De wegen(1916)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Sproke ‘En toen zijden webben en gouden garen Tot een zwevenden sluier verweven waren?’ - Toen nam ze den dauw en den zonneschijn Want van glans en geheim moet een bruidstooi zijn. ‘Maar de dauw waast heen en het licht verdooft’... - Dan klommen de sterren hoog boven haar hoofd, En van sterren-spinsel in 't uchtend-ijle Weefde ze al ijler en fijner haar wijle. ‘En als dan de Dag uit de hemelpoort reed?’ - Ze stond in haar tuin als zijn bruid gereed. Maar de Dag reed voorbij op zijn blinkend ros, Met zijn zonnemantel, zijn wuivenden dos. ‘En de sluier van glansen en droomen geweven?’ - Dien heeft ze den zwervenden Herfst gegeven. Een nevel waait over heide en woud. Haar hart is dood, en de wereld oud. Vorige Volgende