregels die syntaktisch verschillen, en dat de voorwaarden daarvoor, die voor de verschillende verplaatsingsregels overeenkomen, geformuleerd kunnen worden, zowel de noodzakelijke syntaktische voorwaarden als de thematische voorwaarden. Die laatstgenoemde voorwaarden hebben als algemeen bezwaar dat ze globaler zijn dan syntaktische voorwaarden, en dat er geen waterdicht onderscheid te maken is tussen wel en niet grammatikale vooropplaatsing- als de term grammatikaal hier al überhaupt van toepassing is. Maar gezien het feit dat aan de waterdichtheid van strikt syntaktische kondities op dit soort processen ook in toenemende mate wordt getwijfeld, lijkt ons dat bezwaar niet onoverkomelijk. Er blijven zonder twijfel genoeg vragen over, bijvoorbeeld hoe de thematische kondities in de grammatika opgenomen zullen moeten worden, maar verder onderzoek in de richting die wij hier hebben aangegeven lijkt ons vruchtbaarder dan een nieuwe poging om vooropplaatsing van PP's, vanuit NP's, of meer in het algemeen verplaatsingen naar links van dergelijke PP's, alleen syntaktisch te beregelen. |
|