Verzen(1923)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] De vijver Diep in 't eenzaam park verborgen Ligt hij in zijn groene zoomen, Spiegel van de' Octobermorgen. En veel eeuwenoude boomen, Beuk en berken aan zijn oever, Strooien stiller steeds en droever Op zijn water, blad na blad. Hij, in de' eigen droom verzonken, - Nevel, die hem blijft omwaren, - Laat de schemer-gouden lonken Van den morgen en de blaren, Die zijn spiegel overweven, Niet tot in de diepten beven Van zijn water, stil en mat. Maar de boomen in hun ronde Dringen witte en grijze schimmen Tot de heimelijke gronden, Die de glansen overglimmen Van de blaren en den morgen, Waar zijn ziel, te diep verborgen Om verloren zomer bad. En door witte en grijze stammen, Die in 't vijvervlak weerschijnen, Komen, gloeiend-roode vlammen, Schuwe visschen weer verdwijnen In hun rimpelende kringen, Als verholen mijmeringen Van wie droefheids diepten mat. [pagina 52] [p. 52] Naar de beuken en de berken En hun vederfijne twijgen, Langs de lanen en de perken Gaan nu teere nevels stijgen, Droomen die hun webben spinnen, Loover dat de boomen winnen Van den vijver, blad na blad. Vorige Volgende