Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van Kol
(1931)–Nellie van Kol– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |
Een reisje met St. Nicolaas
| |
[pagina 54]
| |
een glinsterend gouden tientje. Dat Max ook bestond, scheen tante geheel en al vergeten te hebben. Niet prettig voor Max, inderdaad; maar Tante was al oud en had er zeker geen erg in gehad. Tien gulden! Dat was een heele rijkdom voor kleine Mies, die tot heden toe nooit meer bezeten had dan een bijeengespaarden gulden! En in haar krullebolletje maakte zij reeds allerlei plannen: voor Mama zou ze dit, voor Papa dat, voor Max wat anders, en voor haar liefste vriendinnetje óók wat koopen.... Papa en Mama sloegen glimlachend het kleine meisje gade, dat met den vinger aan den mond en met gebogen kopje stond te peinzen, - toen ze eensklaps een schellen kreet achter zich hoorden. Het was Max, die zich uit jaloerschheid op den grond had geworpen en daar lag te trappelen en te gillen, alsof hij niet bij zinnen was. Nu is 't zeer zeker niet pleizierig voor kinderen, dat een peettante aan het zusje denkt en het broertje vergeet; maar 't is lief noch wijs, om afgunst daarover te koesteren. Het geheele leven door ontmoeten menschen en kinderen, elk uur van den dag, andere menschen en kinderen die meer hebben en krijgen dan zij, en wie daarover wou zitten pruilen, kwam nooit klaar; hij vergalde niet alleen zijn heele leven, maar zou ook nurksch en onverdraaglijk worden, zoodat geen mensch iets van hem wilde weten; 't is dus maar beter niet afgunstig te zijn, en nog beter is het, zich te verheugen in de vreugde van anderen. Maar kleine Max was zóó klein, dat hij nog geen tijd had gehad om al die wijsheid te leeren. Zijn ouders keken elkander half verschrikt, half bedroefd aan. Mama, die zóó haar best had gedaan om Max allerlei verrassingen te doen toekomen, kreeg de tranen in de oogen; maar Papa werd echt boos. ‘Kwajongen!’ riep hij, ‘schaam je je niet? - Schaam je je niet, je zoo aan te stellen, omdat Miesje iets meer kreeg dan jij? Tot straf daarvoor wordt je alles afgenomen wat je van avond gekregen hebt, en inplaats van op te blijven en chocolade met | |
[pagina 55]
| |
boterletters te krijgen, ga je onmiddellijk naar bed!’..... En Papa strekte de hand al uit om Max op onzachte wijze naar binnen te sturen, toen een oude, eerwaardige gedaante, in een langen wijden bisschopsmantel gehuld, de trappen van de galerij opklom. Sint Nikolaas - want het was de Heilige in eigen persoon - keek verwonderd rond. Hij begreep niet goed wat hij zag: een tafel vol geschenken; een papa rood van toorn; een mama met tranen van droefheid in de oogen; een kleine meid, wie men het aan kon zien dat men haar vreugde vergald had, en een kleinen jongen, op wiens leelijk vertrokken gezicht duidelijk te lezen stond dat hij de schuld was van alles. Vragend zag de Heilige den papa van Max aan. ‘Ja, Sint Nikolaas,’ zei deze, ‘ik schaam mij tegenover u! Hier vindt u een jongen die jaloersch is op zijn zusje, omdat haar peettante háár iets zond en hem niet!’ ‘Foei, Max!’ zei St. Nikolaas op ernstigen, doch niet onvriendelijken toon, ‘Foei Max!’ En Max, hoe beschaamd ook, kon niet nalaten, den ouden man in de oogen te zien, die van innige goedheid straalden. ‘Hoe stout van je, om al het pleizier van Papa en Mama en Miesje te bederven!... Maar je bent nog zoo klein!’ liet hij er na een oogenblik op volgen. ‘Als je de wereld kende zooals ik, oude man haar ken, dan zou je wel inzien dat je redenen genoeg hebt om dankbaar te zijn voor je deel!’ En, zich tot de ouders wendend, voegde hij er bij: ‘Wilt ge mij uw kind voor eenige uren afstaan? Ik zal hem het een en ander laten zien, dat hem wellicht van zijn onrecht overtuigen zal!’ ‘Neem hem gerust meê!’ zei Papa; ‘en als U den stouterd gevoeglijk kwijt kunt raken, hoeft U hem nooit weer hier te brengen!’.... Maar Papa meende 't zoo erg niet! In zijn hart hield hij véél, héél véél van zijn kleinen stouten Max. En Mama zei: ‘Neem hem gerust meê! Bij U is hij goed bezorgd! Maar laat me niet al te lang op hem wachten!’ | |
