| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
Besluit.
Drie jaar later.
Ange en Alex woonden met hun kleinen Alexander in een allerliefst ingericht huis in 't nieuw gebouwde gedeelte van Utrecht.
Met een zucht schelde Loula bij hen aan.
‘Mevrouw is thuis,’ antwoordde het dienstmeisje op Loula's vraag.
Ange kwam haar al in de gang te gemoet.
‘Kom gauw binnen, Louk, Xandertje is juist wakker.’
‘Zoo, kleine kroonprins,’ en Loula kneep 't mooie kind in zijn roze wangetjes.
‘Louk, wat zie jij er slecht uit, slaap je niet goed of heb je een verkoudheid onder de leden?’ vroeg Ange bezorgd.
‘Neen, maar morgen is mijn examen.’
‘Och, je werkt veel te hard, heusch, Willy zegt het ook.’
Loula lachte. ‘Als morgen voorbij is, kijk ik geen boek meer in, 't zou zoo afschuwelijk zijn om te druipen.’
‘Och, maar daar is geen kans op. Je hebt zóó goed gewerkt.’
‘Doet er niet toe, op een gegeven oogenblik is een mensch alles vergeten, als 't nu morgen maar niet zulk mooi weer is, dan laat ik me zoo afleiden.’
‘Je bent geen kind meer, Louk.’
‘Tante is wèl een kind, wat zeg jij er van, Xandertje,
| |
| |
zie je, hij knikt van ja. Later moet jij ook examens doen en dan zit je net zoo in de benauwdheid als tante nu. Wil je op mijn schoot, kleine drommedaris, mag ik Ange?’
‘Zeker.’
‘Weet je wat me zoo van je meevalt?’
‘Wat dan?’
‘Dat je niet overdreven bang voor je kind bent, weet je nog hoe bezorgd je was op school, voor je grootmama en toen in dien mazeltijd voor je eigen?’
Ze lachten alle twee en verdiepten zich in herinneringen.
‘Wat zijn Goos en Annie toch aardig geweest op jouw bruiloft, ik zal ze ook eens te logeeren vragen tegelijk, zie je, dan zijn we nog eens met zijn viertjes bij elkaar.’
‘Hè ja!’
‘O, morgen, dat examen,’ met een zucht.
‘Laat het ons toch dadelijk weten.’
‘Ja, zeg weet je al, dat Max Norman zich de volgende maand in Heirum gaat vestigen,’ ze zeide het met een quasi onverschillig gezicht en speelde met haar handschoenen.
‘Zoo?’ vroeg Ange levendig en keek Loula oplettend aan, ‘zoo, dat is aardig voor zijn familie, nog al dicht bij, een mooie plaats.... maar nog al gezond.... niet veel zieken.’
‘Och, kiezen moeten er altijd getrokken worden en mazelen en zoo komen op de gezondste dorpen voor, hij krijgt de praktijk van den ouden dokter.’
‘O juist.’
‘En hij komt in een snoezig, wit huis te wonen, zoo'n echt, laag dorpshuis, je weet wel.’
‘Nu we zullen hem per wiel wel eens op gaan zoeken.’
‘Cor zal 't huishouden bij hem doen, vertelde ze me van morgen, Bep geeft handwerkenles en Saar blijft bij mama Norman.’
‘Als ik hem was, had ik Saartje liever bij me, hoor, zoo'n aardig, vroolijk ding, Cor is zoo....’
‘Neen, Cor en jij gingen nooit goed en nog gaat het niet erg best, maar nu ga ik weg.’
| |
| |
‘Sterkte voor morgen, Louk!’
‘Dankje!’....
