| |
| |
| |
De Vruchteloose Bid-dagen van Nederlandt,
Gehouden tot tergingh van den Godt van den Hemel, en verhaestingh der verwoestende Oordeelen en Plagen. Kortelijk open-geleght, met Aenwijsingh van het eenige Remedie, Door
Jacobus Chliarander, Dienaer des H. Euangeliums.
Brenght niet meer vergeefschen Offer, het Reukwerk is voor My een grouwel: De Sabbathen ende
het by-een-roepen der Vergaderingh vermagh Ik niet: Het is ongerechtigheydt, selfs de
Verbotsdagen: Uwe gesette Hooghtyden haetet Mijn Ziele, sij zijn My tot een last: Ik ben moede
geworden die te dragen; en als ghylieden uwe handt uytbreydt, verberge Ik mijn Oogen voor u: ook
wanneer ghy het Gebedt vermeenighvuldight, en hoore Ik niet, want uwe handen zijn vol bloedts.
Soude het sulken Vasten zijn, dat ik verkiesen soude? soudt ghij dat een Vasten heeten, en een
Dagh den Heere aenghenaem? Spreekt tot den gantschen Volke deses Landts, en tot de Priesters;
Doe gij vastedet, hebt ghijlieden My, My eenighsins gevastet? Ik hate, Ik versmade uwe Feesten,
ende Ik en magh uwe Verbodts-dagen niet rieken. Jesai. I: Vers 13, 14, 15.
Jesai. 58: Vers 5. Zach. 7: Vers 5. Amos 5: Vers
21.
Tot Amsterdam,
By Jakob Carelsonius, Anno 1682
| |
| |
Zephanja III: Vers 1, 2, 3, 4, 5.
Wee de ijsselijke en bevlekte, zy en hoordt na de stemme niet; zy en neemt de Tucht niet aen; haer
Vorsten zijn brullende Leeuwen in 't midden van haer; haer Richters zijn Avondtwolven, haer
Propheten zijn lichtvaerdigh, gantsch trouwloose Mannen; haer Priesters verontreynigen het Heylige;
sy doen de Wet geweldt aen; de rechtvaerdige Heere is in het midden van haer, doch de Verkeerde
weet van geen schaemte.
Jerem. VI. Vers 12, 13, 14, 15.
Ik sal Mijn Handt uytstrekken tegen de Inwoonders deses Landts, spreekt de Here: want van haren
kleynsten aen tot den grootsten toe pleeght een ieder van hen gierigheydt; ende van den Propheet
aen tot den Priester toe, bedrijft een ieder van hen valsheydt; ende sy gheneesen de breuke der
Dochter Mijns Volks op het lichtste; seggende, Vreede, vreede; doch daer en is geen Vreede:
Zijnse beschaemdt om dat sy grouwel bedreven hebben? ja sy schamen sich in het minste niet.
1. Sam. XV. Vers 22, 23.
Ghehoorsaemen is beter dan Slachtoffer: want Wederspannigheydt is een sonde van Tooverye, en
Wederstreven is Afgodery en Beeldendienst; Om dat ghy des Heeren Woordt verworpen hebt, soo
heeft Hy u verworpen.
Ezech. XXII. Vers 25, 26, 27, 28. 31.
De verbintenis harer Propheten is in het midden van haer als een brullende Leeuw; die eenen roof
rooft, sy eeten de Zielen op; haer Priesteren doen Mijn Wet gheweldt aen, en sy ontheyligen Mijn
heylige Dingen; tusschen het Heylige en Onheylige en maken sy geen onderscheydt; daer toe
verbergen sy haar Oogen van Mijn Sabbathen; ja Ik worde in het midden van haer ontheylight; haer
Vorsten zijn in het midden van haer als Wolven; haer Propheten nu plaesteren haer met loosen kalk,
siende ijdelheydt, en hen leugen voorseggende; het Volk des Landts pleegen enkele verdrukkinghe,
en bedryven enkel rooverye. Daerom heb Ik Mijn gramschap over haer uytgegooten, haren wegh
heb Ik op haer kop gegeven, spreekt de Heere, Heere.
| |
| |
| |
De Vruchteloose Bid-Dagen van Nederlandt.