[pagina 56]
| |
‘Wees gerust, Mevrouw!’ sprak Sint Nicolaas. Toen sloeg Mama de armen om Max' hals en zei: ‘Goeiendag, ventje! Goeie reis! En kom een klein beetje wijzer terug dan je heengaat!’ ‘Ik wil bij Mama blijven!’ snikte Max. Maar Mama, die wel goed en zacht maar niet zwak was, zei ernstig: ‘Neen, Max, meê moet je. Zoo'n reisje met Sint Nikolaas zal je goed doen!’ En eer papa en Miesje hem goeden dag konden zoenen, had de oude man kleinen Max al op zijn arm genomen en in zijn mantel gewikkeld, en vloog met hem de lucht in. Want Sint Nikolaas kan vliegen, beter dan de vlugste vogel; daarenboven bezit hij nog de eigenschap om zichzelf, èn alles wat hij onder zijn wijden mantel neemt, onzichtbaar te kunnen maken. Pijlsnel ging het over huizen en boomen en sawahsGa naar voetnoot1) en desa'sGa naar voetnoot2). In enkele desa's hield St. Nikolaas stil en zweefde met Max langs de hutten der Inlanders; de kleine halfnaakte kinderen sliepen op de balé-baléGa naar voetnoot3) of in de armen hunner moeder; de grooteren liepen rond of zaten hier en daar neergehurkt. ‘Kijk eens Max,’ zei St. Nikolaas; ‘deze kinderen hebben nooit kinderfeestjes, zooals de kleine Europeaantjes; voor hen bestaat er geen St. Nikolaas, geen verjaarfeest; geschenken en verrassingen krijgen zij niet, en toch zijn ze tevreden en gelukkig.’ Max antwoordde niet, maar St. Nikolaas voelde dat hij een kleur kreeg; want de oude man hield de wang van het kind vast tegen de zijne gedrukt. Daarna hielden ze stil in een kleine plaats in de binnenlanden. Rondom de aloon-aloonGa naar voetnoot4) stonden misschien een dozijn steenen gebouwen; overigens zag men niets dan bamboezen woningen. Ter weerszijden van den postweg, die midden door het plaatsje liep, lagen een nette kleine school en een even kleine sociëteit. Deze laatste was vroolijk verlicht; kindergestalten dwaalden er in rond, heeren en dames bewogen zich tusschen de kinderen, | |
[pagina 57]
| |
spraken hen vriendelijk toe, en boden hun limonade en koekjes aan. Nu en dan zongen de kinderen, door hun onderwijzer aangemoedigd, een aardig lied; en eensklaps ging er een luid gejubel op, toen een paar heeren, die met toestemming van den echten St. Nicolaas, die immers niet overal tegelijk zijn kan, zich als St. Nikolaas en zijn knecht verkleed hadden, binnentraden en suikerwerk onder de grabbelende kinderen ronddeelden. Nog grooter was de pret toen de uitdeeling van geschenken begon, en ieder kind een popje, een bal, een boekje of een dergelijke kleinigheid ontving. Op alle gezichtjes lag een glans van genoegen, en een heel klein meisje drukte haar pop in haar armpjes, sprong de zaal rond en riep niets dan: ‘O, mijn poppie, mijn poppie!’ Nu kwamen de jongensGa naar voetnoot5) en ruimden de zaal wat op; bij de muziek van eenige Inlanders met schorre instrumenten zouden de kleinen dansen. Onzichtbaar had St. Nikolaas met Max dit alles bijgewoond. Met groote aandacht had Max toegekeken. Eensklaps vroeg hij: ‘Krijgen ze niets meer dan dat?’ ‘Niets meer,’ zei de Heilige. ‘Hoe weinig!’ ‘Ja, heel weinig. Dit zijn allen kinderen van arme ouders, die met den besten wil geen geld voor St. Nikolaas-presentjes kunnen afzonderen. Nu hebben de meer gegoede inwoners der plaats geld bijeengebracht om aan deze kinderen iets te geven; meer dan een kleinigheid kon voor ieder kind niet aangeschaft worden; maar de kleinen zijn er tevreden en gelukkig meê. Ze zijn minder veeleischend dan een klein jongetje van mijn kennis, dat veel geschenken kreeg en....’ Max, die den goeden ouden Heilige begreep, legde half beschaamd, half smeekend, zijn armpjes om diens hals. Daarom voltooide St. Nikolaas zijn volzin niet, maar kuste den knaap en zei: ‘Kinderen en menschen die met weinig tevreden zijn, zijn o zoo gelukkig!’ | |
