Naar de Antillen en Venezuela
(1904)–H.H. van Kol– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Naar de Antillen en Venezuela.A. - Inleiding.‘Und die Welle trägt dich weiter,
Und sie weisz es selbst nicht wie.’
(Geibel).
[Verder dragen u de golven,
En zij weten zelf niet hoe.]
Wegens gebrek aan tijd moest mijn studietocht door onze Koloniën worden onderbroken; zoo spoedig dit slechts eenigszins mogelijk was, heb ik hem hervat. Na onze Oost te hebben bereisd, zal ik thans onze West doorkruisen. Ditmaal loopt mijn weg door mij geheel en al onbekende landen, en wil ik behalve de Nederlandsche Antillen en ons Guyana (Suriname), ook die der Franschen en Engelschen bezoeken. Wellicht kan ik daar iets leeren of opmerken, wat voor ons kan zijn een voorbeeld tot navolging, dan wel een waarschuwing. Als voorbereiding heb ik alle boeken die ik over de West-Indische Koloniën kon machtig worden, doorloopen; en het trof mij, dat terwijl in het Engelsch slechts een paar goede boeken verschenen, de Fransche literatuur over dit onderwerp onbeduidend, en de Nederlandsche eenvoudig armzalig is. In hoeverre deze schetsen, op een slingerend schip of na vermoeiende tochten in een tropisch en vochtig klimaat gemaakt, daarin eenigszins zullen te gemoet komen, ligt niet aan mij ter beoordeeling. Het gebrek aan andere bronnen dan mijn aanteekeningen, mag als verschoonende omstandigheid gelden, wanneer zij niet datgene leveren, wat bij meer tijd en gezette studie der onderwerpen, daarvan kon worden gemaakt. | |
[pagina 2]
| |
Onze kennis omtrent deze landen en volken vermeerderen; gegevens verzamelen betreffende de economische toestanden; een blik werpen in de toekomst dezer rassen en gewesten, dat is, veeleer dan het geven van een boeiende reisbeschrijving, het doel waarnaar ik streef.
Zondag, 29 Maart 1903, nam ik een haastig afscheid van mijn kinderen aan het station, een der minst geschikte plaatsen om vaarwel te zeggen aan hen die u dierbaar zijn. Tevens moest ik al weer scheiden van mijn vrouw, die mij nog nooit heeft weerhouden waar mijn plicht het heengaan gebood. Den volgenden ochtend reeds had ik in zijn kabinet een langdurig onderhoud met den Franschen Minister van Koloniën, die mij zijn verlangen had te kennen gegeven, eens met mij te spreken over koloniale aangelegenheden. De heer Doumergue deed zich daarbij kennen als een man, die meer gevoelt voor gekleurde inboorlingen dan voor Fransche kapitalisten; als een tegenstander van alle verdere uitbreiding der Koloniën, zelfs voor een Groote Mogendheid; en als iemand die hart heeft voor zijn schoone doch moeilijke taak. Dat slavenarbeid en de suikerplantages een ramp zijn geweest voor de normale ontwikkeling der West-Indische eilanden, werd door hem volmondig erkend. Voor de toekomst zag hij meer heil in den kleinen landbouw, in ‘cultures vivrières’ voor de voeding der bevolking, en van vruchten en andere gewassen voor den export, om de welvaart dier gewesten te vermeerderen. Dat deze Minister, als Franschman, de voorkomendheid in persoon was, en mij overlaadde met aanbiedingen van hulp en steun bij mijn pogen - dat zijn volle instemming genoot - behoeft nauwelijks te worden vermeld. Trouwens, reeds nu kan ik dankbaar erkennen, dat het mij ook van andere zijden aan welwillende medewerking niet heeft ontbroken, om mijn studiereis zoo vruchtbaar mogelijk te maken. Met tal van invloedrijke aanbevelingen gewapend, kon ik dan ook in den laten avond van 31 Maart zee kiezen van Hàvre naar Southampton. | |
[pagina 3]
| |
Reeds bij het krieken van den dageraad wandelde ik langs de kaden en de dokken dezer havenplaats, om mijn boot, de ‘Orinoco’ van de Royal Mail Steam Packet Company, op te zoeken. Voor de gesloten poorten der Veem-etablissementen stonden al drommen arbeiders te wachten, hopende straks werk en brood te vinden. Verschillende negers zag ik in hun midden, die waarschijnlijk uit de West waren overgekomen om hier tegen spotloonen hun gespierde armen ten dienste te stellen van het kapitaal, wellicht zelfs als loonbedervers op te treden. Toen ik terugkwam waren de meeste dokwerkers al binnen de poorten, doch stonden nog velen, voornamelijk ouderen en grijsaards, altijd tevergeefs op werk te wachten.... Dit waren reeds de eerste slachtoffers der concurrentie door gekleurde loonarbeiders aan blanke werklieden aangedaan, waarvan de gevaarlijke gevolgen nog niet zijn te overzien! De pier te Southampton.