ALLE die geestelijk verstandt hebben ontrent de tijden, en ontrent de teekenen der tijden, kunnen
licht merken, dat de Heere Godt grooten toorn heeft tegens de Kerk en Staet van Nederlandt: Want
boven alle de grouwelen, die hem over weynige Iaren deeden Land en Kerk in het grootste gevaer,
en seer diepe elende brengen, is nu tot tergingh daer by gekomen, deses Volks versmachte
ondanckbaerheydt voor de laetste wonderbare verlossing en uytreddingh, en haer gesette
hardtnekkigheydt in 't quade, na het ghebruyk van soo scherpe roeden, en haer trouwloosheydt,
valsheydt, gheveynstheydt en bedrieghlijkheydt, ende spotten met den Heere, na datse Hem soo
solemneel en meenighmael belooft hebben, het quaedt, dat Hem soo tot verbolgentheyd verwekt
had, in sijn kracht te sullen gaen reformeeren, in de Kerk, Politie, Militie, Huysgesinnen, ende in hare
bijsondere Persoonen; want soo hebben onse hooghe en laghe Overigheden, Politijke en Militaire,
onse Kerkendienaren, Leeraers, Ouderlingen en Diakonen, als mede de Vaders en Moeders der
Huysgesinnen, ende elk particulier Belijder, belooft en betuyght in hare smeekingen en ghebeden, die
sy ter tijdt onser grooter benauwtheydt in het openbaer tot Godt hebben uytgestort; maer al wie
aldus niet betuygden, noch voornamen, hebben slimmer ghedaen dan de Heydensche Niniviten, ja sy
hebben als Atheisten met den Heere gespottet, wanneer sy sich mede stelden in de vergaderingh der
ghener die Godt aenliepen, en riepen, Spaert Uw Volk, O Heere! laat Uw Aenschijn lichten, en
geeft ons niet over, behoudt ons in 't leven, soo sullen wy van U niet wederom te rugge keeren.
Doch wie sal niet, wie moet niet seggen, en uytroepen, dat in plaets van Reformatie en
verbeeteringh, alles tot erger loopt, ende dat onder alle slagh en orders van menschen, soo wel
Voorgangers als andere? soo dat het blijkelijk is, dat 'er een schrikkelijke verbolgentheydt by den
Heere is tegen dit wederspannige Volk: waerom dan met groot recht een Vast- en Biddag is
uytgeschreven en gehouden, tot voorkominghe van de Oordeelen, die over ons hooft hangen: Och
of de rechte en particuliere oorsaken, waer over sulken Dagh te houden is, met eenen ware
uytgeschreven ende open-gheleght door Kerkelijke, die sich dese saek best verstaen; doch nu
hebben wy meenighmael, ettelijke Iaren herwaerdts, Vast- en Bededagen ghehouden in den Lande;
maer wie kan met waerheydt seggen, dat de sonden des Landts, op het houden van deselve,
afghenomen hebben? Onse Heeren Staten seggen selfs, datse steedts meer en meer aenghegroeyt
zijn: Wie kan oock seggen, dat de Heere sint waerlijck afghehouden heeft van ons in toorn te
bestrijden, te vervolgen, ende te verbreken? Laet het sich niet allesins aensien, als of wy maer de
beginsselen der smerten hadden gehadt? Hebben niet tot dus langh de trouwe Sienders in
Nederlandt getuyght en uytgeroepen, dat'er een verslindende vloedt van oordeelen staet te naderen,
en een dikke wolke van plagen komt aendrijven tot verderf van Kerk en Landt? Heeft ons niet de