[pagina 58]
| |
Hierna zetten ze hun reis voort. ‘We gaan nu de zee over, naar Holland,’ zei St. Nikolaas. ‘Holland is het echte Sint-Nikolaasland. In andere landen wordt dat kinderfeest weinig of niet gevierd, daar geeft men de kinderen met Kerstmis of Nieuwjaar allerlei geschenken. Maar in Holland is mijn verjaardag het groote feest! En als het buiten sneeuwt en stormt of vriest, dan kan het in de binnenkamers der gegoede burgers echt prettig en gezellig zijn. Maar in de huizen der armen is het, helaas, op dien avond treuriger en somberder dan ooit! Dan steekt het gebrek van den een scherper dan ooit af tegen den overvloed van den ander!’ En peinzend, met treurigen blik, staarde St. Nikolaas voor zich uit. Ze vlogen te snel, anders had Max kunnen zien hoe diep, diep beneden hen de groote schepen als notedoppen dreven op de golvende zee, want de volle maan verspreidde alom een daghelder licht. Weldra voelde Max dat de zoele lucht van Indië vervangen werd door de koude winden, die 's winters over heel Europa waaien; maar de goede Heilige drukte den knaap vaster | |
[pagina 59]
| |
en vaster aan zijn hart, en sloeg den mantel nog steviger om hem heen, zoodat Max geen last kon hebben van de kou. Eer Max het wist, was St. Nikolaas al met hem in Holland. Onzichtbaar zweefden ze een deftig, rijk gemeubeld huis binnen. De schitterend versierde zalen zwommen in licht, en prachtig gekleede menschen zwierden er in rond op de tonen der schoonste muziek. Fijne gebakjes en verfrisschende dranken werden door deftige lakeiën op zilveren bladen rondgedragen. St. Nikolaas liet Max een oogenblikje kijken, toen zweefde hij de marmeren gang door en de mahoniehouten trap op, naar een stille, afgelegen kinderkamer. Daar zaten de kinderen en hun juffrouw. Op den grond lagen de papieren verspreid, waarin hun St. Nikolaasgeschenken hadden gezeten. Prachtige, kostbare geschenken; op een tafel met marmeren blad stonden schalen vol fijn gebak en schelpjes ijs; maar de kinderen, voor wie al dat moois en lekkers bestemd was, zagen er bedroefd en lusteloos uit. Een klein meisje schopte een mooie pop met den voet weg en snikte: ‘Onze eigen lieve maatje gaf ons zulke mooie dingen niet, maar zij bleef den heelen avond bij ons en speelde met ons!’.... En bij de herinnering aan de vroegere, vroolijke Sint-Nikolaasavonden, begonnen al de kinderen bitter te schreien, en de kinderjuffrouw had de grootste moeite om hen te troosten en tot bedaren te brengen. Sint Nikolaas verliet met Max deze schitterende woning en vroeg den kleinen knaap: ‘Vin-je dat deze kinderen vele en mooie dingen kregen?’ ‘Ja,’ zei Max. ‘Veelmeer dan jij of Miesje ooit gekregen hebt! En toch zijn ze niet gelukkig. Vroeger hadden ze een lieve verstandige mama, die haar kinderen slechts eenvoudige geschenken gaf, maar hun menigen vroolijken, gezelligen avond wist te verschaffen. Zij zou er nooit aan gedacht hebben, op Sint Nikolaasavond een bal te geven of uit te gaan. Maar de lieve moeder stierf en de vader zocht een andere vrouw. Hij geloofde dat zij goed voor zijn arme kinderen zou zijn; dat had ze hem ook plechtig beloofd. Maar | |
[pagina 60]
| |