Eenige uren tot mijn beschikking hebbende, maakte ik een rit door Southampton, en las ik niet zonder aandoening op een reeks als villa's uitziende gebouwen onder het opschrift: Barnaby's houses de woorden: ‘Doors ever open for orphan waifs.’ Geruimen tijd bracht ik door in de ‘Public Library,’ waar tal van arbeiders tijdschriften en boeken lazen, wat in Nederland nog maar al te zelden geschiedt. | |
[pagina 4]
| |
Omstreeks 3 uur, nadat wagens vol mailzakken waren ingeladen, werden de trossen losgemaakt en was alles op de ‘Orinoco’ tot vertrekken gereed. Op de kade stonden velen te wachten, lachend en sprekend met hun vrienden en bloedverwanten, op het dek achter de verschansing geschaard. Eensklaps veranderde het vroolijke tooneel; op een signaal van de fluit van den stuurman werd de loopbrug weggetrokken, en - waren de vertrekkenden en de achterblijvenden gescheiden. Voor hoe lang? Wellicht voor altijd? Wel wuifden de zakdoeken, maar nu en dan verdween er een om moedertranen te drogen, dan wel om een uitdrukking van smart te verbergen. En terwijl onze mailboot statig de zee te gemoet stoomde, waren in de verte nog opgeheven armen zichtbaar, wanhopige gebaren makende naar hen die verdwenen naar de ‘far West’, waarvan zoovelen nooit terugkeerden. Die menschen waren mij vreemd, geen enkele zakdoek wuifde voor mij, den eenzamen vreemdeling, die ook door de golven werd meegedragen naar het mij onbekende land. Doch een telegram van slechts twee - maar veelzeggende - woorden was mij komen opbeuren, een riem mij stekend onder het hart, omdat het woorden waren van hoop en troost, die weerklank vonden in mijn gemoed.
De reis over zee beschrijven, ligt niet in mijn plan. Dat deden reeds zoo velen vóór mij. Onze snelvarende doch daardoor zeer beweeglijke stoomboot bracht ons langs Kaap Lizard in den Atlantischen Oceaan, en reeds den volgenden dag voelden wij de deining van den ‘Gulfstream’. Deze reuzenrivier in zee, zooals Maury haar beschreef,Ga naar voetnoot1) zendt haar golven van de kusten van Noord-Amerika naar Ierland en IJsland, en doet zich vooral gevoelen in de ‘roaring forties’, zooals onze matrozen de stormachtige zeeën tusschen 40° en 50° noorderbreedte noemden. Daar aan onze machine iets was gebroken, wat in volle zee moest en kon worden hersteld, hadden wij het genoegen bijna 5 uren lang zwalkende op dezelfde plaats heen en | |
[pagina 5]
| |
weer te slingeren, waardoor het dek spoedig werd schoongeveegd van alle levende wezens, die niet tot het ras der zeelieden behoorden. In een paar etmalen hadden wij deze Oceaan-rivier doorsneden, en Zondagmiddag kwamen de Azorische eilanden in het zicht. Des ochtends hadden wij bijna allen een ‘church-service’ bijgewoond, waar op ernstige en plechtige wijze, onder de leiding van den Kapitein, hymnen werden gezongen en de afwezigen herdacht. Eenzaam lagen daar die afgebrokkelde eilanden, met hun zwarte bergen, voortdurend gebeukt door de golven van den onmetelijken Oceaan. Op de kale toppen was slechts spaarzaam houtgewas merkbaar; langs de flauwere hellingen zag men weiden en bouwland, en in de nauwe valleien witte huizen en boomgaarden. Hier en daar had het van de bergen afstroomende regenwater diepe groeven geschuurd, en alom wezen bergen van puin langs de steile stranden op den vernielenden invloed der branding. In deze Portugeesche kolonie wonen eenzaam en verlaten ongeveer 270,000 menschen, die voornamelijk van veeteelt, vischvangst en ooftbouw leven. Zij leiden er op dat viertal eilanden een tamelijk idyllisch bestaan, ver van het gewoel der wereld, rondom door de golven omgeven. Hebben wij hier te doen met het laatste brok van het vroegere vasteland Atlantis, reeds eeuwen en eeuwen geleden in den Oceaan verzonken? Dit vraagstuk is nog onopgelost; doch volgens sommige geleerden zijn de drijvende geelgroene grasvlakten, die wij nu en dan doorsneden, afkomstig van dat bedolven werelddeel. Thans minder veelvuldig te dezer plaatse dan vroeger, schijnen zij als in een kring om en om te drijven op het kalme vlak der zee, tusschen den Golfstroom en den Aequatoriaalstroom. Dit ‘Gulfweed’ en de kleinere dieren die zich er in vastklampen, groeide eenmaal op de klippen van dat vasteland, en veranderde, toen dit verzonk, van een ‘wortelende’ in een ‘drijvende’ plant, altijd rond zwalkende op deze zeeën, steeds zoekende naar de rotsen waarop zij eenmaal woonde. Onze weg liep in een rechte lijn van Southampton naar Barbados, zuidelings langs de Azoren, om den Golfstroom zoo snel mogelijk te kunnen snijden; op de thuisreis volgen deze mailbooten | |
[pagina 6]
| |
de noordelijke route, die dezen afstand van ruim 3650 mijlen van Southampton naar Barbados ietwat verkort. En zoo voeren wij, met een snelheid van ongeveer 343 à 346 Eng. mijlen, dat is 630 kilom. per etmaal, verder op die onmetelijke watervlakte, niets anders ziende dan een groot zeilschip, dat bij den noordelijken keerkring ons statig met volle zeilen voorbijstevende. Zaterdagavond tusschen 6½ en 10 uur konden wij een volle maaneclips prachtig waarnemen; en Zondag 12 April omstreeks 2 uur in den namiddag, kwam aan den horizon Barbados opdoemen, het meest westelijke der West-Indische eilanden en der Kleine Antillen. |
|