Eindelijk werd de spijker gevonden; maar nu bleek het, dat Oom den hamer kwijt was.
‘Waar is de hamer? Waar liet ik den hamer toch? Wel sapperloot, daar staan jullie met je zevenen te gapen en niemand weet, waar ik den hamer gelaten heb!’
Ook de hamer werd gevonden; maar nu was oom het merkteeken kwijt, dat hij op den muur gemaakt had, op de plek waar de spijker ingeslagen moest worden; en nu moesten we beurt om beurt op een stoel naast oom klauteren, en turen of wij het merkje ook vinden konden.
We zagen het allemaal, maar ieder op een andere plaats, en oom zei tegen ieder op zijn beurt dat we allemaal schaapskoppen waren, en dat we maar weer van den stoel àf moesten klauteren. En hij nam de liniaal en begon opnieuw te meten en vond dat hij den spijker slaan moest 31½ duim zus en ⅜ duim zóó; en dat zou hij wel uit zijn hoofd uitrekenen, maar eer de som klaar was, was oom half dol.
Nu probeerden wij het uit te rekenen, allemaal uit ons hoofd, en we kregen ieder een andere uitkomst, en we begonnen te kibbelen, wiens uitkomst de ware was; en al kibbelende vergaten we heelemaal de som, en oom moest voor den zooveelsten keer de meting opnieuw beginnen.
Dezen keer deed hij het met een eindje touw, en op een gegeven oogenblik, toen mijn dikke oom onder een hoek van 45 graden over de leuning van den stoel heenboog, probeerende een punt te bereiken dat ruim drie duim buiten zijn bereik lag, glipte het touwtje hem uit de hand; toen gleed Oom uit en kwam terecht op de openstaande piano, hetgeen een plotselinge, eigenaardige melodie te weeg bracht; want oom viel met al zijn gewicht op alle toetsen tegelijk.
Oom Potter kwam weer op zijn beenen terecht en boven op den stoel, en hij slaagde er eindelijk in, het punt te bepalen waar hij den spijker moest inslaan. En met zijn linkerhand hield hij den spijker gereed en met zijn rechter den hamer; en met een even krachtigen als sierlijken zwaai hief hij den hamer op, liet hem