Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beknopte Nederlandse spraakkunst (onder ps. K. Holtvast) (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beknopte Nederlandse spraakkunst (onder ps. K. Holtvast)
Afbeelding van Beknopte Nederlandse spraakkunst (onder ps. K. Holtvast)Toon afbeelding van titelpagina van Beknopte Nederlandse spraakkunst (onder ps. K. Holtvast)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.83 MB)

Scans (7.51 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Editeur

J.G.M. Moormann



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/schoolboek
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beknopte Nederlandse spraakkunst (onder ps. K. Holtvast)

(1938)–R.A. Kollewijn–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 72]
[p. 72]

Werkwoorden.

Vervoeging.

Ga naar margenoot+ § 133.

Een werkwoord noemt meestal een werking; soms ook een verkeren in een toestand, of een overgaan van de ene toestand in de andere.

 

Voorbeelden.

Werken, vechten, eten, praten. - Zijn, zich bevinden, rusten, liggen, soezen, - Verdorren, smelten, blozen.

Opmerking. In de beschaafde gesproken taal hoort men zowel werke, vechte, gevochte enz. als werken, vechten, gevochten. In de geschreven beschaafde taal zijn alleen de vormen op -n gebruikelijk. Vgl. §§ 56 en 237.

§ 134.

Werkwoorden waarvan de betekenis geheel is verbleekt, noemt men koppelwerkwoorden als zij met een naamwoord (hij was doodmoe, vgl. § 21 en 22) en hulpwerkwoorden als zij met een voltooid deelwoord of een onbepaalde wijs het gezegde uitdrukken (hij heeft het beweerd, hij zal komen, hij was gevallen).

Opmerking. In gevallen als: de jongen heeft koorts; Jan maakt het slecht e.a. mist het w.w. bijna alle betekenisinhoud; het kan in deze bet. niet zelfstandig gebruikt worden; heeft, maakt zijn hier koppelwerkwoord.

In: hij heeft een huis; hij maakt het slot, hebben de werkwoorden iets meer inhoud: bezitten, repareren. Toch kunnen ze in deze bet. niet zelfstandig gebruikt worden. Ze staan op de grens van het koppelwerkwoord.

Ga naar margenoot+ § 135.

Werkwoorden worden vervoegd, dat wil zeggen: hun vorm kan veranderingen ondergaan:

[pagina 73]
[p. 73]

1o. naar gelang de werking verricht wordt door de eerste, de tweede of de derde persoon (enkel- of meervoud). B.v. ik loop, hij loopt, wij lopen;

2o. a. naar gelang wij de handeling beschouwen als samenvallend met het heden, of wel met het verleden. B.v. ik eet (op dit oogenblik); ik at (van ochtend);

b. naar gelang de handeling gedacht wordt als (op een ogenblik in het tegenwoordige of verledene) aan de gang zijnde, afgelopen (zie § 135, 1) of toekomstig. B.v.: ik eet, zoals je ziet; ik at toen hij binnenkwam (handeling aan de gang, onvoltooid); - ik had gegeten toen hij binnenkwam (handeling afgelopen, voltooid); ik zou juist eten toen hij binnenkwam (handeling toekomstig);

3o. naarmate het gezegde dat het werkwoord uitdrukt of helpt uitdrukken, volgens den spreker beschouwd moet worden als overeenkomstig de werkelijkheid, of als een mogelijkheid (wens), of als een gebod. (Vgl. § 140; 195).

 

Voorbeelden:

 

Hij leeft nog (volgens den spreker is dit overeenkomstig de werkelijkheid). - Lang leve de Koningin! (wens). - Schuif die tafel opzij (gebod).

Het onder 1o. vermelde heeft betrekking op persoonsverschil, dat onder 2o. a en b voor wat de toekomst betreft op tijdsverschil, dat onder 3o. op wijzeverschil.

Ga naar margenoot+ § 135,1.

Of een handeling aan de gang is, onvoltooid of afgelopen, voltooid, heeft met het tijdsbegrip niets te maken. Een tijd is heden, verleden of toekomst (zie § 138,1).

Het is dus niet juist te spreken van onvoltooid tegenwoordige tijd enz.; deze benoeming suggereert, dat de tijd onvoltooid is. De handeling is onvoltooid; de tijd tegenwoordig. We spreken dus van: tegenwoordige tijd, onvoltooid; verleden tijd, onvoltooid enz.

[pagina 74]
[p. 74]

Ga naar margenoot+ § 136. Persoonsverschil.

Voorbeelden:

 

Tegenwoordige tijd, onvoltooid:

1ste pers. enkelv.: ik luister.
2de pers. enkelv.: u, jij, je luistert; luistert u? luister jij, je?
3de pers. enkelv.: hij luistert.
1ste per. meerv.: wij luisteren.
2de pers. meerv.: u, je luistert; jullie luistert of luisteren; luistert u?; luister je?; luister of luisteren jullie?
3de pers. meerv.: zij luisteren.

De 3de pers. enkelv. van de tegenwoordige tijd, onvoltooid gaat dus uit op een -t; de 1ste en 3de persoon van het meervoud op -en. Wat de 2de persoon betreft, lette men op de voorbeelden en vergelijke de volgende paragraaf.

 

Verleden tijd, onvoltooid:

1ste pers. enkelv.: ik luisterde, ik zag.
2de pers. enkelv.: u, jij, je luisterde; u, jij, je zag.
3de pers. enkelv.: hij luisterde, hij zag.
1ste pers. meerv.: wij luisterden, wij zagen.
2de pers. meerv.: u luisterde, jullie luisterde of luisterden; u zag, jullie zag of zagen.
3de pers. meerv.: zij luisterden, zij zagen.

Ga naar margenoot+ § 137.

Opmerkingen bij de 2de persoon enkelvoud:

Is u het onderwerp, dan kan het werkwoord zowel in de vorm van de 2de als van de 3de persoon van de tegenwoordige tijd staan: u kunt (of u kan) mij wel even helpen. U bent (of u is) er zelf bij geweest.

Ga naar margenoot+ Ook in de vragende vorm: Kunt u (of kan u) mij helpen? Hebt u (of heeft u) het gezien?

De vorm van de 3e pers. is iets deftiger dan die van de 2e persoon.

Op je en jij volgt in de tegenwoordige tijd de 2de persoon van het werkwoord. Maar gaat dit vooraf, dan staat

[pagina 75]
[p. 75]

Ga naar margenoot+ het in de vorm van de 1e persoon: Je hebt, je ziet, je komt, je gelooft. - Heb je? Zie je? Kom je? Geloof je? (Naast je moogt komt ook voor je mag.)

Ga naar margenoot+ In de verleden tijd staat bij u alleen de vorm van de 3de persoon: u zag, u schreef, u viel, u was, u kon, u wou.

Maar naast u zou ook u zoudt: U zoudt (of zou) me een groot genoegen kunnen doen.

In de verleden tijd krijgt de 2de persoon geen t: je hoorde, u kwam, je boog, je vernam enz. (In je wist hoort de t tot de stam, evenals in u liet, je beet enz.).

 

Ga naar margenoot+ Opmerkingen bij de 2de persoon meervoud.

Ook bij het meervoudige u staat in de tegenw. tijd het werkwoord in de vorm van de 3de persoon enkelvoud of van de 2de persoon. B.v.:

Heren, heeft u (hebt u) die schilderijen gezien? - U is (u bent) niet geheel op de hoogte, dames.

Ga naar margenoot+ In de tegenwoordige tijd volgt op jelui en jullie of jelie (je + lie; vergelijk de oude schrijftaalvorm gijlieden) het werkwoord in de vorm van de 2de persoon, of van de 3de persoon meervoud: Jullie hebt (of hebben) het al gezien. - Jullie komt (of komen) ook altijd te laat. Jullie bent (of zijn) nog te klein.

(Let op jullie wilt, willen of wil; jullie moogt, mogen of mag).

Ga naar margenoot+ In de vragende vorm bezigt men vóór jullie (jelui) het werkwoord in de vorm van de 1e persoon enkelvoud of van de 3de persoon meervoud: Heb of hebben jullie het ook gehoord? - Ben of zijn jullie er geweest? - Geloof (geloven) jullie aan die malligheid? - Roep (roepen) jelui me als het tijd is?

Ga naar margenoot+ In de verleden tijd staat het werkw. bij het meervoudige u in de vorm van de 3de persoon enkelvoud: U begreep wel, heren, dat er iets achter zat.

Ga naar margenoot+ In de verleden tijd staat bij jullie (jelui) de vorm van de 3de persoon enkelvoud of die van de 3de persoon meervoud. B.v.:

[pagina 76]
[p. 76]

Jullie was (of waren) er bij. - Jullie begreep (of begrepen) het niet. - Kon (konden) jelui het doen? Jullie zou (of zouden; ook zoudt) me een genoegen kunnen doen.

Opmerking: Is (in de schrijftaal) het voornaamwoord gij (ge) onderwerp, dan krijgt de 2de persoon geen t als de verleden tijd op -de of -te is gevormd: gij luisterde; gij strekte. Maar is de verleden tijd gevormd door klinkerverandering, dan gaat na gij de 2e persoon (enkel- en meervoud) op een -t uit: gij boogt, gij naamt, gij vondt, gij deedt, enz.

Ga naar margenoot+ § 138. Tijdsverschil.

Er zijn twee tijden, verleden en toekomst. Het heden is de grens tussen deze twee. Bij onze voorstelling der taalgebeurtenissen onderstellen we een zekere lengte van het heden, en beschouwen dat ook als tijd.

