Geur van geestelijcke specerijen, uytgebreyt in eenige stichtelijcke rym-wercken, over verscheyde stoffe
(ca. 1690)–Frans Hoefnagel, Barent Pietersz. Kompas– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| |
Toon: Psalm 116.1. GUnstrijcke Godt en overgoede Heer!
Die 't need'righ hert met sonden swaer beladen,
Soo vriend'lijck noodt, door uw' groote genade.
Met mijn Gebedt ick heeden tot u keer.
2. Ach kon het zijn dat ick genade vondt!
En gunst verwierf, o Heer in uwe oogen!
Ach wierdt ghy doch door mijn Gebedt bewoogen!
My quijt te schelden alle mijne sond'.
3. 'k Beken voor u, en moet belijden Heer,
Groot is mijn schult, en veel mijn overtreden,
Soo dat ghy hebt wel dubb'le stof en reden,
Dat ghy uw' gunst my noyt laet smaecken weer.
4. Doch kan het zijn, laet uw' barmhertigheydt
Soo groot zijn, dat ghy al mijn overtreeden
Niet meer gedenckt, op dat mijn hert in vreede
Met u geraecke, door uw' goedigheydt.
5. Want soo ick niet uw' gunst voel in mijn hert,
Soo ben ick Heer benouwt en seer verlegen,
'k Vindt nergens troost, het schijnt my alles tegen,
Hoe meer uw' gunst hoe meer mijn vreucht ververt.
6. Ick hoop met ernst hier voortaen na te staen,
Om u mijn Godt gantsch vast'lijck aen te kleeven,
O help my doch! op dat ick 't Padt ten Leeven,
Van nu af aen getrouw'lijck mach begaen.
7. O Wereldt die door uw' bedriegery,
Mijn hert dus langh gehouden hebt in sonden!
'k Heb meenighmael en dickwils nu bevonden,
Dat geen vermaeck te vinden is in dy.
8. Ghy geeft voor 't vleesch wel vreughde, maer wat is 't?
De Ziel, dat ed'le deel vindt geen genoegen,
Soo dat uw' vreughd niet baert dan innigh wroegen,
'k Heb 's herten vreught altijdt in u gemist.
| |
[pagina 77]
| |
9. Soo dat wanneer ick u eens recht aenmerck,
Ick kan in u geen Ziels-genoegen vinden,
Ghy zijt niet waerdt dat iemandt u beminde,
Soo slecht loont ghy de pleegers van uw werck.
10. En daerom wil ick met hert en gemoedt,
De vriendtschap met u breecken, en verachten,
'k Weet beter Vriend, waer van dat ick mach wachten,
(Wanneer ick hem aenkleef) een beter goedt.
11. Met die, wil ick nu maecken een verbondt,
Ick wil hem dienen alle mijne dagen,
'k Neem ernstigh voor te doen zijn welbehagen,
Soo veel ick kan uyt mijnes herten grondt.
12. O Heer mijn Godt! ick hoop dat desen dagh,
't Begin sal wesen, van een heyligh Leven,
'k Hoop u ten eynde toe vast aen te kleeven.
Help my, ach Godt, dat ick 't volvoeren magh!
J.J.K. |
|