Voorwoord
Dit boekje is een zeer eenzijdig boekje, even eenzijdig als Mulisch' Soep lepelen met een vork is. Mulisch richt zich fel ‘tegen de spellinghervormers’ - de auteurs van wie bijdragen in deze ‘bloemlezing’ zijn opgenomen, zijn minder fel, maar minstens even sterk overtuigd van de noodzakelijkheid van spellinghervorming als Mulisch contra is. Maar dan in de zin van spellingvereenvoùdiging. Zij hebben daar natuurlijk gegronde redenen voor. Het zijn vrijwel allen mensen uit de onderwijswereld, met meer kennis van zaken en groter verantwoordelijkheidsgevoel voor taal èn jeugd dan velen hun gelieven toe te kennen.
Men krijgt, Mulisch lezende en herlezende, steeds sterker de indruk, dat hij met zijn vork in eigen vlees prikt. Dit boekje tracht, menslievend, deze zelfkwetsuur te voorkomen. Men spreekt in de schoolwereld niet zonder reden van De tragedie der werkwoordsvormen. De werkwoordsvormen blijken als categorie voor vele tienduizenden leerlingen, voor ongeveer 40% van het totaal, niet leerbaar te zijn. Dit valt af te leiden uit omvangrijke en grondige onderzoekingen in de vijftiger jaren en in de jaren rond 1970. Naast de tragedie der werkwoordsvormen ‘beschikt’ de school nog over vele andere overbodige spellingsmoeilijkheden. Samen vragen zij, laat ons zeggen, van 60 tot 80% van de voor ‘taal!’ beschikbare lesuren, soms zelfs meer, afhankelijk van de school.
Wat de spellinghervormers - en ook Mulisch - vragen, is voor de school: Opvoeding tot vertrouwdheid met taal, taal in praktisch gebruik, taal in haar ‘hogere’ functies. Vertrouwdheid met de beide expressievormen: spreken en stellen - onder dit laatste begrepen