Nemen we het al- of niet voltooid zijn der handeling (zie § 135,1) mee in onze indeling op, dan komen we tot de volgende categorieën:

1o.De tegenwoordige tijd, onvoltooid: ik kom, ik fiets.
2o.De tegenwoordige tijd, voltooid: ik ben gekomen, ik heb gefietst.
3o.De toekomende tijd, onvoltooid: ik zal komen, ik zal fietsen.
4o.De toekomende tijd, voltooid: ik zal gekomen zijn, ik zal gefietst hebben.
5o.De verleden tijd, onvoltooid: ik kwam, ik fietste.
6o.De verleden tijd, voltooid: ik was gekomen, ik had gefietst.
7o.De verleden toekomende tijd, onvoltooid: ik zou komen, ik zou fietsen.
8o.De verleden toekomende tijd, voltooid: ik zou gekomen zijn, ik zou gefietst hebben.

Ga naar margenoot+ § 139.

Hier volgen enige opmerkingen omtrent het gebruik van de tijden, en nog een paar voorbeelden.

[pagina 77]
[p. 77]

1o. Tegenwoordige tijd, onvoltooid. Laat hem met rust, hij werkt (op dit ogenblik). - Hij werkt goed (gewoonlijk). - De aarde draait om haar as (steeds).

Ook worden door deze tijd wel handelingen aangeduid die in het verleden liggen: Daar wordt geklopt (één ogenblik geleden). - Ik hoor dat de vrede getekend is. - In levendige verhaaltrant: Daar komt hij gisteren bij mij en beweert dat ik hem geld schuldig ben!

Ook om een toekomstige handeling aan te duiden: Hij komt morgen. - Dat loopt nooit goed af.

2o. en 5o. Tegenwoordige tijd, voltooid en verleden tijd, onvoltooid. Hij heeft bij de huzaren gediend. - Hij kwam mij gisteren weer eens opzoeken.

Soms worden deze tijden zonder verschil van betekenis door elkaar gebezigd: Ik deed het om hem te helpen, of ik heb het gedaan om hem te helpen.

Maar in het algemeen bezigt men, sprekende van een handeling die afgelopen is, dàn de verleden tijd, onvoltooid, als die handeling met een andere handeling of gedachte in verband wordt gebracht. B.v.: Ik was in Parijs toen Paul Kruger daar aankwam. - Wat deed je van morgen, toen ik bij je kwam? - Ik trachtte hem het dwaze van zijn woorden te doen inzien, maar hij bleef bij zijn mening.

Daarentegen maakt men van de tegenwoordige tijd, voltooid, gebruik als men mededeling doet van een op zich zelf staand feit. B.v.: Ik ben verleden jaar in Londen geweest. - Ik heb van morgen niet veel uitgevoerd. - Hij is altijd bij zijn mening gebleven.

Vertelt men van een gebeurtenis waarbij men zelf tegenwoordig is geweest, en waar men dus onwillekeurig zinnen als ‘toen ik daar voorbijkwam’, ‘toen ik opkeek’ enz. bijdenkt, dan zal men bij voorkeur gebruik maken van de verleden tijd, onvoltooid. Was men er niet bij tegenwoordig, dan van de tegenwoordige tijd, voltooid.

Vergelijk: Van morgen viel er aan de Handelskade een

[pagina 78]
[p. 78]

jongen in 't water. Ze haalden hem er bijtijds uit, maar 't scheelde toch weinig of hij was verdronken. En:

Er zijn van ochtend drie schoorstenen afgewaaid. - Er is een opstootje geweest op de Dam.

Het is waarschijnlijk dat de spreker tegenwoordig was bij 't ongeval aan de Handelskade, maar noch het neerstorten van de schoorstenen noch het relletje op de Dam heeft gezien.

3o. De toekomende tijd, onvoltooid: Hij zal hier morgen een redevoering houden. - Je zult er voor boeten.

4o. De toekomende tijd, voltooid: U kunt er vast op aan, morgen om deze tijd zal alles verzonden zijn.

6o. De verleden tijd, voltooid: Hij had het wel gedaan vertelde hij, maar hij had er dadelijk spijt van gehad. - Ik had het wel gedacht!

7o. De verleden toekomende tijd, onvoltooid: Is haar broer er nog geweest? Ik denk het wel, hij zou 's avonds komen. - Hij zei dat hij voor zijn betrekking bedanken zou.

8o. De verleden toekomende tijd, voltooid: Ieder ogenblik kan er nu een brief komen, want hij zou gisterochtend geschreven hebben.

Opmerking: 1o. De tijdscategorieën worden niet alle door speciale vormen uitgedrukt. We kunnen slechts door de hele zin, of het verband der zinnen, de tijdstrap omschrijven (zie § 139 1o).

Opmerking. 2o. Vgl. over zinnen als: Het zal wel zo wezen. - Het zou kunnen zijn enz., waarin men niet met een toekomende tijd te doen heeft, § 197, 3o.

Ga naar margenoot+ § 140. Wijzeverschil.

Een werkwoord staat in de aantonende wijs of in de gebiedende wijs, of (in heel enkele gevallen) in de aanvoegende wijs. Die verschillende wijzen zijn van elkander te onderscheiden door hun vorm.

Men gebruikt de aantonende wijs in de eerste plaats

[pagina 79]
[p. 79]

wanneer hetgeen door of met behulp van het gezegde-werkwoord uitgedrukt is, wordt beschouwd als overeen te stemmen met de werkelijkheid, maar gewoonlijk ook als er sprake is van een mogelijkheid, een wens, een al of niet vervulde voorwaarde, en niet zelden bij een gebod.

 

Voorbeelden:

Hij komt straks. - Hij zal zijn werk nu wel afhebben. - Hij zou om tien uur van huis gaan.

Ik geloof niet dat hij gelijk heeft. - Ik mag lijden dat het gebeurt. - Als het mij was gevraagd, zou ik ja gezegd hebben. - Je zult het doen!

Ga naar margenoot+ Wordt een gebod of verzoek uitgedrukt door een bizondere vorm van het werkwoord, dan staat dit in de gebiedende wijs.

 

Voorbeelden:

Ga heen. - Kom hier. - Luister nu eens even.

Opmerkingen. 1o. Kenmerk van de gebiedende wijs kan ook zijn de bizondere woordorde, b.v.: Komen jullie nu maar dadelijk hier! Ziet u eens.

2o. Wordt het gebod door een onbepaalde wijs, een voltooid deelwoord of een tijd van de aantonende wijs uitgedrukt, dan staat het werkwoord natuurlijk niet in de gebiedende wijs.

Opletten! (onbepaalde wijs zonder te).

Hier geen vuilnis neer te werpen, - Wel te rusten (onbepaalde wijs met te).

Opgelet! (voltooid deelwoord).

Je gaat! (tegenw. tijd, onvolt. van de aantonende wijs).

Dat zul je niet doen!

In deze gevallen blijkt vooral uit de toon van de spreker, dat hij iets gebieden of verbieden wil.

3o. Wanneer op de klacht ‘het spijt mij dat ik gegaan ben’ of ‘jammer dat ik het heb gedaan’ wordt geantwoord: was dan thuis gebleven; - had het dan gelaten, - dan heeft men te doen met een zeer eigenaardige vorm van

[pagina 80]
[p. 80]

het werkwoord, dien men de verleden tijd, voltooid, van de gebiedende wijs zou kunnen noemen.

Ga naar margenoot+ Wordt de handeling beschouwd als mogelijk of wenselijk, en drukt het werkwoord dat ‘mogelijke’ door een bizondere vorm uit, dan staat het in de aanvoegende wijs.

 

Voorbeelden:

Lang leve onze voorzitter! - Het zij zo. - Het ga je goed. - God zegen je. - De secretaris gelieve de notulen te lezen.

De aanvoegende wijs wordt in de spreektaal zeer weinig meer gebruikt. Alleen nog in hoofdzinnen als de genoemde. In bijzinnen staat steeds de aantonende wijs: Ik hoop dat hij komt (niet: kome) enz.

In deftige schrijftaal (en in redenaarstaal) komt de aanvoegende wijs ook in bijzinnen voor.

 

Voorbeelden.

Bijaldien ik dit onderschreve, zoude ik mij aan een oneerlijkheid schuldig maken. - Wij allen hopen dat het gebeure. - Ik verwacht dat hij zich niets te verwijten hebbe.

Ga naar margenoot+ § 141.

Wanneer men een niet samengestelde werkwoordelijke vorm ontdoet van zijn uitgang, houdt men de stam van het werkwoord over. Zo is loop de stam van lopen en ook van loopt en lopende; vaar die van varen, vaart; droeg die van droegen.

In een werkwoord komen van één tot vier verschillende stammen voor: straffen heeft er één (straf); lopen twee (loop, liep); treden drie (treed, trad, traad); nemen vier (neem, nam, naam, noom).

Ga naar margenoot+ § 142.

Van bijna alle werkwoorden komen twee zogenaamde deelwoorden voor, het onvoltooide, uitgaande op -ende of -ent (gespeld: end) ; ziende, gelovende of gelovend, komende of komend, en het voltooide op t (soms gespeld d) of -en: gestraft, gehoord, gedurfd: gekomen, gedragen.