toen ze getrouwd was, vergat ze haar belofte; ze leefde slechts voor haar eigen pleizier, en verwaarloosde de kinderen. Wel geeft ze hun fraaie kleeren en kostbare geschenken, maar moederliefde geeft ze hun niet, en alle pracht der wereld kan de kinderen niet schadeloos stellen voor dat gemis.’ Max dacht aan zijn eigen lieve goede mama, en aan het verdriet dat hij haar dienzelfden avond nog gedaan had, en er kwamen tranen in zijn oogen. Nu vlogen ze naar een jongenskostschool. Alle jongens waren bijeen in een groote zaal, die er met haar kale wanden en eentonige rijen tafels en stoelen niet half zoo gezellig uitzag als de eenvoudigste huiskamer. Toch heerschte er vroolijkheid; want aan het boveneinde der middelste tafel zat de kostschoolhouder, en die nam alle pakjes in ontvangst, die de knechts en dienstmeisjes binnenbrachten; dan las hij luid het adres op en wierp het pakje, als het klein genoeg was, met een handigen zwaai naar den jongen voor wien het bestemd was; en een luid hoera! klonk er door de zaal, als de jongen er in slaagde het met beide handen in de vaart te grijpen. Alle jongens kregen pakjes van huis, en sommigen hadden elkander pakjes gestuurd; allen hadden iets waar ze blij mêe konden wezen, - allen, op één na. Die ééne was een nieuweling; hij was pas sedert eenige weken op school en had nog geen vrienden gemaakt, te meer doordat hij stil en teruggetrokken was. En geen wonder! het ventje had al veel verdriet gehad in zijn jong leven! Zijn moeder had hij, nog geen jaar geleden, verloren aan die vreeselijke ziekte, die in de warme gewesten zooveel slachtoffers telt - aan de cholera. Toen had zijn vader, die veel van huis moest, zijn eenig zoontje naar Holland, naar de kostschool gestuurd; doch nauwelijks was het kind uitgezeild, of ook de vader bezweek aan dezelfde kwaal, en de welkomstgroet van het arme kind in het verre, vreemde land, was de tijding dat hij een weesje was! Geheel alleen stond hij nu op de wereld. Geld had zijn vader hem niet nagelaten. Zijn eenige bloedverwant, een oude knorrige | |
[pagina 61]
| |
oom, nam de geldelijke zorg voor het kind op zich, maar hij deed het niet uit liefde; in het oude dorre hart kwam de gedachte niet op, dat een klein bewijs van liefde, op dezen avond, het arme verlaten kind zooveel goed zou hebben gedaan! Had de directeur der school hem dan niet een kleinigheid kunnen schenken?... Bij de groote hoeveelheden pakjes die er voor de verschillende leerlingen waren gekomen, was het hem zeker ontgaan, dat er voor den nieuweling geen enkel was. En zoo kwam het, dat kleine Alex niets kreeg op den vroolijken Sint-Nikolaasavond. Treurig liet hij zijn blik gaan over de vroolijke gezichten van zijn makkers. Maar jaloerschheid was er in zijn oogen niet te lezen. Hij had zich geduldig verzoend met de gedachte, dat hij, na Papa's en Mama's dood, geen mensch op de wereld bezat, die hem een pakje kon sturen. Hij mocht nog blij zijn, dat wist hij, dat hij eten kreeg en een onderdak, èn de gelegenheid om wat te leeren. En hij was daar dankbaar voor... Terwijl hij zoo peinsde, werd er een kleine hand op zijn arm gelegd. Een jongen van zijn eigen leeftijd was naar hem toegekomen. ‘Krijg jij geen pakjes?’ vroeg hij. ‘Nee,’ zei Alex. ‘Waarom niet? Heb je dan geen Mama?’ ‘Mama is dood,’ zei Alex met een moeilijk bedwongen snik, ‘en Papa ook.’ ‘Arme Alex,’ zei de ander en hij sloeg zijn arm om den hals van den kleinen jongen. ‘Kom, wees maar niet bedroefd! Kijk eens, wat een moois en lekkers ik gekregen heb! Veel te veel voor mij alleen. Het lekkers zullen we eerlijk deelen en met het speelgoed zullen we samen spelen. Kom, Alex kijk nu maar niet meer zoo bedroefd.’ En Alex veegde zijn tranen af. Zoo was er dan toch één, die aan hem dacht. Snel, voordat de anderen het merkten, gaf hij zijn kleinen trooster een hand. En van dien dag af aan waren Alex en Hugo vrienden. Zwijgend verlieten Sint Nikolaas en Max de kostschool. Max | |