Heere door groote Teekenen in den Hemel boven, ghedreyght en ghewaerschouwt, ghelijk Christus
van de sulke spreekt, Luc. 21. vers 11. (hoewel selfs sommige Leeraers daer mede
gespot hebben, en't Volk daer over in publijke Predikatien hebben soeken gherust te stellen; doch
die moghten het wel sien ten dien selven dage, als sy sullen gaen van kamer tot kamer, om haer te
versteeken.) En heeft niet de Heere door Sijn vreesselijke Stormwindt, die Sijn woordt doet, de
Wateren, in 't begin van 't Iaar 1682. soo schrikkelijk aengedreven, tot overstroomingh en
verbreekinge van Dijken en Landen, soodanigh als in hondert Iaren niet geschiedt en is, waer door
dan onse ruine ten uyttersten apparent stondt, ten ware de Heere in Sijn toorn ook toen des
ontfermens gedacht had? Dit alles heeft gheensins tot Reformatie gewrocht. Nu hebben wy
wederom ghevast en gebeeden na de voorige wijse; wat sal 't nu zijn? Hebben wy nu te wachten dat
de Heere van Sijn verbolgentheyt sal afhouden? in 't minste niet; ja dese Vast- en Biddagh sal
vruchteloos, en een enkele Terghdagh wesen tot verhaestingh van Godts Oordeelen, en tot
verzwaringh van sonden en plagen: Want de Voorgangers | |
| |
in Politie, Militie, en Kerken, en
Huysgesinnen, hebben in 't gemeen geen hert noch sin om het boose uyt het midden van ons wech te
doen: Niemandt is geresolveert (want die 'er noch zijn, maken gheen ghetal in vergelijkingh) de
Godt-tergende quaden uyt Landt, en Kerk, en Huysgesinnen wech te ruymen; Niemandt slaet 'er de
handt aen, ende daer en is gheen de minste goede apparentie, dat men aen dat goede werk der
Reformatie komen wil; Dies moet ik publijkelijk, soo als ik kan, tot waerschouwingh uytroepen;
Dese Vast- en Biddagh is, gelijk de andere, een Terghdagh, een vruchteloose Biddagh, een Dagh
ter smadelijke bespottinghe van den Heere; Doch Hy en laet Sich niet alle tijdt bespotten, maer sal
met dit Volk twisten, en seggen, Soude het sulk een Vasten zijn dat Ik verkiesen soude, dat de
Mensche sijn Ziele eenen dagh quelle? Soudt gy dat een Vasten hieten, ende eenen Dagh den Heere
aengenaem? Is niet dit het Vasten dat Ik verkiese, dat ghy los maekt de knoopen der godtloosheyt?
O Landt, Landt, Landt! Hoort des Heeren Woordt; Doet de tergende Grouwelen uyt het midden
van u; laet u tuchtigen, O Nederlandt! op dat Mijn Ziele van u niet afghetrokken worde, op dat Ik u
niet en stelle tot een woestheydt, tot een onbewoondt Landt: Wasschet u, reyniget u; doet de
boosheden uwer handelingen van voor Mijn Oogen wech; laet af van quaedt, leeret goedt doen,
soekt het recht, helpt den Verdrukten; komt dan, en laet ons t'samen richten. Wee u, O Nederlandt!
en sult ghy niet reyn worden! hoe lange noch na desen! Ik heb uwe verfoeyselen gesien, daerom sal
Ik u verstrooyen als een stoppel, die doorgaet, door een windt der Woestijne. Beyde Propheten en
Priesters zijn Huychelaers, selfs in Mijnen Huyse vinde Ik hare boosheydt; daerom sal Ikse met
Alssem spijsigen, en met Gallewater drenken; want van haer is de Huychelerije uytgegaen door 't
gantsche Landt.