[pagina 81]
[p. 81]

Alle werkwoorden nemen in 't voltooide deelwoord het voorvoegsel ge aan, behalve:

1o. De werkwoorden die door middel van een voorvoegsel (be-, ge-, her-, er-, ont-, of ver-) zijn afgeleid: bedenken - bedacht; geloven - geloofd; herinneren - herinnerd; erkennen - erkend; onthouden - onthouden; vertrekken - vertrokken.

Opmerking. Men lette er op dat het volt. deelw. van vernissen is gevernist, van verbaliseren, geverbaliseerd (ver is hier geen voorvoegsel).

2o. De werkwoorden die onscheidbaar zijn samengesteld met een bijwoord waarop niet de hoofdtoon valt: voorzien - voorzien; doorkruisen - doorkruist; aanvaarden - aanvaard; mislukken - mislukt, enz.

Opmerkingen. 1o. De scheidbaar samengestelde werkwoorden krijgen in het voltooide deelwoord ge tussen bijwoord en werkwoord: doorhalen - ik haal door - heb doorgehaald.

De onscheidbaar samengestelde met de klemtoon op het bijwoord, krijgen (geheel regelmatig) ge vooraan: liefkozen - ik liefkoos - heb geliefkoosd. Harddraven - hij harddraaft - heeft geharddraafd. Kortwieken - ik kortwiek - heb gekortwiekt.

Hier volgt een overzicht van de toestand:

Samengestelde werkwoorden.

Scheidbaar Onscheidbaar.
Klemtoon of het werkwoord.   doorkruisen, doorkruist.
Klemtoon of het bijwoord. opvangen, opgevangen, liefkozen, geliefkoosd.

2o. Van aanbidden is het volt. deelw. zowel aangebeden als aanbeden. Het eerste is gebruikelijker.

Ga naar margenoot+ Zwakke en sterke werkwoorden.

§ 143.

Naar hun vervoeging worden de werkwoorden onderscheiden in zwakke en sterke.

[pagina 82]
[p. 82]

Het voltooide deelwoord van de zwakke werkwoorden eindigt in de onverbogen vorm op een t-klank (geschreven t of d). Men schrijft d wanneer in een verbogen vorm van het als bijvoegelijk naamwoord gebruikte deelwoord een d wordt gehoord, b.v. gezaaid (de gezaaide bloemen), getobd (afgetobde vrouwen), gesmeed (de gesmede kettingen), gestold (het gestolde bloed), gedurfd, gevreesd enz.

Men schrijft het voltooide deelwoord van de zwakke werkwoorden met een t, wanneer de t-klank in de verbogen vorm van het als bijv. naamw. gebruikte deelwoord blijft: gedoopt, gehaat (gehate tegenstanders), gewenst, verwacht (verwachte onderscheidingen), gemist, gevonnist enz.

Opmerkingen: 1o. Het deelwoord wordt dus behandeld als een bijv. naamwoord. Het wordt gespeld volgens de regel van de gelijkvormigheid. (§ 243).

2o. De regelmatig zwakke werkwoorden hebben maar één stam, b.v.: hakken, hakte, hakkend, gehakt (stam hak).

Ga naar margenoot+ Het voltooide deelwoord van de sterke werkwoorden eindigt op -en: gevallen, geroepen, bevolen, genezen enz.

De verleden tijd, onvoltooid wordt niet gevormd door een uitgang, maar heeft een andere stamklinker dan de tegenw. tijd, onvolt.: ik val, ik viel; ik roep, ik riep; ik beveel, ik beval; ik genees, ik genas enz.

Opmerkingen: 1o. De klinker van het voltooide deelwoord is soms gelijk aan de klinker van de tegenw. tijd, onvolt., b.v. ik val - gevallen, ik roep - geroepen, soms gelijk aan die van de verleden tijd, onvolt., b.v. ik keek - gekeken; ik bond - gebonden; en soms van beide genoemde klinkers verschillend: ik beveel - ik beval - bevolen.

2o. In de stammen van de sterke werkwoorden komen van twee tot vier verschillende klinkers voor. (Vgl. § 141).

§ 144.

Alleen de tegenw. tijd, onvolt. en de verl. tijd, onvolt. van de werkwoorden worden zonder hulpwerkwoorden gevormd. Teneinde een werkwoord te kunnen vervoegen,

[pagina 83]
[p. 83]

dienen wij dus met de vervoeging van enige hulpwerkwoorden bekend te zijn.

Men onderscheidt de hulpwerkwoorden in hulpwerkwoorden van tijd (hebben, zijn, zullen), hulpwerkwoorden van de lijdende vorm (worden, zijn) en hulpwerkwoorden van wijze (kunnen, mogen, moeten, laten enz.).

De hulpwerkwoorden van tijd helpen de samengestelde tijden van de werkwoorden vormen, de hulpwerkw. van de lijdende vorm worden gebezigd bij de vervoeging van het passieve (lijdende) werkwoord, en de hulpwerkwoorden van wijze (modale hulpwerkw.) helpen uitdrukken wat vroeger veelal door de wijs van het werkwoord kenbaar werd gemaakt. (Vgl. § 195).

Ga naar margenoot+ Hulpwerkwoorden van tijd.

§ 145.

Om de tegenwoordige tijd, voltooid; de verleden tijd, voltooid en de toekomende tijden, onvoltooid en voltooid, van het werkwoord te vormen, maken wij gebruik van de werkwoorden hebben, zijn en zullen.

Voorbeelden:  
ik heb gesproken, ik had gesproken,
ik ben geslaagd, ik was geslaagd,
ik zal komen, ik zou komen,
ik zal vertrokken zijn, ik zou vertrokken zijn.

Ga naar margenoot+ § 146.

Vervoeging van hebben.

Onvoltooid deelwoord: hebbend of hebbende.
Voltooid deelwoord: gehad.

Aantonende wijs.

Tegenw. tijd, onvoltooid. Verl. tijd, onvoltooid.
1ste pers. enkelv.: ik heb, ik had,
2de pers. enkelv.: u hebt of heeft, jij, je hebt, u, jij, je had,
3de pers. enkelv.: hij heeft, hij had,

[pagina 84]
[p. 84]

1ste pers. meerv.: wij hebben, wij hadden,
2de pers. meerv.: u hebt of heeft, jullie hebt of hebben, u had, jullie had of hadden,
3de pers. meerv.: zij hebben. zij hadden.
 
Tegenw. tijd, voltooid. Verl. tijd, voltooid.
ik heb gehad. ik had gehad.
 
Toek. tijd, onvoltooid. Verl. toek. tijd, onvolt.
ik zal hebben. ik zou hebben.
 
Toek. tijd, volt. Verl. toek. tijd, volt.
ik zal gehad hebben. ik zou gehad hebben.
 
Gebiedende wijs.
heb.
(In de schrijftaal: meervoud hebt).

Opmerking: In de schrijftaal komen in de 2de pers. ook vormen voor met gij: gij hebt, gij hadt (met dt), gij zult hebben, gij zoudt hebben enz.

Ga naar margenoot+ § 147.

Vervoeging van zijn (wezen).

Onvoltooid deelwoord: zijnde.
Voltooid deelwoord: geweest.

Aantonende wijs.

Tegenw. tijd, onvoltooid. Verl. tijd, onvolt.
1ste pers. enk., ik ben, ik was,
2de pers. enk., u bent of is; jij, je bent, u was; jij, je was.
3de pers. enk., hij is, hij was,
1ste pers. mv., wij zijn, wij waren,
2de pers. mv., u bent of is; jullie bent of zijn, u was; jullie was of waren.
3de pers. mv., zij zijn. zij waren.
 
Tegenw. tijd, volt. Verl. tijd, volt.
ik ben geweest. ik was geweest.

[pagina 85]
[p. 85]

Toek. tijd, onvolt. Verl. toek. tijd, onvolt.
ik zal zijn. ik zou zijn.
 
Toek. tijd, volt. Verl. toek. tijd, volt.
ik zal geweest zijn ik zou geweest zijn.
 
Gebiedende wijs.
wees.
(In de schrijftaal: meerv. weest).

Opmerkingen. 1o. Wat hier gegeven is als de vervoeging van één werkwoord (zijn), is eigenlijk de bijeenplaatsing van tot verschillende werkwoorden behorende vormen: ben; is; zijn; wezen (was, geweest).

2o. In de schrijftaal komt voor: u zijt en u waart. Bovendien bestaan in de 2de persoon schrijftaalvormen met gij: gij zijt, gij waart, gij zult zijn enz.

Ga naar margenoot+ § 148.

Vervoeging van zullen.

Onvoltooid deelwoord: zullende (alleen schrijftaalvorm).

Voltooid deelwoord (ontbreekt).

Aantonende wijs.

Tegenw. tijd, onvolt. Verl. tijd, onvolt.
1ste pers. enk. ik zal, ik zou,
2de pers. enk. u, jij, je zult, u, jij, je zou of zoudt.
3de pers. enk. hij zal, hij zou,
1ste pers. mv. wij zullen, wij zouden,
2de pers. mv. u zal of zult; jullie zult of zullen. u zou of zoudt; jullie zou, zoudt of zouden,
3de pers. mv. zij zullen. zij zouden.

Andere tijden komen niet voor.

Opmerkingen. 1o. Het onvoltooid deelwoord zullende komt alleen in ouderwetse schrijftaal voor, b.v: ‘.... zullende ieder die het waagt dit gebod te overtreden, gestrengelijk gestraft worden.’

2o. Gebiedende wijs en aanvoegende wijs van zullen ontbreken.

[pagina 86]
[p. 86]

Ga naar margenoot+ § 149. Vervoeging van een zwak werkwoord.