De zon scheen telkens even over haar groot vel papier, waarop ze een Engelsch opstel gemaakt had. Ze las het over met een gefronst voorhoofd. Neen, ze kon 't beter, 't zou misloopen, ze zou er niet komen, vast niet. Maar dan druipen zooveel mogelijk met eere, dat de examinatoren later niet konden zeggen: ‘daar heb je dat gansje al weer.’ Nog eens overlezen en kijken of ze woorden vergeten had, en met de komma's en punten een beetje kwistig zijn, maar ook weer niet overdadig, zuchtte ze in haar eigen. Neen, ze zou er niet komen en tante Willemien zou haar sterk afraden om het voor een tweeden keer te doen en Alex en Ange ook, hè, als ze er nu niet kwam, dan was 't pleizier er voor haar toch af.
Met groote stappen kwam een oude grijze heer op haar af.
‘Nog al tevreden over uw werk, juffrouw Almerus?’
‘O, neen, in 't geheel niet,’ zeide ze somber.
‘Kom, kom, ik geloof dat de heeren van een andere meening zijn.’
‘Hè, wat, is 't waar?’ Ze herademde even en de heer ging weer verder naar een lang, blond meisje.
Hij wil me wat opwekken, dat is erg goedig van hem, maar ik weet wel hoe ik sta.
't Was al kwart over vier toen Loula met vijf meisjes in een klein wachtkamertje zat.
‘Wat denkt u, juffrouw?’ vroeg 't blonde meisje aan Loula.
‘Ik ben er niet, een apgave heb ik niet af, mijn apstel is erg zóó, zóó. Neen, 't is mis,’ zeide ze dof.
Dat het heelemaal mis was, geloofde ze niet zoo zeker, maar ze maakte het zichzelf wijs, hopende dat een ander haar zou tegenspreken.
Maar 't blonde meisje zeide niets meer en speelde zenuwachtig met haar vingers.
Een dikke gouvernante uit Amsterdam vertelde wie ze
| |
| |
was, waar ze vandaan kwam en hoe ze toch bij de familie waar ze was, zou blijven, ook al liep het mis met haar, ‘dus, voor mij doet 't er niet toe.’
‘Voor mij wel; er hangt zooveel van af, vreeselijk, als ik er niet kom.’
Loula zweeg en keek naar de twee anderen, waarvan de een overmoedig rond keek, alsof 't heele examen haar niet aan ging en de andere haar zakdoek in de wonderlijkste figuren vouwde.
Ineens ging de deur open. De overmoedige en de dikke gouvernante werden binnen geroepen.
‘O, hemeltje-lief,’ zuchtte de dikzak.
‘Je zult zien, die zijn er en wij niet,’ zeide de blonde bijna toonlos.
De zakdoek tusschen de zenuwachtige vingers werd een propje en 't blonde meisje greep Loula's hand en vroeg gejaagd: ‘zullen we wegloopen, ons vonnis niet hooren?’
‘Och, ik blijf maar,’ zeide Loula gelaten.
‘Als je blieft dames,’ klonk de stem van den man, die de vorige dames binnen had geroepen.
Met iets dappers ging Loula vooruit.
‘Wat, wat?’ het duizelde haar voor de oogen, wat zeiden ze, féliciteeren, tegen haar, juffrouw Almerus?
‘Ziet u wel, dat ik gelijk had,’ sprak het vriendelijke, oude heertje en raapte met een den zakdoek van 't zenuwachtige meisje op.
‘Is 't waar, ben ik er heusch door?’ Loula keek verward om zich heen.
De heeren lachten en reikten aan de drie gelukkige meisjes haar diploma over.
‘Dat kleine, donkere ding, schijnt weinig idee van haar eigen te hebben, en ze heeft 't uitstekend gemaakt,’ fluisterde een lange heer zijn buurman in en dan hardop: ‘Juffrouw Almerus, u heeft een uitstekend examen afgelegd, uw uitspraak was boven lof.’
‘Heerlijk,’ antwoordde Loula met stralende oogen en
| |
| |
ging na een vriendelijken groet haastig naar beneden.
Ze sloeg de cape om, zette haar hoed met een zwaai op en holde de trappen van 't gebouw af. Beneden in de vestibule stonden Bets, Willy, Ange met Xandertje in zijn wagen, Saar, Nelly Wetzlar en Professor, die tegenwoordig in Utrecht op een kantoor was.
