De wegen(1916)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] Trouw Ze dwaalde zoo vroeg door haar gaardekijn, Over de rozen lag dauw en schijn, Schemer op dreven en wegen. Tusschen het loover de nachtegaal sloeg, Over de hage, - te laat of te vroeg? - Heeft ze zich schromend genegen, Schouwde zoo wijd, en de nachtegaal zong, Wachtte zoo blijde, haar hart was jong, ‘Lief houdt de schemer u tegen?’ Te middag in haren toren hoog, Prinsesse zich uit het venstertje boog, - Zonneglans over de landen, - Schouwde zoo wijd - te laat of te vroeg? - Wachtte zoo trouw, en haar harte joeg, Vouwde de biddende handen, ‘Wegen en dreven, als 't harte mijn, Wachten zoo leeg in den zomerschijn, Lief, houdt het licht u in banden?’ [pagina 138] [p. 138] En als des avonds het donker zeeg, Prinsesse nog uit dat venstertje neeg, - Nacht over wegen en dreven, - Hield in haar handen dat lampken kleen, Licht was de vlam of een ster daar scheen, 't Lag op haar handen te beven, ‘Lief, komt ge bang door nachts eenzaamheid, Dat, als een sterre, u lichte en leid' Mijn hart, mijn levende leven’.... Vorige Volgende