Onbepaalde wijs: werken.
Onvoltooid deelwoord: werkende of werkend.
Voltooid deelwoord: gewerkt.

Aantonende wijs.

Tegenw. tijd, onvolt. Verl. tijd, onvolt.
1ste pers. enk. ik werk, ik werkte,
2de pers. enk. u, jij, je werkt, u, jij, je werkte,
3de pers. enk. hij werkt, hij werkte,
1ste pers. mv. wij werken, wij werkten,
2de pers. mv. u werkt, jullie werkt of werken, u werkte, jullie werkte of werkten,
3de pers. mv. zij werken. zij werkten.
 
Tegenw. tijd, volt. Verl. tijd, volt.
ik heb gewerkt. ik had gewerkt.
 
Toek. tijd, onvolt. Verl. toek. tijd, onvolt.
ik zal werken. ik zou werken.
 
Toek. tijd, volt. Verl. toek. tijd, volt.
ik zal gewerkt hebben. ik zou gewerkt hebben.
 
Gebiedende wijs.
werk.
(In de schrijftaal: werkt in 't meervoud).

Ga naar margenoot+ Opmerking. Wanneer de gebiedende wijs door u wordt gevolgd (beleefdheidsvorm van de gebiedende wijs) voegt men er, ook in 't enkelvoud, gewoonlijk een t aan toe.

 

Voorbeelden:

Hoort u eens hier. - Voelt u deze stof eens. - Berekent u dat eens!

§ 150.

Tot de zwakke werkwoorden behoren de volgende samenstellingen:

[pagina 87]
[p. 87]
beeldhouwen - beeldhouwde - gebeeldhouwd,
beraadslagen - beraadslaagde - beraadslaagd,
pluimstrijken - pluimstrijkte - gepluimstrijkt.
dwarsdrijven - dwarsdrijfde - gedwarsdrijfd.

Ga naar margenoot+ § 151. Vervoeging van een sterk werkwoord.

Onbepaalde wijs: buigen.
Onvolt. deelwoord: buigende of buigend.
Voltooid deelwoord: gebogen.

Aantonende wijs:

Tegenw. tijd, onvolt. Verl. tijd, onvolt.
1ste pers. enk. ik buig, ik boog,
2de pers. enk, u, jij, je buigt, u, jij, je boog,
3de pers. enk. hij buigt, hij boog,
1ste pers. meerv. wij buigen, wij bogen,
2de pers. meerv. u buigt, jullie buigt of buigen, u boog, jullie boog of bogen,
3de pers. meerv. zij buigen. zij bogen.
 
Tegenw. tijd, volt. Verl. tijd, volt.
ik heb gebogen. ik had gebogen.
 
Toek. tijd, onvolt. Verl. toek. tijd, onvolt.
ik zal buigen. ik zou buigen.
 
Toek. tijd, volt. Verl. toek. tijd, volt.
ik zal gebogen hebben. ik zou gebogen hebben.
 
Gebiedende wijs:
buig.
(In de schrijftaal in 't meerv.: buigt).

Opmerking. Beleefdheidsvorm van de gebiedende wijs (zie de Opm. bij § 149): Kijkt u eens even. - Drinkt u toch eens uit.

§ 152.

Naar de klinker van de onvoltooid verleden tijd

[pagina 88]
[p. 88]

(zie § 229 opm. 2o) zijn de sterke werkwoorden in verschillende groepen of klassen te onderscheiden:

 

1ste groep. Verleden tijd (enkelvoud): gedekte a.

a.geven, gaf, (gegeven); genezen, genas, (genezen).
b.zitten, zat, (gezeten); liggen, lag, (gelegen).
c.bevelen, beval, (bevolen); breken, brak, (gebroken).

 

2de groep. Verleden tijd: gedekte e. worden, werd, (geworden).

 

3de groep: Verleden tijd: vrije e. bijten, beet, (gebeten); rijden, reed, (gereden).

 

4de groep. Verleden tijd: gedekte i. hangen, hing, (gehangen); vangen, ving, (gevangen).

 

5de groep. Verleden tijd: vrije ie.

a.blazen, blies, (geblazen); laten, liet, (gelaten).
b.lopen, liep, (gelopen).
c.roepen, riep, (geroepen).
d.houwen, hieuw, (gehouwen).
e.bederven, bedierf, (bedorven); helpen, hielp, (geholpen).
f.scheppen, schiep, (geschapen).

 

6de groep. Verleden tijd: gedekte o.

a.beginnen, begon, (begonnen); drinken, dronk, (gedronken).
b.schelden, schold, (gescholden); vechten, vocht, (gevochten).

 

7de groep. Verleden tijd: vrije o.

a.scheren, schoor, (geschoren); wegen, woog, (gewogen).
b.bedriegen, bedroog, (bedrogen); gieten, goot, (gegoten).
c.spugen, spoog, (gespogen).
d.buigen, boog, (gebogen); ruiken, rook, (geroken).

 

8ste groep. Verleden tijd: oe.

a.dragen, droeg, (gedragen); graven, groef, (gegraven).
b.zweren, zwoer, (gezworen).
[pagina 89]
[p. 89]

§ 153.

Sommige werkwoorden worden zowel sterk als zwak vervoegd:

Ga naar margenoot+ kerven (kerfde - gekerfd; korf - gekorven).
schrikken (schrikte - geschrikt; schrok - geschrokken).
schuilen (schuilde - geschuild; school - gescholen).
spugen (spuugde - gespuugd; spoog - gespogen).

§ 154.

Andere hebben een zwakke verleden tijd en een sterk voltooid deelwoord:

Ga naar margenoot+ bakken, bakte, gebakken;
barsten, barstte, gebarsten;
brouwen (b.v. bier), brouwde, gebrouwen;
braden, braadde, gebraden;
heten, heette, geheten;
lachen, lachte, gelachen;
malen, maalde, gemalen;
scheiden, scheidde, gescheiden;
spannen, spande, gespannen;
verbannen, verbande, verbannen;
vouwen, vouwde, gevouwen;
weven, weefde, geweven;
wreken, wreekte, gewroken;
zouten, zoutte, gezouten.

Opmerking. Ontvouwen (in figuurlijke zin) is geheel zwak: Hij heeft mij zijn plannen ontvouwd.

Ga naar margenoot+ § 155.

Nog andere hebben een zwakke verleden tijd naast een sterke, en een sterk voltooid deelwoord:

bergen, bergde of borg, geborgen;
melken, melkte of molk, gemolken;
raden, raadde of ried, geraden;
scheren, scheerde of schoor, geschoren;
stoten, stootte of stiet, gestoten;
wassen, waste of wies, gewassen;
zweren (v.e. wond) zweerde of zwoor, gezworen.
[pagina 90]
[p. 90]

Opmerking: Uitscheiden wordt in de beschaafde spreektaal veelal vervoegd: schee uit, uitgescheden (uitgescheeën). In de schrijftaal gewoonlijk: scheidde uit, uitgescheiden.

Ga naar margenoot+ § 156.

Enkele andere werkwoorden hebben een sterke verleden tijd (naast een zwakke) en een zwak voltooid deelwoord:

jagen, joeg (jaagde), gejaagd;
vragen, vroeg (vraagde), gevraagd;
waaien, woei (waaide), gewaaid.

Ga naar margenoot+ § 157.

Soms gaat verschil van betekenis met verschil in vervoeging samen:

stijven (van de was), steef, gesteven; stijven (figuurlijk), stijfde, gestijfd;

pluizen (uitpluizen), ploos of pluisde, geplozen; pluizen (pluizen afgeven), pluisde, gepluisd;

scheppen (maken), schiep, geschapen; scheppen (uitnemen, afnemen), schepte, geschept.

Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm.

Ga naar margenoot+ § 158.

Behalve de gewone, bedrijvende (actieve) vorm, waarin het werkwoord gewoonlijk te kennen geeft dat het onderwerp de handeling verricht, hebben verscheiden werkwoorden nog een lijdende (passieve) vorm, waardoor wordt uitgedrukt dat het onderwerp van de zin de handeling ondergaat.

B. v. de jongen slaat de hond (bedrijvend); de hond wordt door den jongen geslagen, de hond is geslagen (lijdend). (Zie § 29 opm.).

Ga naar margenoot+ § 159.

Worden en zijn zijn de hulpwerkwoorden van de lijdende vorm. Worden vervoegt men als volgt:

Onvoltooid deelwoord: wordende.
Voltooid deelwoord: geworden.
[pagina 91]
[p. 91]

Aantonende wijs.

Tegenw. tijd, onvolt. Verl. tijd, onvolt.
1ste pers. enk. ik word, ik werd,
2de pers. enk. u, jij, je wordt, u, jij, je werd,
3de pers. enk. hij wordt, hij werd,
1ste pers. mv. wij worden, wij werden,
2de pers. mv. u wordt, jullie wordt of worden, u werd, jullie werd of werden,
3de pers. mv. zij worden. zij werden.
 
Tegenw. tijd, volt. Verl. tijd, volt.
ik ben geworden. ik was geworden.
 
Toek. tijd, onvolt. Verl. toek. tijd, onvolt.
ik zal worden. ik zou worden.
 
Toek. tijd, volt. Verl. toek. tijd, volt.
ik zal geworden zijn. ik zou geworden zijn.
 
Gebiedende wijs.
word.
(In het meervoud geschreven): wordt.

Opmerkingen. In de schrijftaal komen in de 2de persoon vormen met gij voor: gij wordt, gij werdt enz.