[pagina 62]
| |
dacht aan zijn lief tehuis in Indië, aan zijn goede ouders, die nog leefden, aan alles wat zijn Mama hem dien avond had gegeven, èn aan zijn afschuwelijke jaloezie omdat kleine Miesje wat meer had gekregen. Zijn warme tranen liepen langs de wangen en in den baard van Sint Nikolaas, en de goede oude kindervriend zegende deze tranen. Nu vlogen ze naar een onaanzienlijk huis, in een smalle bochtige straat. In de huiskamer brandde licht en er klonken vroolijke kinderstemmetjes. Sint-Nikolaas werd hier niet in weelde en overvloed gevierd; maar er was genoeg om de kinderen blij te maken. En terwijl de moeder bij de kachel stond en de oliebollen bakte, die straks met een kopje chocolade - een zeldzame lekkernij in dit huis! - gebruikt zouden worden, liet de vader een beweeglijken hansworst de grappigste sprongen maken, en gaf daarbij de gekste geluiden. De kinderen schaterden van pret, en de jongste, die pas loopen kon, rolde om van het lachen. Max schaterde luid meê, maar niemand hoorde het... Eensklaps ging het oudste meisje naar haar moeder toe en zei met een ernstig, bijna bedroefd gezichtje: ‘Moe, wij hebben hier pret, en Neeltje van hiernaast zit misschien te huilen.’ ‘Waarom zou ze huilen, kind?’ ‘Wel, haar moeder ligt in 't hospitaal, en haar vader, die is immers lantaarnopsteker, en die komt 's avonds altijd laat thuis. Toe Moetje, mag ik Neeltje hier halen?’ ‘Wel zeker, mijn kind!’ zei de vriendelijke moeder. En het meisje huppelde de deur uit en kort daarna bracht zij Neeltje in triomf binnen. Ja, waarlijk, het kind had geschreid; haar wimpers waren nog vochtig; maar hier, in dezen vroolijken, vriendelijken kring, was alle leed spoedig vergeten. ‘Kijk eens, Neel!’ zei haar kleine gastvrouw, terwijl ze haar vriendinnetje naar de tafel trok, ‘kijk eens wat Sinterklaas mij gereden heeft! En hier Neel, dat is voor jou!’ En moedig brak zij den vrijer van koek, waar zij zoo blij meê was, midden door, en bij den halven vrijer lei ze nog een van de twee | |
[pagina 63]
| |
suikerpopjes, die zij gekregen had, en een mooi blauw haarlintje. Het eenvoudig jurkje, dat Sint-Nikolaos gereden had, kon ze moeilijk met Neeltje deelen. Maar dat hoefde ook niet; Neeltje kwam geen eten en kleeren te kort, maar wel veel levensvreugde. Goedkeurend knikte de moeder haar dochtertje toe; en Neeltje zei later dat ze dien avond een gevoel had gehad, alsof ze bij de engelen in den hemel te visite was geweest. Nu bracht Sint Nikolaas zijn beschermeling in een nog nauwere straat, naar een nog eenvoudiger huis. Ja, 't zag er hier zelfs armoedig, ellendig uit. Het avondeten stond op tafel: koffie met krentebroodjes. ‘'t Is van avond Sinterklaas,’ zei de moeder, die er zwak en afgetobd uitzag, tegen haar niet minder bleeke kinderen, ‘en dus zal ik jullie eens trakteeren! Inplaats van aardappelen met meelsaus krijgen jullie krentebrood met koffie. Wat zeggen jullie daar wel van?’ ‘Hoera!’ riepen de kinderen, en ze keken met hongerige blikken naar de lekkere broodjes; en gretig strekten ze de handen uit toen de uitdeeling begon. Eensklaps keken moeder en kinderen schichtig om. Een zwaar lichaam bonsde tegen de huisdeur aan, een onzekere hand zocht de klink, de deur ging open, en met wankelende schreden en een opgezet rood gelaat kwam de dronken vader de kamer binnen. Het gezicht van den eenvoudigen feestdisch maakte hem woedend. ‘Waar haal jij dat alles vandaan?’ brulde hij zijn vrouw toe. ‘Om Godswil, man, wees bedaard!’ smeekte de arme vrouw. ‘Ik heb bij mijn Mevrouw een paar uurtjes langer gewerkt, en een paar centen oververdiend om die arme stumperdjes van kinderen op Sinterklaas eens te trakteeren....’ ‘Wat? trakteeren? En ik krijg dag aan dag niets te eten dan aardappelen met meelsaus!’ ‘Je zoudt het wel wat beter kunnen hebben,’ waagde de vrouw in te brengen, ‘maar waar draag je het geld naar toe?’ | |