Doch nu woud ik, zoo geringe en zwak als ik ben, uyt des Heeren Naam met desen Volke twisten,
of liever met haar Voorgangers, in Politie en Kerk, en Huysgezinnen: Want die zijn de grootste en
voornaemste Landt- en Kerk-verdervers, op welke de Heere vergrimt is; en zij zijn het, die het
Landt in het verderf houden, en tot de uytterste ruine bereyden; en ik verzekere mij, en hope het te
doen blijken aen alle, die onpartijdig zullen oordeelen, dat de Voorgangers gewis in haar Conscientie
zullen overtuyght staan (hoewel zij het niet belijden willen, noch zullen) dat zij waarlijk door zulke
Vast- en Biddagen met den Heere spotten, op welke niet alleen geen Reformatie volght, maar daer
de zelve ook niet eens ernstelijk voorgenomen is; Dat het nu waerlijk zoo is met onze Politike,
Eccesiastike, en Domestike Voorgangers, kan een ieder uyt deze weynige Particulariteyten lichtelijk
afnemen; want mijn voornemen is zoo kort, als klaer te zijn; op dat ik niemant verdrietelijk valle.
Het is een tergende Zonde, als Overheden de Afgoderij en allerley siel-verderffelijke, en
godtslasterlijke Leeringen toelaten, en vryheydt geven aen die gene, welcke die Grouwelen in een
Landt brengen, saejen, en voortsetten na vermogen; Dit stel ik voor vast, en sal het niet bewijsen; de
Leeraers toonen sulks bij gelegentheydt, ende de Gedeputeerden der Synoden hebben 't meermael
aen den Overheden getoont. Nu onse Overheden, hooge en lage (niet tegenstaende haer
uytgegevene Placcaten tegens de Paepsche Afgodery, tegen de Sociniaensche en andere godts-lasterlijke Leeringen en dwalingen, en tegen Papen, Iesuijten, en Socinianen) verdragen en geven
veel vrijheydt aan't plegen van de Paepsche Afgoderije, aen 't inkomen en inwonen van Papen,
Iesuijten, en andere, aen de publijke Samenkomsten van Socinianen, Quakers, en Ioden, en aen 't
publijk belijden van hare godts-lasterlijke dwalingen: Derhalven is dit een zware Zonde, waerover
Overheden en Onderdanen op de Vast- en Biddagen moeten klagen, en sich voor Godt
verootmoedigen, soeken verzoeningh, en geneesingh: Nochtans zijn onse Overheden geensins van
zin en voornemen, om dese toelating van alle Religien in te trekken, om de Afgoderij effectivelijk te
weeren, de Papen en Iesuijten uyt het Landt te houden, ofte te verdrijven, de Sociniaensche
bijeenkomsten te stooren, en te hinderen; in tegendeel, sij geven aen de Papen dagelijks en over al in
Steden en op Dorpen meer en meer Vrijheydt; haer Placcaten voerense niet uyt, ja sij willense niet
scherp uytgevoert hebben; alle Religien hebben hier Vrijheydt; is dat niet spotten met den Heere?
dat men gaet Sonden belijden, die men niet wil verbeteren? dat men vast, en bidt, en het boose bij
sich wil houden? Dit is een stuk: daer zijn vele diergelijken.