Ga naar margenoot+ § 160.

Voorbeeld van vervoeging van een werkwoord in de lijdende vorm.

Onbepaalde wijs: geëerd worden.
Onvoltooid deelwoord: geëerd wordende.
Voltooid deelwoord: geëerd (geworden).

Aantonende wijs.

Tegenw. tijd, onvolt. Verl. tijd, onvolt.
ik word geëerd. ik werd geëerd.

[pagina 92]
[p. 92]

Tegenw. tijd, volt. Verl. tijd, volt.
ik ben geëerd. ik was geëerd.
 
Toek. tijd, onvolt. Verl. toek. tijd, onvolt.
ik zal geëerd worden. ik zou geëerd worden.
 
Toek. tijd, volt. Verl. toek. tijd, volt.
ik zal geëerd zijn. ik zou geëerd zijn.
 
Gebiedende wijs.
word geëerd.
(In het meervoud geschreven: wordt geëerd.)

Opmerking. De onvoltooide handeling wordt uitgedrukt met worden, de voltooide met zijn.

Onregelmatige werkwoorden.

Ga naar margenoot+ § 161.

Zoals wij zagen verandert de stam van de zwakke werkwoorden niet, en die van de sterke alleen voor zover het de klinker betreft. De stammen van de onregelmatige werkwoorden echter vertonen altijd (behalve bij kunnen) verschil van een of meer stam-medeklinkers.

Ga naar margenoot+ § 162.

Onregelmatige werkwoorden met een voltooid deelw. op t (d).

a.brengen, bracht, gebracht:
denken, dacht, gedacht;
dunken, docht, gedocht;
zoeken, zocht, gezocht;
kopen, kocht, gekocht.
(Voorb. van dunken: mij docht dat het nogal goed was);
b.durven, dorst (naast het regelmatige durfde), gedurfd;
c.leggen, lei (naast het regelmatige legde), gelegd; zeggen, zei(de), gezegd;
d.hebben, had, gehad (zie § 146);
e.zijn, ben, was, waren, geweest (zie § 147);
f.kunnen, ik kan, je kunt, hij kan, wij kunnen; ik kon,
[pagina 93]
[p. 93]
je kon, wij konden; gekund; de vorm je kan, kan je wordt in de algemene gesproken taal veel gebruikt en is ook in de schrijftaal doorgedrongen.
mogen, ik mag, hij mag, wij mogen; ik mocht, wij mochten; gemoogd;
g.willen, hij wil (zonder t), wou (naast wilde), gewild.

Ga naar margenoot+ § 163.

Onregelmatige werkwoorden met een voltooid deelw op -en.

a.eten, at (aten), gegeten;
b.heffen, hief, geheven;
c.verliezen, verloor, verloren;
vriezen, vroor, gevroren;
d.houden, hield, gehouden;
e.komen, ik kom, wij komen; ik kwam, wij kwamen; gekomen.
Gebied, wijs: kom, (schrijftaal meervoud komt).
f.zien, zag (zagen), gezien;
g.staan, stond, gestaan;
h.gaan, ging, gegaan;
i.slaan, sloeg, geslagen;
j.doen, deed, gedaan;
k.moeten, moest, gemoeten;
l.weten, wist, geweten.

Ga naar margenoot+ § 164.

Werkwoorden waarvan de stam (in tegenw. en verleden tijd) eindigt op een d voorafgegaan door een tweeklank of een vrije e, verliezen die d in verschillende vormen.

Voorbeelden uit de algemene beschaafde taal:

Ik glij uit. - Schei toch uit. - Rij door! - Hij glee uit. - Hou me vast. - Klee je toch vlugger aan!

Men schrijft: hij gleed uit, kleed je aan. Achter een tweeklank (ei, ij, ou enz.) wordt de d in gevallen als de bovengenoemde meestal wel, maar niet altijd geschreven (rij of rijd door! Glij of glijd niet uit. Hou of houd het zelf).

[pagina 94]
[p. 94]

Ga naar margenoot+ § 165.

De gebiedende wijs van kunnen, mogen, moeten, komt alleen voor in zinnen als:

Je hebt goed spreken, maar kan maar eens niet! - Mag maar eens niet! - Moet maar eens eerst!

Ga naar margenoot+ § 166.

Er zijn werkwoorden die slechts in enkele tijden of vormen voorkomen.

Hiertoe behoort o.a. zullen (zie § 148). Verder plegen (gewoon zijn), waarvan alleen de tegenw. tijd, onvolt. (ik pleeg) en de verl. tijd, onvolt. (placht) bestaat.

Van wielrijden, buikspreken, koorddansen komt alleen de onbepaalde wijs voor (hij kan wielrijden; hij zou daar buikspreken; hij was bezig met koorddansen enz.).

Hulpwerkwoorden van wijze.

Ga naar margenoot+ § 167.

In veel gevallen wordt de verhouding tot de werkelijkheid bijv. de wenselijkheid, noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid, van hetgeen door 't gezegde wordt uitgedrukt, aangeduid door een van de werkwoorden mogen, moeten, zullen, kunnen, laten, willen, waarop dan een onbepaalde wijs volgt.

Hulpwerkwoorden als de hier genoemde noemt men hulpwerkwoorden van wijze of modale hulpwerkwoorden. (Vgl. § 195,1).

 

Voorbeelden:

Dat mag waar zijn, 't is niet prettig. - Hij moet schatrijk zijn. - Hij zal te laat gekomen zijn. - Hij kan wel blijven. - Laat hij nu toch gaan. - Dat wil wel eens lukken.

Opmerking. Men zegt zowel: laat hij maar oppassen, als: laat hem maar oppassen (meest zonder verschil van betekenis). Maar: Laat hij toch gaan, is meer een wens of een aansporing; laat hem toch gaan, een verzoek. Een dergelijk verschil bestaat tussen: laat ik het doen (opwekking) en laat mij het doen (verzoek).

[pagina 95]
[p. 95]

Opmerking: 2o. Betekent mogen, verlof hebben, moeten verplicht zijn, kunnen, in staat zijn, willen, de wil hebben, dan hebben we met w.w. te doen, die in zoverre van een zelfstandig w.w. afwijken, dat ze met een ander w.w. in de infinitief het gezegde vormen, vb. Ik mag komen; hij moet dit doen; ik kan vliegen; ik wil je helpen.

§ 168.

Geeft zullen te kennen dat iets in een toekomstige tijd gebeuren zal of zou, dan is het een hulpwerkw. van tijd; duidt het een mogelijkheid of waarschijnlijkheid aan, dan is het een hulpwerkw. van wijze. (Vgl. het zal morgen gebeuren, met: het zal wel gebeuren; hij zou gisteren om 2 uur vertrekken, met: het zou kunnen wezen).

Ga naar margenoot+ § 169.

Werkwoorden die alleen het onbepaalde voornaamwoord het tot onderwerp kunnen hebben, noemt men onpersoonlijk. Voorbeelden: regenen, sneeuwen, hagelen. Deze werkwoorden krijgen soms (vooral als ze in overdrachtelijke zin worden gebezigd) een voorwerp bij zich: het regende gelukwensen, het hagelde kogels, het sneeuwde confetti.

Ga naar margenoot+ § 170.

Men noemt de werkwoorden die een lijdend voorwerp bij zich kunnen krijgen (§ 29) overgankelijk, de andere onvergankelijk.

Overgankelijk zijn dus b.v. slaan (de hond), bewerken (het hout), vernemen (het gerucht).

Onovergankelijk: groeien, gapen, luieren.

Ga naar margenoot+ § 171.

Het lijdend voorwerp kan onderwerp de lijdende zin (zie echter § 29, opm.). B.v. Hij zoekt het boek. Het boek wordt door hem gezocht. - De slager heeft de koe geslacht. De koe is door den slager geslacht. - De voorwerpen bij hebben, bevatten, behelzen, zijn bepalende voorwerpen (§ 31).

[pagina 96]
[p. 96]

Ga naar margenoot+ Het meewerkend voorwerp van de bedrijvende zin blijft meewerkend voorwerp in de lijdende. B.v. Wij deelden hem het verhaal mee: Het verhaal werd hem medegedeeld. - Men heeft mij gezegd dat er niets van komen kon: Mij is gezegd dat er niets van komen kon.

Ga naar margenoot+ Opmerkingen: 1o. Verscheiden werkwoorden kunnen (met verschil van betekenis) zowel overgankelijk als onovergankelijk voorkomen. B.v. smelten, bewegen, koken: De meid smelt de boter (overgankelijk). De boter smelt (onovergankelijk). - Zij kookten water (overgankelijk). Het water kookt (onovergankelijk). - Ik ruik sinaasappels (overgankelijk). Wat ruiken die bloemen lekker (onovergankelijk).

Andere werkwoorden komen nu eens wel en dan weer niet met een lijdend voorwerp voor, zonder dat hun betekenis daardoor verandert. B.v. eten, zingen, lachen, dansen, schieten, sluiten enz.: Hij at vlees. Wij hadden nog niet gegeten. - De zangeres zong een lied van Schubert. Ik wou dat ik kon zingen. - Zij lachte tranen. Ik kan er niet om lachen. - De kinderen dansten een polka. Zij heeft op dat bal niet gedanst.

2o. Bij enkele werkwoorden kunnen onderwerp en voorwerp met elkander verwisseld worden: Hij (onderw.) mankeert niets (voorwerp) en hem (voorw.) mankeert niets (ond.). - Wat (onderw.) blieft je (jou)? (voorw.), en wat (voorw.) blief je (jij)? (onderw.).

