Y gezicht en de stad Amsterdam, door Stork geschildert.
De Leezer zal in het doorbladeren van dit werk de gantsche uitgestrektheid deezer wonderlyke Kunst bevinden, gezongen door de Puikdichters Francius, Hoogstraten, Vollenhove, Moonen, Bógaert, de Feitamaas, Brand, en een aantal anderen, zoo wel in ’t Latyn als Nederduitsch.
Doch om den Leezer met geen lange Voorreede lastig te vallen, zoo verzoeken wy hen deezen konstbondel te doorbladeren, verzekert zynde dat zyn leeslust voldaan zal worden, zoo ten opzichte der voortreffelyke vaarzen, als den verdienstelyken lof aan onze verwonderlyke en zeer vernuftige Kunstenaresse gegeeven.
My schiet dan niets overig te zeggen, dan dat de vaarzen alle met de uiterste netheid geplaatst zyn, en voor ieder afdeeling een schuttytel is gevoegt. Na alvorens aan den Leezer verschooning, van de ingesloopene drukfeilen,