[pagina 64]
| |
Deze onvoorzichtige woorden dreven den man tot het uiterste. Met de gebalde vuist gaf hij zijn vrouw een slag tegen de borst, die haar kermend op den grond deed zinken; alles wat op tafel stond wierp de woesteling er af, terwijl hij rechts en links naar zijn kinderen sloeg; en het gegil der arme kleinen werd overstemd door de ruwe scheld- en vloekwoorden van den vader.... Kleine Max rilde over zijn heele lichaam, en snel ontvlood Sint-Nikolaas met hem deze onzalige woning. Sint-Nikolaas vond dat Max nu genoeg gezien had van het leed dat er zelfs in de kinderwereld heerschen kan, en aanvaardde met hem den terugtocht. Max was geheel en al onder den indruk van alles, wat hij gezien en gehoord had. Eensklaps barstte hij in snikken uit en riep: ‘Sint-Nikolaas! ik ben toch een heel, héél slecht kind, en ik ben niet waard dat ik het zooveel beter heb dan die anderen!’ ‘Slecht ben je niet!’ zei de Heilige, terwijl hij troostend met zijn hand over Max' krullebol streek. ‘Je hebt alleen maar neiging tot een heel slechte eigenschap, namelijk afgunst. Maar je bent nog zoo jong, en met wat ernstigen wil kun je die fout gemakkelijk afleggen. Daarom nam ik je mee, en liet je eens wat zien van het vele, vele leed dat er in de wereld is. Je ziet nu dat je een bevoorrecht kind bent. Weelde ken je niet, maar gebrek evenmin; je ouders leven nog, en welke ouders! En ken je je zusje Miesje niet genoeg, om te weten dat zij gaarne met je deelt wat ze méér heeft dan jij?’ Beschaamd en snikkend verborg Max zijn kopje aan den hals van zijn ouden vriend, terwijl deze voortging: ‘Wees nu wijs en goed, en leer bijtijds verdragen dat een ander iets méér heeft dan jij; ja, leer je verheugen in de vreugde van anderen, en tracht je eigen vreugde te verhoogen door het leed van anderen te verzachten.’ Zoo pratende waren ze al over de zee en weer in Indië gekomen, en stonden nu voor het huis van Max. 't Was diep in den nacht, en Miesje sliep al. Papa had gezegd dat hij naar bed ging, en voor zoo'n stouten jongen niet wakker | |
[pagina 65]
| |
bleef; maar inplaats van naar de slaapkamer, was hij naar zijn bureau gegaan en schreef. Maar Mama was in de voorgalerij blijven zitten en liep nu en dan eens naar buiten om te zien, of Max en zijn oude vriend nog niet kwamen. Eindelijk! Daar waren ze! Sint-Nikolaas zette den knaap op den grond en onmiddellijk vloog deze in de geopende armen van zijn moeder. Hij had haar veel, véél willen zeggen, maar hij legde slechts zijn hoofdje aan haar hart en schreide bitter. Vragend zag de moeder den Heilige aan. ‘'t Is niets, Mevrouw!’ zei deze, ‘Uw zoontje heeft dezen avond veel gezien dat hem diep in het hart getroffen heeft, en dat hij wel nooit vergeten zal. Ik denk dat hij nu voor altoos tevredenheid geleerd heeft.’ Zwijgend drukte Max' moeder den ouden man de hand. Tranen van dankbaarheid beletten haar het spreken. Sint-Nikolaas gaf Max nog een kus op het voorhoofd, hulde zich in zijn mantel en verdween. Den volgenden dag, toen Max weer kalm en rustig was, vroeg hij zijn Mama van ganscher harte vergiffenis, en kreeg die natuurlijk dadelijk. Hij beloofde beterschap en hield ook woord. En toen het bleek dat Max zijn afgunst bestreed en, waar hij kon, de vreugde van anderen trachtte te vergrooten, toen nam Papa hem eens op zijn knie en zei: ‘Max, vroeger ben ik wel eens bang geweest dat je een erg zelfzuchtige jongen zoudt worden. Maar nu je zoo ernstig je best doet, geloof ik dat we nog heel wat pleizier van onzen zoon zullen beleven.’ |
|