‘O Louk!’
‘Ja, ze is er, is 't niet zoo?’
‘Kind, wat een geluk!’
‘Kranig hoor!’
Ze riepen en joelden door elkaar.
‘Nou, Louk, ik op mijn fiets naar papa, die heeft een vergadering, dan ga ik 't daar even zeggen, dan is hij uit zijn angst,’ zeide Wil met een flinke kneep in Loula's arm.
‘Ze zullen thuis ook zoo blij zijn, kom je nu eens gauw in de pastorie, dat moest ik je uit vaders naam vragen,’ sprak Professor waardig.
‘Ja, graag,’ antwoordde Loula opgewonden.
‘Kijk, daar heb je Max, ze is er hoor!’ riep Saar haar broer toe, die op de tram voorbij reed.
't Was wel zoo hartelijk geweest als hij er afsprong om me te féliciteeren, dacht Loula, maar ze zeide niets en beantwoordde vroolijk alle vragen van Bets en Nelly.
Ange knikte haar telkens toe.
‘Blij Louk, erg blij voor je, Lex en ik komen vanavond na achten, tracteert u, juffrouw Bets?’
‘Zeker, zeker, Ange, en Professor blijft eten?’
‘Als je blieft, maar dan telegrafeer ik eerst naar huis, dat Loula geslaagd is.’
‘Kun je geen geestig telegram bedenken?’ vroeg Saar hem.
‘Voor 't oogenblik weet ik niets,’ antwoordde Professor deftig, precies alsof hij anders onder zijn geestigheden bezweek.
‘O, juffrouw, er is toch zoo iets prachtigs voor u gekomen,’ juichte de meid, toen ze Loula open deed.
‘Wat dan?’ vroeg ze nieuwsgierig.
| |
| |
‘U moet maar eens kijken.’
In de tuinkamer stond op tafel een mand vol donkerroode rozen met donkerrood lint er om heen. Een klein wit kaartje stak er tusschen.
‘O, Dr. Max Norman, arts,’ las Loula voor.
‘Max, en die stond op de tram,’ zeide juffrouw Betsy verwonderd.
‘O, hij stapte er af bij een bloemist, dat zag ik,’ viel Professor in.
‘En dan heeft hij 't jongetje met de bloemen op de tram gezet, zie je, wij liepen ook om,’ bedacht Ange, ‘nou, ze zijn beeldig, tot van avond.’...........................................................................
Ze zaten nu allemaal in den tuin, de familie Norman en de Almerussen.
De lamp met roode kap gaf een aardig schijnsel aan de verschillende gezichten.
‘Waar Max toch blijft,’ zeide mijnheer de Bruyn ongeduldig.
‘Max zal er tegen op zien om een bedankje te krijgen voor zijn bloemen,’ lachte Eva.
‘Die jongen ziet niet gauw tegen de dingen op,’ prees mijnheer de Bruyn hem.
‘Nou, toch wel eens,’ zuchtte mevrouw Norman.
‘Daar is onze dokter, als je over den duivel spreekt, trap je hem op zijn staart,’ viel Willy in.
‘Ou, quand on parle du soleil on voit ses rayons,’ verbeterde Ange hem.
‘Max, wat aardig van die bloemen, ze zijn zoo mooi,’ bedankte Loula hem.
‘Ik ben heel blij voor je,’ sprak hij en schudde haar hand hartelijk.
‘Ja, ze heeft 't er knap afgebracht en zoo'n mooi examen gedaan, ik kwam een der examinatoren tegen en die vertelde me dat.’ Mijnheer Almerus wreef zich vergenoegd in zijn handen.
| |
| |
‘Nu, papa, dat was maar toeval.’
‘En Max, weet je wat 't beste is van alles?’
‘Nu, mijnheer?’
‘Ze heeft me beloofd om niet in betrekking te gaan en nu eens rustig thuis te blijven.’