Ga naar margenoot+ § 172.

Enkele werkwoorden hebben een voorwerp bij zich dat men zowel lijdend als meewerkend kan noemen; b.v. opendoen, verzoeken, gelukwensen, inschenken. De zin: men deed mij niet open (ofschoon ik driemaal schelde), kan in de lijdende vorm luiden: Ik werd niet opengedaan, maar ook (deftiger) mij werd niet opengedaan. Hetzelfde is het geval met men verzocht mij daar te spreken: ik werd verzocht en mij werd verzocht daar te spreken. En ook met zij wensen hem geluk; hij werd gelukgewenst en

[pagina 97]
[p. 97]

hem werd geluk gewenst. Men heeft mij ingeschonken: ik ben ingeschonken en mij is ingeschonken.

Ga naar margenoot+ § 173.

De werkwoorden die in de onbepaalde wijs zich bij zich hebben, noemt men wederkerende werkwoorden.

Ga naar margenoot+ Bij de echt wederkerende werkwoorden vindt men een werkelijk voorwerp, dat dezelfde zelfstandigheid aanduidt als door het onderwerp wordt genoemd. Voorbeelden zijn: zich kleden, zich bedriegen, zich helpen, zich uitrekken.

Vervoeging van een wederkerend werkwoord.
Aantonende wijs.

Tegenw. tijd, onvolt. Verl. tijd, onvolt.
1ste pers. enk. ik kleed mij, ik kleedde mij,
2de pers. enk. u kleedt u of zich, je kleedt je, u kleedde u of zich, je kleedde je,
3de pers. enk. hij kleedt zich, hij kleedde zich,
1ste pers. mv. wij kleden ons, wij kleedden ons,
2de pers. mv. u kleedt u of zich, u kleedde u of zich,
jullie kleedt je of kleden je, jullie kleedde je of kleedden je,
3de pers. mv. zij kleden zich. zij kleedden zich.
 
Tegenw. tijd, volt. Verl. tijd, volt.
ik heb mij gekleed. ik had mij gekleed.
 
Toek. tijd, onvolt. Verl. toek. tijd, onvolt.
ik zal mij kleden. ik zou mij kleden.
 
Toek. tijd, volt. Verl. toek. tijd, voltooid
ik zal mij gekleed hebben. ik zou mij gekleed hebben.
 
Gebiedende wijs.
kleed u, kleed je.

Opmerking. Bij het schrijven voegt men gewoonlijk een t achter de meervoudsvorm van de gebiedende wijs: kleedt u, kleedt je, kleedt jelui.

[pagina 98]
[p. 98]

Ga naar margenoot+ § 174.

Onecht wederkerende hebben wel de vorm van wederkerende werkwoorden, maar er is geen sprake van een werkelijk voorwerp dat de handeling ondergaat; het werkwoord is dan ook niet overgankelijk, maar vormt met het schijnvoorwerp als 't ware één geheel.

 

Voorbeelden:

Zich schamen, zich vergissen, zich bedenken.

Men kan zeggen: Zij kleedt zich en ook zij kleedt haar kind. Maar zinnen als Hij schaamde het kind (of u, of haar) kunnen niet voorkomen.

Vervoeging met hebben of zijn.

Ga naar margenoot+ § 175.

In 't algemeen kan men zeggen dat de werkwoorden die een doen, of een verkeren in een toestand te kennen geven, met hebben worden vervoegd; daarentegen de werkwoorden die een overgaan in een andere toestand aanduiden, met zijn.

 

Voorbeelden:

Hij heeft gedronken, gewerkt, gevochten. - Hij heeft geslapen, gesoesd, geluierd.

Hij is gestorven, gevallen, aangekomen, verhuisd.

Er zijn enkele uitzonderingen op deze regel. B.v.: hij is gebleven (verkeert dus nog in dezelfde toestand); hij is er wel een jaar geweest.

Ga naar margenoot+ § 176.

Werkwoorden als lopen, rijden, varen, sporen worden soms met hebben, soms met zijn vervoegd.

In 't eerste geval wordt de aandacht vooral op de soort van voortbeweging gevestigd: Hij heeft dat hele eind gelopen (en niet gereden). - Hij heeft niet gelopen, maar gereden. - Hij heeft gefietst.

In 't tweede geval (met zijn) wordt niet alleen de voortbeweging als hoofdzaak beschouwd, maar ook het bereiken van een plaats. Hij is naar den Haag gefietst. - Ik was juist in Harlingen, daar was ik heengezeild.

[pagina 99]
[p. 99]

Vergelijk: Hij heeft tot Haarlem gelopen, en: Hij is naar Haarlem gelopen.

Ga naar margenoot+ § 177.

Wanneer vergeten betekent ‘verzuimen te doen,’ vervoegt men het met hebben: Ik heb vergeten de klok op te winden. Ik heb mijn boek vergeten (verzuimd mee te brengen).

Betekent het ‘zich niet meer herinneren’, dan vervoegt men het meestal met zijn, maar ook wel met hebben: Wat hij gezegd heeft, ben (of heb) ik allemaal weer vergeten.

Ga naar margenoot+ Volgen in de zin van ‘nadoen’ wordt vervoegd met hebben: Het is duidelijk dat die dichter Vondel heeft gevolgd.

Betekent volgen ‘achternalopen’, dan vervoegt men het meestal met zijn, maar ook wel met hebben: Die jongen loopt me aldoor achterna. Hij is (ook heeft) me nu al van mijn huis af gevolgd.

Ga naar margenoot+ § 178.

In plaats van een voltooid deelwoord gevolgd door een onbepaalde wijs, gebruikt men in de regel twee onbepaalde wijzen.

 

Voorbeelden:

Zij heeft hem zien vallen.
De hele ochtend had de man zitten schrijven.
Wij hadden het niet durven hopen.
Zeker heeft hij vreemd staan kijken.
Hij is van Leiden komen lopen.
Hij heeft mij lang laten wachten.
Wat heb je mij doen schrikken.
Ik heb horen schieten.

(In zinnen als: Ik heb duidelijk schieten gehoord In Engeland hebben zij boksen geleerd, kan schieten (boksen) worden opgevat als zelfst. naamw.).

De laatste onbepaalde wijs kan soms te voor zich hebben.

[pagina 100]
[p. 100]

Voorbeelden:

Zeker heeft hij vreemd staan (te) kijken.
Wij hebben zitten (te) praten.
Ik heb al zo lang liggen (te) wachten.

Dat te mag niet ontbreken in:

Ik heb hem trachten te helpen.
Hij heeft mij proberen te bedriegen.
Zij zelf heeft hem verlangen te zien.
Ik zal het zo zien (= trachten) te schikken.
Hij is lelijk komen te vallen.
Het was beginnen te regenen.

In sommige gevallen kan ook het voltooide deelwoord worden gebezigd in plaats van de eerste onbep. wijs:

Ik heb getracht hem te helpen.
Hij heeft geprobeerd mij te bedriegen.
Zij zelf heeft verlangd mij te zien.
Het was begonnen te regenen.

Opmerking. Een enkele maal kan men ook in gevallen waarin géén sprake is van twee onbepaalde wijzen, naar verkiezing een onbep. wijs of een voltooid deelwoord gebruiken: Hij kwam aanlopen en hij kwam aangelopen.

Ga naar margenoot+ § 179.

De deelwoorden worden dikwijls als bijvoegelijke naamwoorden gebruikt, b.v. wegslepende stiil; de verdrukte onschuld.

In net tegenwoordige Nederlands heeft het onvoltooide deelwoord alleen actieve betekenis (etende kippen = kippen die eten). Vroeger ook wel passieve. Dit blijkt nog uit uitdrukkingen als: zittende levenswijze (waarbij veel gezeten wordt), roerende goederen (die bewogen kunnen worden), stilzwijgende voorwaarden, met slaande trom.

Het voltooide deelwoord van de overgankelijke werkwoorden heeft tegenwoordig alleen passieve betekenis (de geslagen vijand = de vijand die geslagen is). Vroeger ook wel eens actieve; vandaar nog uitdrukkingen als: een ge-

[pagina 101]
[p. 101]

studeerd persoon (die gestudeerd heeft), bereden politie (die rijdt), een bevaren matroos, een geklede jas (jas die kleedt). Vgl. ook het zelfst. naamwoord (oorspr. voltooid deelwoord) bediende.

Van de onovergankelijke werkwoorden die met hebben worden vervoegd, (zoals slapen, loeren, draven, knikken) komt het volt. deelw. niet attributief voor. Men zegt dus niet een geslapen man voor een man die geslapen heeft. Daarentegen wel: een uitgeslapen man (daar men uitslapen ook vervoegt met zijn), een vervallen woning (die vervallen is), ontvluchte gevangenen (die ontvlucht zijn) enz.

[pagina 102]
[p. 102]

Bijwoorden.

Ga naar margenoot+ § 180.

Bijwoorden dienen gewoonlijk tot bepaling van werkwoorden, bijvoegel. naamwoorden, bijwoorden en telwoorden; soms hebben ze betrekking op een gehele zin.

 

Voorbeelden:

a.Hij schrijft mooi. - Hij woont hier (het bijwoord bepaalt een werkwoord).
b.Hij was een zeer goed officier. - Het scheen mij buitengewoon leelijk (het bijwoord bepaalt een bijvoegel. naamw.).
c.Hij liep bizonder vlug (het bijwoord bepaalt een ander bijwoord).
d.Haast alle mensen dachten er zo over. - Er waren er ruim vijftig (het bijw. bepaalt een telwoord).
e.Ja, het was waar (het bijwoord heeft betrekking op een zin).

