Het stamboek op de papiere snykunst van Mejuffrouw Joanna Koerten, huisvrouw van den heere Adriaan Blok: bestaande in Latynsche en Nederduitsche gedichten der voornaamste dichters
(1735)–Joanna Koerten– Auteursrechtvrij
[pagina 117]
| |
Aan juffrou Joanna Koerten, huisvrou van den heere Adriaan Blok, op haare papiere snykunst.Hoe voelt myn geest zich opgetoogen!
De kunst kent langer maat noch peil;
D’aaloude vonden stryken ’t zeil
Voor ’t kleine schaartjes groot vermogen.
Het ondicht schaft den Dichtren stof:
Het licht kan hier de schaaduw deelen,
De grontdoorgraving hoogtens teelen,
En ’t open hert houdt openhof.
O Meesteres en leerling tevens,
O Koertens kroost, Bloks echtvriendin!
Wat geest verbeeldde in uwen zin
De mooglykheit van alle levens
| |
[pagina 118]
| |
Te maalen op gemaalen doek,
Door snipperlingen uit te knippen,
Dat wonden maakt tot mondt en lippen,
Om steeds te looven ’t onderzoek.
Het oog kan hier zich vergenoegen,
En noit verzaadt, zyn’ lust verzaân
In boomen, kruiden, bloemen, blaân,
Verlokt door voeglyk zamenvoegen.
Men ziet het vlug en loom gewormt,
En wilde en tamme dieren leven;
De vogelen op wieken zweeven,
En elk op ’t alderschoonst gevormt.
Papier verkeert in waterstroomen,
Waar op de scheepen klein en groot,
Met jacht en sloep en schuit en boot,
Of deinzen, of ons nader komen.
De bloempot, geurig zonder geur,
Verzuimt niet ieders oog te nooden,
Al is het rieken hier verbooden,
En zy misdeelt in keur van kleur.
De spinne daalt by spinrach neder,
Niet angstig dat ze van de maagdt
Uit haat zal worden wechgevaagt:
De vrou bemint haar al te teder.
Wat zyn ‘er wonderen geschiedt!
Den scheepsbouw hebt gy ondernoomen,
Doch zonder in dat gilt te komen,
Of proef te doen, gelyk men ziet
| |
[pagina 119]
| |
Aan masten, vlaggen, zeilen, touwen:
Geschut en ankers zyn uw werk,
Dat u doet springen uit het perk,
En echter kan onschuldig houwen.
Gestalte, houding, schikking, maat
(Al kan geen maat uw’ geest bepaalen}
Bepaalen ’t werk, en schieten straalen
Van oordeel voor die kunst verstaat.
Uw hantgreep, die de kloekste pennen
Door lettersneê met lof braveert,
Is in de schryfkunst uitgeleert,
Om elk daar in voorby te rennen.
De weezens toonen uw vernuft,
En blinken dus in Vorsten, Helden,
Of in die ’t Heilig woort vermelden,
Dat ieder aller kunst verbluft.
De Roomsche Mogentheit gezeeten
By ’t twaaleftal dier Keizers, meldt
Wie ’t volk verdrukt heeft, wie herstelt,
Wie zacht gestreelt, wie fel gebeeten;
Wie lof, wie laster kreeg ten loon,
En, daar zy deugt of ondeugt minden,
Aan alle vier des weerelts winden
Gehoorzaamt zyn als aardsche Goôn.
Zie Leopold met glans vermeêren,
En in het huis van Oostenryk
Als Duitschlants Keizer staan te pryk
Met wapenen, om af te keeren
| |
[pagina 120]
| |
Den Ottomanschen sabel, en
Den bloedigen Bourbonschen degen
Opdat de Christen weerelt zegen
Verkryge, en hem voor stutheer kenn’.
De redder van drie Koningryken,
Byna geworden tot een roof,
Beschermheer van het waar geloof;
Die Vorst by niemant te gelyken,
Verdryvende het Fransch gewelt
Van Koninglyke Koningsmoorders,
En groot Britanjes rustverstoorders,
Is heerlyk hier ten toon gestelt.
De ryxstaf meldt zyn groot vermogen:
Zyn kroon rust op ’t Orakelboek
Van Godts geheimen, dat hy kloek
Beschutten wil, en altydt poogen
In standt te houden door het zwaart.
Ik zie de Witten, twee gebroeders,
Voorheên geroemt als Staatbehoeders,
Daarna verscheurt, en niet gespaart,
Als of ze waren lantverraaders:
Wat schuilt Kornelis achter Jan,
Daar niets den moorder stuiten kan
In ’t woeden op zoo trouwe vaders?
Wie schat naar eisch dien schat van kunst?
Hoe bly en rustig praalt hier Bekker,
Die wakkre toveryontdekker,
| |
[pagina 121]
| |
Een doelwit van veel haat en gunst!
Gy maalde hem gerust gezeeten,
Die Mozes rekkelyker dan
Aäron vondt; hoe zou die man
Des eerstens weldaadt oit vergeeten?
Zyn kamer hebt ge toegerust
Met tafel, uurwerk, schilderyen,
Om ’t spook- en geestdom te bestryën,
En globen zyn vermaak en lust.
Wat ziet men een behangsel hangen
En franjewerk, met schaar en hant
Ten top gevoert door uw verstant,
Dat u veel achting deedt erlangen!
Zie daar den naam- en kunstgenoot
Van dien beroemden Ga naar voetnoot* Arts herleven,
Die, door de schaar in top geheven,
De ziel behoedt voor helle en doodt.
Hy kan zyn weezen niet verzaaken,
Al zwygt zyn welbespraakte mondt.
O wondere verbeeldingsvondt!
Gy strekt voor kunstenaars een baken.
Penseel, hoe zwicht ge voor haar naalt,
Bequaam om schilders te bekooren;
Zy mengelt alles naar behooren
Met kleuren daar men in verdwaalt.
Geen Edipus zou kunnen raaden
Hoe hier een schaar de kanten werkt,
| |
[pagina 122]
| |
En, als een naalt, de letters merkt
Van tot een pap gestampte draaden.
Hoe geestig is het lint gewrocht
Om vrouwen oogen te misleiden!
Gy hebt het buigzaam glasbereiden,
En ’t zwierig lystewerk bedocht.
Uw leerzucht kan zich niet vernoegen;
De vlugge geest wil ruimer lucht.
Waar eindigt eens zyn snelle vlucht?
Hy zal noch hooger zich vervoegen.
Dat noit het blokken u verveel’,
O roem van Blok! des hemels zegen
Bestraale u hier en aller wegen,
Doch namaals met het hoogste deel.
Jan van Petersom. |
|