‘Zoo,’ zeide hij peinzend.
‘Ja, daar ben ik nu blij om, ik kan haar niet missen, hè, kind?’ Hij streek over de kleine, bruine handen.
Loula keerde zich om en sprak met Cor over Heirum.
‘Je zult het er heerlijk vinden, en tante Willemien zal je met alles voort helpen en 't huis, heb je dat al gezien?’
‘Ja, snoezig, o, 't is zoo heerlijk zie je om daar nu Max' huishouden te doen, begrijp je?’
‘Zeker.’
‘Wat een raar geluid, toe, luister eens,’ riep Ange.
‘Brand,’ antwoordde Wil.
‘Ja, 't is 't brandsignaal!’
‘Toe, ik ga kijken, wie gaat er mee?’ vroeg Professor, ‘'t is zoo'n mooie avond.’
‘Laat de jongelui alleen maar trekken,’ vond mijnheer Almerus.
Even daarna waren ze allemaal op straat.
‘Een beetje bij elkaar blijven?’ vroeg Saar, ‘'t is zoo griezelig anders.
Alex pakte haar en Ange ieder onder een arm.
Wil greep Eva en Cor, en Max en Loula liep achter aan.
‘Wat harder loopen, Max, anders raken we ze kwijt,’ zeide Loula.
Ze zag juist hoe Professor Saar aan een hand door 't gedrang voort trok, toen verloor ze de overigen uit 't gezicht.
‘'t Heeft niet veel te beduiden, zie je wel, 't is haast alweer gedaan,’ zeide Max.
‘Kom, laten we buitenom naar huis gaan, 't is zoo warm en benauwd in de stad.’
‘Goed.’
‘Je gaat dus niet in betrekking?’
| |
| |
Loula lachte helder. ‘Neen, zou je dat beter voor me vinden, vin je 't zonde om mijn acte niet te gebruiken?’
‘Neen, zeker niet,’ antwoordde hij gejaagd.
‘Ga je morgen al naar Heirum?’ vroeg ze na een poosje.
‘Ja, de oude dokter zal me deze week met zijn patiënten in kennis brengen. Hij is allemachtig aardig voor me.’
Een groote pauze. Loula liep slofferig. Hoe vervelend, dat ik nu niets weet te zeggen dacht ze. Hoe gek, dat heb ik anders nooit, en dan ineens quasi levendig. “Ik ben er zeker van, dat het je goed in Heirum zal bevallen, een mooi plaatsje, aardige menschen, vriendelijk, tevreden volk en....”
‘Dat hangt er van af,’ viel hij in.
‘Nu ja, of je geluk met je praktijk hebt, dat begrijp ik wel, hè, die brandlucht, ik ruik 't toch nog, waar of de anderen gebleven zijn?’ Ze keek zoekend in 't rond.
‘'t Hangt van jou af, of je met me mee wilt gaan, als mijn vrouw naar Heirum, Loula?’ .............................................................................
‘Mijnheer Almerus, mag ik u heel even spreken?’ vroeg Max.
‘Zeker, maar waar is de brand nu eigenlijk.’
‘O, achter zoo'n schuur,’ antwoordde Loula voor hem en ging meteen naar boven, mevrouw Norman, juffrouw Betsy en mijnheer de Bruyn in de grootste verbazing achterlatend.
De dames zagen elkaar veelbeteekenend aan.
‘Lieve tijd!’ zuchte Bets en schonk haar eigen en mevrouw Normans glas in.
‘Mij niet vergeten, juffrouw Betsy, in alle mogelijke omstandigheden heb ik u als een gulle gastvrouw leeren kennen,’ plaagde mijnheer de Bruyn.
‘Alle mogelijke omstandigheden, zegt u dat wel.’
‘Waar blijven de overigen nu toch?’ zeide mevrouw Norman om iets te zeggen.