 

Ga naar margenoot+ De bijwoorden worden niet verbogen, met uitzondering van het bijwoord heel dat in de beschaafde spreektaal ook in de vorm hele voorkomt: Voor hele kleine kinderen - Een hele mooie opera.

Opmerking. In uitdrukkingen als de man hiernaast, die jongen daar, enkele zeer gefortuneerden, is men gewoon hiernaast, daar en zeer bijwoorden te noemen, ofschoon ze zelfstandige naamwoorden bepalen.

Ga naar margenoot+ § 181.

Naar hun betekenis verdeelt men de bij woorden in:

1o. bijwoorden van hoedanigheid:

Hij werkt hard. - Ze liep stilletjes naar mij toe. - Hij deed ook zo.

[pagina 103]
[p. 103]

2o. bijwoorden van graad:

Die jongen heeft weinig uitgevoerd. - Het is nauwelijks genoeg. - Was het niet buitengewoon vroeg?

3o. bijwoorden van oorzaak en doel:

Waardoor is het gebeurd? - Hiertoe werd besloten (vgl. § 182).

4o. bijwoorden van plaats:

Hier stond hij. - Loop daar maar heen. - Ga weg.

5o. bijwoorden van tijd:

Het zal altijd zo blijven. - Heb je dat nooit vroeger gezien? - O zo vaak.

6o. bijwoorden van voorstellingswijze (modaliteit), (vgl. § 195,1 no 5).

Het is helaas waar. - Hij zal misschien wel komen. - Als hij nu toch maar kwam! - Is het waar? Neen.

Ga naar margenoot+ § 182.

Woorden als hiervan (= van dit), daartegen, waaronder, waarmee, waardoor, waarom, hiertoe, die de dienst doen van een voornaamwoord voorafgegaan door een voorzetsel, worden gewoonlijk voornaamwoordelijke bijwoorden genoemd (vgl. §§ 121, 122 en 125).

Opm.: Als waarom een bijzin inleidt, en vervangen kan worden door waarom of, is het een voegwoord (§ 193). Waarom doe je dat? (vnw. bijw.). Ik weet niet, waarom hij het doet (voegw.).

Ga naar margenoot+ § 183.

Woorden als ook, bovendien, daarentegen, dus die bijwoorden zijn omdat zij het gezegde bepalen, maar tevens als verbindingsmiddel dienst doen, noemt men voegwoordelijke bijwoorden. Deze zijn gemakkelijk van echte voegwoorden te onderscheiden, o.a. doordat laatstgenoemde alleen vóór aan de zin kunnen staan.

Vergelijk: De toeschouwers waren over de voorstelling zeer tevreden, daarentegen braken de kranten de vertoning af (of: de kranten daarentegen braken de vertoning

[pagina 104]
[p. 104]

af), met: de toeschouwers waren tevreden, maar de kranten braken de voorstelling af.

Ga naar margenoot+ § 184.

Bijwoordelijke uitdrukkingen bestaan uit twee of meer woorden in vaste verbinding, die de dienst van een bijwoord doen. B.v. onverrichter zake, ouder gewoonte, op z'n best, af en toe, op staande voet, op-en-top, voor de vuist enz.

[pagina 105]
[p. 105]

Voorzetsels.

Ga naar margenoot+ § 185.

Voorzetsels maken zelfstandige naamwoorden, zelfstandige voornaamwoorden of onbepaalde wijzen tot bepalingen.

 

Voorbeelden:

Zij wandelden aan de waterkant. - Hij kwam bij mij. - De vogel zit in de kooi. - De berichten aangaande de toestand waren minder gunstig. - Het was om te lachen.

Door aan kan in de eerste zin ‘waterkant’ als bepaling van plaats bij ‘wandelen’ komen te staan.

De voorzetsels staan steeds voor het woord dat ze tot bepaling maken. Vandaar dat men langs in: Hij liep langs het water, voorzetsel, en in: hij liep het water langs, bijwoord noemt, ofschoon de betekenis van langs in beide zinnen dezelfde is.

Opmerkingen. 1o. Het voorzetsel staat soms ook vóór een bijwoord: Die man van zoëven. - Ze hebben hem naar hier verwezen.

2o. In zinnen als: Wij hebben er iedereen gezien, uitgezonderd hem; ze wantrouwde iedereen, behalve mij, hebben uitgezonderd en behalve de betekenis van voorzetsels. Dat het geen echte voorzetsels zijn, blijkt uit de onderwerpsvorm die er op volgt in zinnen als: Iedereen kreeg een prijs, uitgezonderd zij. Wij gaan er allemaal heen behalve hij.

Ga naar margenoot+ § 186.

Soms doen ook uitdrukkingen de dienst van voorzetsels: uit hoofde van zijn ambt; - in weerwil van zijn pogingen; - naar gelang van hun inkomen; - met het oog op zijn jeugd, enz.

[pagina 106]
[p. 106]

§ 187.

Ten onrechte worden zinnen als de volgende wel eens afgekeurd: Dat middel is goed voor de hoofdpijn. (Vergelijk: een appeltje voor de dorst). - Hij nam het in op de nuchtere maag. (Vergelijk: wijn op flessen). - Hij verscheen precies om acht uur. - Zij was altijd even aardig tegen me. - In de eerste plaats lijkt het mij lelijk (sommigen menen in te moeten vervangen door op).

Ga naar margenoot+ § 188.

Het voorzetsel te had vroeger een zeer ruime betekenis en kon niet zelden gebezigd worden waar wij nu in, voor, tot enz. gebruiken. Dikwijls smolt te met de oude lidwoordsvorm den (mannel. of onz. enkelv.) of der (vrouwel.Ga naar margenoot+ enkelv.) samen tot ten of ter. Zo ontstonden uitdrukkingen als: ten tijde, ten bate, ten gunste; ten huize, ten gebruike, ten voordele, ten behoeve; ter bezichtiging, ter herinnering, ter aankondiging, ter ore (komen) enz.

§ 189.

Enkele andere vaste uitdrukkingen waarin voorzetsels voorkomen zijn: bij monde van, van goeden huize, na den eten, in den beginne, in der minne (derde naamvallen). Verder: binnensmonds, buitenslands, (tweede naamvallen) enz.

Ga naar margenoot+ Opmerking. Soms wordt het voorzetsel niet gevolgd door een zelfstandig naamwoord, maar door een zin die voor een zelfstandig naamwoord in de plaats staat. B.v.: Geef het aan wie het hebben wil.

Ga naar margenoot+ Het voorzetsel om staat voor een bijzin, die een doel aanwijst;

Hij eet, om te leven.

Het gebruik voor bijzinnen, die geen doel aanwijzen, is doorgedrongen in de alg. beschaafde taal. b.v. Het is verkeerd, om dat te doen.

In de schrijftaal staat dit laatste gebruik van om slordig. Soms is het bepaald ongeoorloofd, b.v. Je hebt er niets aan, om dat te doen.

[pagina 107]
[p. 107]

Voegwoorden.

Ga naar margenoot+ § 190.

Voegwoorden verbinden zinnen of gelijksoortige delen van zinnen.

 

Voorbeelden:

Ik heb er wel iets van gehoord, maar het rechte weet ik niet. - Ik zal komen als het goed weer is. - Marie en haar zusje zijn uitgegaan. - De Bruyn als voorzitter opende de vergadering. - De armband was meer kostbaar dan sierlijk.

Ga naar margenoot+ § 191.

Sommige bijwoorden als voor, na, op, door, zo, hoe, waar, terwijl, bijgeval, worden door toevoeging van dat tot voegwoorden. B.v.: Voordat hij schoot, waarschuwde hij. - Hij wist het niet, zodat hij onmogelijk kon antwoorden.

Na voor, hoe, waar, bijgeval, terwijl kan dat ook weggelaten worden: Voor(dat) hij schoot, waarschuwde hij. - Ik begrijp niet hoe (dat) het gebeurde. - Bijgeval (dat) je 'm ziet, vertel het hem eens.

Ga naar margenoot+ § 192.

Sommige voegwoorden kunnen alleen zinnen van dezelfde soort met elkaar verbinden. Wij noemen ze nevenschikkende voegwoorden (vergl. § 40). B.v.: Ik ga uit (hoofdzin), maar mijn zuster blijft thuis (hoofdzin). - Hij zei dat hij onschuldig was (voorwerpszin) en dat zijn buurman de brand had gesticht (voorwerpszin).

Nevenschikkende voegwoorden zijn: en, noch; maar; of; of - of; want enz.

Ga naar margenoot+ § 193.

Andere voegwoorden verbinden bijzinnen met hoofdzinnen, of bijzinnen van lagere graad met bijzinnen

[pagina 108]
[p. 108]

van hogere graad. Zij worden onderschikkende voegwoorden genoemd (vergl. § 41).

B.v. Hij zei (hoofdzin), dat hij het niet geloofde (bijzin). Hij vroeg (hoofdzin), of het waar was (bijzin van de 1e graad), dat zijn broertje altijd de kippen op joeg (bijzin van de 2e graad), wanneer hij in den tuin kwam (bijzin van de 3e graad).

Opmerking. Een bijzin van de 3e graad is eigenlijk een deel van een bijzin van de 2e graad. Enz.

