voor haar Meester. Die zalf zal ze over Hem uitgieten, en zóó Hem haar liefde en hulde betuigen.
In het huis van Simon, den melaatsche, eens door den Heiland genezen, zit Jezus aan den disch. Ook Zijn discipelen zijn daar. Ook Lazarus bevindt er zich.
Daar vertoont zich opeens Maria.
In haar hand draagt zij de flesch. Recht op Jezus gaat ze af. En dan, neen, dan druppelt ze de kostbare zalf niet over Hem uit, dan breekt ze den hals der flesch en de volle stroom nardus vloeit over Zijn hoofd en over gansch Zijn lichaam. Dan knielt ze neder aan Zijn voeten en, het haar losmakend, droogt ze Zijn voeten. Ze wil Jezus àlles geven; ze wil Jezus' nederigste dienstmaagd zijn.
Heel het vertrek wordt vervuld met den geur der zalf.
Maar ... grimmige oogen kijken haar aan. Maar ... booze woorden worden haar toegesproken. Judas is het. Hij eerst. ‘Welk een verlies!’ roept hij uit. ‘Driehonderd penningen ... weggegooid! Had Maria die zalf verkocht en mij het geld gegeven, om er armen mee wel te doen!’
En de andere discipelen stemmen met hem in. Ze begrijpen niet, waaròm Judas zoo spreekt. Ze weten niet, dat hij, die de beurs draagt, hun penningmeester, tegelijk een dief is, die zich niet ontziet, zich het geld der armen toe te eigenen.
Arme Maria! Ze vergrimmen tegen haar.
Wees gerust. Jezus kiest haar partij. Hij bestraft haar niet. Hij prijst haar. ‘Waarom doet gij haar moeite aan? Een goed werk deed ze. Wilt gij de armen weldoen, gij hebt ze altijd bij u. Mij niet. Want ze heeft het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis!’
Maria gaat heen, verheugd. Jezus heeft haar offer aangenomen. Jezus heeft haar niet verstooten!
Maar de valsche Judas voelt, dat Jezus hèm doorziet. En de haat tegen den Heiland ontwaakt in zijn hart.
‘Toen voer de Satan in hem!’
Hij zal zich wreken. Hìj zal Jezus overleveren in de handen der vijanden.
Regelrecht gaat hij naar de overpriesters.
‘Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren!’
Ze zien elkaar aan. Dat hadden ze niet kunnen denken. Welk een bondgenoot! Groote blijdschap vervult hun hart.
‘En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren penningen.’
Van nu af zoekt Judas gelegenheid, om zijn Meester in de handen der vijanden te spelen.