De deur ging open en mijnheer Almerus trok Loula mee naar binnen, triomfantelijk lachend kwam Max achter ze aan.
| |
| |
‘Dat belooft me nu om niet in betrekking te gaan en dat verbreekt denzelfden dag haar woord en spreekt met hem af,” mijnheer Almerus klopte Max op zijn schouder, ‘om als zijn huisvrouw naar Heirum te gaan. Ik heb 't maar goed gevonden en wat zegt mama Norman er van?
Mama Norman zeide niet veel, ze omhelsde Loula en Max hartelijk en daarna gaf Max juffrouw Bets een zoen, die klapte. “Vind je 't ook goed, Bets?” vroeg hij.
“O, Max, ik heb altijd plezier in je gehad en Heirum is zoo dicht bij, en Loula houdt zoo veel van buiten.”
“Mij vraagt niemand iets,” bromde mijnheer de Bruyn en kneep Loula plagend in haar wang. “Die brand heeft jelui harten ook aangestoken schijnt 't, weten jelui eigenlijk waar 't was?”
“Neen,” bekende Loula eerlijk, “maar 't was zoo'n gedrang.”
“Anders hadden we de anderen ook niet verloren, is 't wel, Louk?”
“Stellig niet, Max.”
“Zoo, vervelende spelbrekers,” kwam Willy binnen en dan ineens, “wat, champagne papa, om 't examen, maar, wat kijken jelui vreemd, is er wat?”
“Ha,” lachte Ange en dan vragend: “Ja Louk?”
Loula knikte.
“Wat is er?” vroeg Professor in de uiterste verbazing met groote staroogen naar Max, die Loula's hand vasthield.
“Dol!” riep Saar, “Louk mijn zuster.”
't Was een gezoen en omhelzen zonder einde.
“Kinderen, heb meelij,” riep Loula, dat ben ik niet gewoon.’
‘Dan moet je ook maar niet zoo buitengewoon doen. “Ik vraag je: wie komt nu op één en denzelfden dag door zijn examen en krijgt een vrijer.”
“Hè, Wil,” zeide Ange. “Een vrijer.”
“Ik telegrafeer dat ook even naar de pastorie,” riep Professor.
| |
| |
‘Kerel, 't is al over tienen, in dat gat van een Heirum is geen telegraafkantoor,’ schaterde Alex 't uit.
‘Een telephoon,’ verdedigde Professor zijn dorp.
‘Doe mij je acte nu maar over!’ vroeg Eva, ‘hè, ik schrijf 't van avond nog aan Bep.
Loula pakte Cor's arm en trok haar mee den tuin in.
‘Cor, 't spijt me voor jou, mijn geluk, dat dit jou nu....’
‘Stil, Louk 't is een streep door mijn rekening, dat is waar, zie je, maar ik zou niemand anders liever hebben dan jou. Stel je Ange voor, 't idée alleen. Jij bent eenvoudig en huiselijk en zuinig ook wel en tot jelui trouwen ga ik toch maar naar hem toe, ten minste als hij 't goed vindt,’ eindigde ze met een zucht.
‘Hij vindt 't best, ik heb 't al gevraagd.’
‘Dat is goed van je om daar nu aan te denken,’ antwoordde Cor getroffen.
Toen gingen ze samen naar binnen, waar ze allemaal met vroolijke gezichten om de tafel zaten.
Vier jaar later.
't Was oudejaar.
In haar gezellige huiskamer zat Loula Norman voor haar schrijftafel en schreef:
Beste tante, vind u 't goed, dat ik vanavond uit de kerk bij u kom om den Oudejaarsavond te vieren, Papa, juffrouw Bets en Willy komen in plaats van van avond morgen bij ons eten. Max moet stellig den heelen avond uit, hij komt me dan wel bij u halen. Ik ga nu heerlijk genieten van brieven, die de post juist bracht, ik herken de hand van oom Vic, nicht Gonne, Mia Durard, Goos en Annie, van avond vertel ik u wel alles van ze. Ik neem een schaal appelkoekjes mee. Ze zullen lekker zijn, want ik gebruikte er fijne appels voor.
Tot van avond uw LOUK.
| |
| |
Nog altijd sneeuwde het boven de stille velden om Heirum, boven 't kerkje, dat juist verlaten was en boven de pastorie waar ze nu gezellig bijeen zaten.
Oom en tante, vier jongens en Loula. Ze vertelden elkaar uit hun brieven en Broer vroeg naar Marietje.
‘Louise?’
‘Ja oom, nog een appelkoekje, zijn ze niet heerlijk, maar wat wilde u zeggen?’
‘Dat 't me zoo'n plezier doet, dat je Marietje nu eens bij haar wezenlijken naam noemt, jelui Almerussen zijn zoover in 't bedenken van bijnamen, ja Willemien, trek 't je maar aan.’
Loula lachte; ‘Max noemt haar anders al geen Marietje meer, altijd Puck.’
‘Hè, hoe leelijk.’
‘Queen kunnen we haar nooit noemen, ze heeft niets koninklijks, 't is een robbedoes,’ zeide ze zacht.
‘Elze was een allerliefst kind en zeldzaam mooi.’
‘Ja, oom, dat was ze, ik denk zoo dikwijls, wat zij 't heerlijk zou vinden om zooals Bep of Saar eens voor vier dagen hier te komen en wat zou ze een plezier in Marietje hebben.’
‘Marietje noemt ons altijd bij onzen naam,’ lachte Broer, buitenshuis nu Harry genoemd.
‘Dat is ook wèl zoo eenvoudig, neef is een vervelend woord en met al die ooms verwart ze zich toch, hoor ik Max niet?’
‘Ja, hij veegt zijn voeten, wat stampt hij.’
‘Hè, 't is binnen beter dan buiten, tante, Louk, oom, jongelui.’ Hij wuifde met de hand. ‘'t Zal een ding zijn om er door te komen met jou, Louk?’
‘Onze slee, waar Griet boodschappen mee doet,’ bedacht Professor.
‘Hè, ja,’ lachte Loula.
Ze wachtte de twaalf slagen af en toen pakte tante Willemien Loula er goed in.
‘Max, 't is prachtig weer, 't sneeuwt niet meer en de maan schijnt.’
| |
| |
‘Hè ja, dat is een goed begin van 't nieuwe jaar,’ vond Broer, ‘stap nu maar in.’
‘Wat zit ik gepakt, als Max me er thuis uittilt, trekt hij me met slee en al omhoog.’
Tante, oom en de jongens bleven aan de open deur staan, 't schijnsel van 't ganglicht maakt een breede streep op de witte straat.
‘Heerlijk, tante,’ riep Loula.
‘Wel te rusten, kind, veel plezier morgen, je komt wel bij ons met de familie?’
‘Ja.’
De deur sloeg toe. In de verte op een verwijderde hoeve kefte een heemhond, een dof geluid in dien stillen nacht.
Een jonge boer sleede zijn vrouw naar huis.
‘Net als wij, Max,’ fluisterde Loula.
‘Goeden avond, Dokter, mevrouw.’
‘'t Vrouwvolk er maar in, wat zeg jij ten Have?’ lachte Max.
‘Dat ben ik met den dokter eens, veel heil en zegen.’
‘Van 't zelfde, hoor!’
Een klein lichtje brandde voor een der ramen. ‘Jans zit nog bij Marietje, ik zal haar nog wat koekjes geven, Max, toe kijk eens, ziet 't er nu niet snoezig uit, ons huis?’
‘Ja.’
‘Sprookjesachtig, hè?’
Heel dof en gedempt klonken eenige schoten van jongens, die 't Nieuwjaar begroetten. Anders was 't doodstil. De maan joeg de wolken als 't ware uit elkaar en bescheen 't lage doktershuis, dat half begroeid was met klimop en zoo klein leek te midden van die wijde, witte velden.
EINDE.
|
|