 

De onderschikkende voegwoorden worden in verschillende soorten verdeeld, o.a. in:

voegwoorden van plaats: waar, waarheen, vanwaar;
voegwoorden van tijd: wanneer, als, terwijl, nadat;
voegwoorden van reden (oorzaak, gevolg, doel): omdat, wijl, vermits, doordien, doordat; weshalve, waarom; opdat, ten einde;
voegwoorden van voorwaarde: mits, zo, als, indien, wanneer;
voegwoorden van toegeving: ofschoon, hoewel, niettegenstaande;
voegwoorden van vergelijking: zoals, gelijk, evenals;
voegwoorden van beperking: voor zover, in zover, behalve dat.
[pagina 109]
[p. 109]

Tussenwerpsels.

Ga naar margenoot+ § 194.

Tussenwerpsels staan in de regel buiten het grammatische zinsverband.

Het zijn:

1o. Klanknabootsingen: plomp! boem! pats! klets! tingelingeling!

2o. Gevoelsklanken en Klankseinen: ai! au! aau! ajakkes! nou! bah! - hela! hola! pst! hu! ho! werda!

[pagina 110]
[p. 110]

Modaliteit.

§ 195.

Modaliteit is:

Ga naar margenoot+ A. Het vaststellen van de verhouding tussen een verbinding van begin- en eindgedachte (zie § 16, 1) en de werkelijkheid, zonder dat we letten op de persoonlijke aandoening, door het vaststellen van die verhouding opgewekt. We noemen deze modaliteit objectief.

Zeg ik b.v. hij komt, dan stel ik vast dat mijn verbinding van begin- en eindgedachte (hij + komen) met de werkelijkheid (hij komt) overeenstemt.

Ga naar margenoot+ Ook in de zin hij komt niet stemt de verbinding van begingedachte (hij komt) en eindgedachte (niet), overeen met de werkelijkheid: hij komt inderdaad niet. We spreken hier van oordeelzinnen

 

Ga naar margenoot+ Door een wens druk ik uit dat de verbinding van begin- en eindgedachte nog geen werkelijkheid is: Kwam hij maar. Ik wilde, dat hij niet kwam.

We spreken hier van wenszinnen. Tot de wens kan ook: gebod, verbod, verzoek, raad, waarschuwing, aansporing gerekend worden.

De wens-zelf, het verlangen naar de werkelijkheid, is subjectief.

 

Ga naar margenoot+ Door een vraag druk ik uit, dat ik niet weet, hoe de verhouding tussen de gedachteverbinding en de werkelijkheid is.

Ik vorm de verbinding: hij komt. Hoe het in werkelijkheid is, weet ik niet. Ik tracht die onzekerheid door de vraag: komt hij? op te lossen.

Modaliteit is verder:

Ga naar margenoot+ B. De persoonlijke, subjectieve aandoening die opgewekt wordt bij het constateren van de in A genoemde verbinding.

[pagina 111]
[p. 111]

Hij komt helaas, tot mijn genoegen. Ik hoop, dat hij komt.

Deze subjectieve modaliteit, die dus altijd een begeleidend verschijnsel is van de objectieve (A) wordt in de gesproken taal uitgedrukt door tempo, melodie, gebaar, accent enz. Ook door bijwoorden, die dan geschreven worden: helaas, Goddank, enz. Soms wordt een gebaar omschreven (§ 195, 1 no. 6).

§ 195,1.

De modaliteit (subjectieve en objectieve) kan op verschillende manieren uitgedrukt worden.

1o.Ga naar margenoot+ Door woordschikking (oordeel, vraag): Het is waar. Is het waar?
2o.Ga naar margenoot+ Door werkwoordsvormen. Aant. wijs: Het gaat goed. Geb. wijs: Opletten! Aanv. wijs: hij home.
Door veel praeteritum-vormen, die geen verleden uitdrukken. Hij kon net zo goed dood zijn. Wat mij betreft, kwam hij nooit.
3o.Ga naar margenoot+ Door werkw. en werkw. verbindingen, die in een afzonderlijke hoofdzin voorkomen en de modaliteit van de bijzin mededelen. Ik hoop, dat hij het doet. Ik geloof, dat hij komt.
4o.Ga naar margenoot+ Door modale hulpwerkwoorden (vgl. § 167 en 168). Hij mag zich wel haasten. Hij zal wel ziek zijn. Laten we gaan.
5o.Ga naar margenoot+ Door modale bijwoorden. Deze geven een beperking of versterking aan van de geconstateerde verhouding: zeker, misschien, stellig, wellicht, nooit, maar (was hij toch maar beter), toch; of ze drukken de subjectieve aandoening uit: helaas, Goddank, gelukkig, soms (moet je mij soms hebben; een soort bedreiging).
6o.Ga naar margenoot+ Door bijzinnen: volgens hem, denk ik. Ook door zinnen, die het gebaar, de mimiek enz. onder woorden brengen, terwijl hij met de vuist op tafel sloeg enz. (zie § 195, slot).
7o.Ga naar margenoot+ Door leestekens. Ja?... Ja!!
8o.Ga naar margenoot+ Door zinsmelodie, toon, tempo, accent enz. Deze komen alleen in de gesproken taal voor.

margenoot+
Werkwoorden.

margenoot+
Vervoeging.

margenoot+
Onvoltooid; voltooid.

margenoot+
Persoonsverschil.

margenoot+
U hebt, U heeft.
margenoot+
Kunt u? Kan u?
margenoot+
Je hebt, Heb je?
margenoot+
U zag.
margenoot+
U hebt, U heeft. (meervoud).
margenoot+
Jullie hebt, Jullie hebben.
margenoot+
Heb jelui? Hebben jelui?
margenoot+
U begreep.
margenoot+
Jullie zou, Jullie zouden.

margenoot+
Tijdsverschil.

margenoot+
Gebruik van de tijden.

margenoot+
Wijzeverschil. Aantonende wijs.
margenoot+
Gebiedende wijs.
margenoot+
Aanvoegende wijs.

margenoot+
Stam van het werkwoord.

margenoot+
Deelwoorden.

margenoot+
Zwakke werkwoorden.

margenoot+
Sterke werkwoorden.

margenoot+
Hulpwerkw. van tijd.

margenoot+
Hebben.

margenoot+
Zijn.

margenoot+
Zullen.

margenoot+
Vervoeging van een zwak werkwoord.

margenoot+
Beleefdheidsvorm van de gebiedende wijs.

margenoot+
Vervoeging van een sterk werkwoord.

margenoot+
Sterk en zwak.

margenoot+
Zwakke verl. tijd, sterk volt. deelw.

margenoot+
Sterke of zwakke verl. tijd, en sterk volt. deelw.

margenoot+
Sterke verl. tijd, zwak volt. deelw.

margenoot+
Sterk en zwak met verschil van betekenis.

margenoot+
Lijdende vorm.

margenoot+
Worden.

margenoot+
Werkw. in de lijdende vorm.

margenoot+
Onregelmatige werkwoorden.

margenoot+
Onregelmatige werkwoorden met een zwak volt. deelw.

margenoot+
Onregelmatige werkwoorden met sterk volt. deelwoord.

margenoot+
Wegvallen van de d aan 't eind van de stam.

margenoot+
Gebiedende wijs van kunnen, mogen, moeten.

margenoot+
Werkw. die in enkele vormen voorkomen.

margenoot+
Hulpwerkwoorden van wijze.

margenoot+
Onpersoonlijke werkw.

margenoot+
Overgankelijke en onovergankelijke werkw.

margenoot+
Lijdend voorwerp.
margenoot+
Meewerkend voorwerp.
margenoot+
Overgankel en onovergankel. met verschil van betekenis.

margenoot+
Overgankelijk en onovergankelijk.

margenoot+
Wederkerende werkwoorden.
margenoot+
Echt wederkerende.

margenoot+
Onecht wederkerende.

margenoot+
Vervoeging met hebben of zijn.

margenoot+
Werkwoorden van voortbeweging.

margenoot+
Heb en ben vergeten.
margenoot+
Heb en ben gevolgd.

margenoot+
Onbep. wijs in plaats van voltooid deelwoord.

margenoot+
Actieve en passieve betekenis van de deelwoorden.

margenoot+
Bijwoorden.
margenoot+
heel, hele.

margenoot+
Verdeling van de bijwoorden.

margenoot+
Voornaamwoordelijke bijwoorden.

margenoot+
Voegwoordelijke bijwoorden.

margenoot+
Bijwoordelijke uitdrukkingen.

margenoot+
Voorzetsels.

margenoot+
Uitdrukkingen als voorzetsels

margenoot+
Te.
margenoot+
Oude derde naamvallen.

margenoot+
Voorzetsels gevolgd door bijzinnen.
margenoot+
Om.

margenoot+
Voegwoorden.

margenoot+
Voegwoorden bestaande uit bijwoord + dat.

margenoot+
Nevenschikkende voegwoorden.

margenoot+
Onderschikkende voegwoorden.

margenoot+
Tussenwerpsels.

margenoot+
Objectieve modaliteit.
margenoot+
1. Oordeelzinnen.
margenoot+
2. Wenszinnen.
margenoot+
3. Vraagzinnen.
margenoot+
Subjectieve modaliteit.

margenoot+
Uitgedr. door woordorde.
margenoot+
Door werkw. vormen.
margenoot+
Door werkwoorden: geloven hopen
margenoot+
Door modale hulpw.w.
margenoot+
Door modale bijwoorden.
margenoot+
Door bijzinnen.
margenoot+
Door leestekens.
margenoot+
Gespr. taal.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken