De gestrafte brompot
ER was eens een man, en dat was een echte brompot. Hij bromde over alles en nog wat; en ofschoon zijn vrouw een van de beste huishoudsters uit den heelen omtrek was, had hij toch altijd weer wat nieuws aan te merken op alles, wat ze deed.
Eens, in den hooitijd, kwam hij thuis, slechter gemutst dan ooit; hij bromde weer van belang, liet zijn tanden zien als een kwade hond, en bracht het heele huis op stelten.
‘Kom vent,’ zei zijn vrouw, die de zachtheid en 't verstand in eigen persoon was, ‘maak je nu maar niet zoo boos. Je hebt gelijk, er mankeert een heele boel aan mijn werk, maar ik ben ook maar een vrouw, zie je, en wij vrouwen hebben zoo geen verstand van alles, net als de mannen. Weet je wat? Laten we morgen eens omruilen; ik ga hooien, - dat kan de domste mensch wel; en jij doet het huishouden, dan kan ik meteen eens zien, hoe de dingen nu eigenlijk gedaan moeten worden.’
Nu, dat wou de man wel. Hij zou dan eens toonen hoe het in een ordentelijk huishouden gaan moet.
En zoo legde de vrouw 's morgens vóór dag en dauw de riek over den schouder, ging met de hooiers naar 't veld, en werkte voor twee mannen; en de brompot bleef thuis en zou alles nu eens héél keurigjes doen.
Eerst begon hij de boter te karnen; maar dat was maar een droog werkje, vond hij; hij kreeg er dorst van en ging gauw naar den kelder om een kruikje bier af te tappen, - van bier hield hij namelijk meer, dan goed voor hem was. Maar er moest een nieuw