Jan Berits
Taal timmeren met 'n gebroken hamer
pleidooi voor spellingsanering
Sinds de vara in november 1971 via de tv 'n ‘dikke zoen van de juffrauw’ aan spellingvereenvoudiging wijdde, zijn vele tongen en pennen, vaak door emoties bestuurd, in driftige beweging gekomen. Zelfs de schrijver Harry Mulisch achtte het nodig in de weer opgelaaide strijd partij te kiezen en hij deed dat door middel van het schotschrift Soep lepelen met een vork (ondertitel: tegen de spellinghervormers). Hoewel de inhoud van dit pamflet ver beneden het peil is waarop enkele van Mulisch z'n andere werken staan, is de naam ervan, in tegenstelling tot de ondertitel, erg aardig gekozen. Het latijnse alfabet bestaat uit 26 letters en het nederlands heeft en had ongeveer 40 fonemen, d.w.z. taalklanken. ‘Men kan nu eenmaal geen soep lepelen met een vork’ zegt Mulisch terecht.
Toen men, d.w.z. de geestelijken, de taal van de lage landen ging (proberen te) schrijven en daarvoor de latijnse letters ging gebruiken, waren er vooral klinkertekens te weinig: het latijn beschikte er over 'n stuk of zes en de ‘clerken’ (oude betekenis: geestelijken! ) hadden er voor het ‘diets’ (= volkstaal) ongeveer vijftien nodig, 'n geweldig tekort dus. Voor wie dat getal vijftien wat aan de hoge kant lijkt, geef ik 'n rijtje woorden waarin die klinkers voorkomen: aap, noot, mies, wim, zus, jet, teun, vuur, gijs, lam, kees, bok, does, duif, kous.