Voorrede bij de eerste druk.
Deze beknopte spraakkunst verschilt in meer dan één opzicht van soortgelijke werkjes.
Zo heb ik, in afwijking van hetgeen men gewoonlijk doet, aan de beschaafde spreektaal vooral niet minder aandacht geschonken dan aan de schrijftaal. Ook schroomde ik niet te wijzen op onjuiste indelingen, en hier en daar te breken met scheve beschouwingen, al golden die lange tijd voor onomstotelijk juist.
Toch ging het om practische redenen niet aan, deze spraakkunst zo te schrijven als ik wel graag had gewild. Wij verkeren met het moedertaalonderwijs in een overgangsperiode. Er dient nog te veel rekening gehouden met talrijke vormen die de beschaafde spreektaal niet kent. Zo noodzaakte ons (om één enkel voorbeeld te noemen) het in de schrijftaal gemaakte verschil tussen de en den, goede en goeden, om de schrijftaalgeslachten te bespreken.
Voor jaren reeds klaagde professor Cosijn over dat ‘onophoudelijk transigeren met zijn wetenschappelijk geweten’, waartoe ieder vervalt die een Nederlandse grammatica schrijft. Maar ik heb getracht dit transigeren tot het allernoodzakelijkste te beperken.
Dat in een schoolboek niet naar volledigheid wordt gestreefd, zal ieder billijken. Het levende woord van den leraar dient aan te vullen, toe te lichten.
Wat de volgorde van de hoofdstukken aangaat, er bestaat geen overwegend bezwaar om die te veranderen, en b.v het hoofdstuk over de zin voor het laatst te bewaren, of met Uitspraak en spelling te beginnen.
DE SCHRIJVER.