| |
| |
Het is een van de grootste Sonden, wanneer Overheden de Kroon ende de Macht van onse
Heere Iesus aennemen, sich op Sijn Throon als Heerschers setten, en sich aenmatigen Sijn
heerschende Macht in en over de sichtbare Kerk, waer van Hij Sijn kerkelijke Dienaers alleen tot
Uytvoerders heeft gestelt. Nu dese Sonde wordt in ons Landt opentlijk en meenichvuldighlijk van de
Overheden gedaen: want sij willen dat geene op een heerschende en meesterlijke wijse veel
betrachten, 't geen den Opsienderen der Kerke toekomt, als Christi Dienaers, na Sijn last en
voorschrift te verrichten; soo heeft men gesien, dat de Overheden in Nederlandt sich hebben
aengematicht de Macht van Leeraers om kerkelijke Redenen, tegen wil van haer Classes en
Kerkenraden, te suspendeeren, ja te deporteeren van haer Dienst, en haer met gewelt van haer
Gemeente te verdrijven; de Maght van wettichlijk verkoren Leeraers te hinderen, tot de Gemeynte
te komen, als sij haer niet aenstaen; de Maght van Leeraers, die sij geern hadden, soo aen te
recommandeeren, dat men geen Leeraers kan krijgen, indien men dese niet verkiesen wil; de Maght
van een Nationael Synode ('t welk de Leeraers oordeelen, dat tot welstant der Kercken, ten
minsten alle drie Iaren moet gehouden werden) op te houden, en te weygeren sestich Iaren langh en
meer, en een provinciaal Synode veertich Iaren en meer, gelijk in Zeelandt geschiedt; een Maght om
de Vrijheydt van een Synode, in haer om-vraagen en conclusien te maken over kerkelijke Saken, te
beletten, en in te binden door haer Commissarissen; een Maght om de concepten en conclusien tot
Reformatie, ende de kerkelijke Censuren over ergernissen, te schorten, op te eysschen, te roijeeren,
te vernietigen, en aen Kerkenraden en Classen pro Authoritate te verbieden, die op te volgen, of in 't
werk te stellen; de Maght om Leeraers wegens haer preeken, en bestraffen, ja wegens haer advijsen
in Kerkelijke Vergaderingen over het Kerkelijke gegeven als Richters voor haer te roepen, en
rekenschap af te eysschen, haer te censureeren, en te bedreygen, als of de Leeraers onder haer
stonden, gelijk Officianten, die sij stellen; de Maght om te verbieden sommige Sonden publijk te
bestraffen in Predikatien of Catechisatien, met bedreygingh van suspensie of deportement; de
Maght, om als 't haer gelieft Vast- en Biddagen in te stellen, en privativelijk sonder de Kerkelijke de
oorsaken en redenen van de selve op te stellen en uyt te schrijven; en 't is bekent, hoe het
gepretendeerde onrechtvaerdige Paepsche Recht van Patroonschap, bestaende in een usurpatie van
Macht, die een Heer, of Ionker, of Vrouw meyndt te hebben, om een Leeraer na zijn goetvinden te
kiesen en te stellen, oock van sommige soo breet gebruykt wordt, dat de Gemeynte bij na niets in
de verkiesing te seggen heeft, ende de Classis niet meer vermagh, dan ondersoeken, of de
verkoorne kennis en bequamheydt genoech heeft, en sonder bekende ergernis geleeft heeft: Alle
dese usurpatien van Christi en des Kerks Maght zijn Sonden, die op een Vast- en Biddagh
derhalven moeten beleden, beklaeght, en uytgebraght worden, als waer tegen het Verbondt moet
gemaekt worden; Doch de Overheden willen dese Usurpatien niet nalaten; te vergeefs worden sij
dan voor Godt als Sonden ingebraght, waer door hij geterght is; doch indien de Leeraers uyt vreese,
of om gunst, nalaten, die Sonden in publijke Belijdenis te stellen; het is seker, datse sulks nalaten,
om datse weeten, dat de Overheden sulks niet hooren willen, gelijk vele anderen van haer Sonden;
en soo veel te grooter blijk is het, dat men spot met sijn Vast- en Biddagen, als waer op men selfs
weigert te belijden, ofte te hooren belijden een groote tergende Sonde, omdat men 'er niet van
scheyden wil.
Niemant onder de Gereformeerde kan twijffelen, of niet de Vasten-avonden, Drie-Koningen-avonden, en St Niclaas-avonden te onderhouden is groote Sonde, en een boose Navolging van het
vleeschelijke en superstitieuse Pausdom, maer ook bijsonder het houden van de Kermissen; want sij
zijn niet alleen een directe en interpretative Afgodery en Superstitie, maer ook een vruchtbare
gelegentheydt van veel ongebondenheydt, wulpsheydt en ergernis; Een Predikant van
Amsterdam, de deftige Wittewrongel, preekte, en schreef daer van
aldus; De Kerkmis-feesten, daer mede de Christen weereld noch soo veel opheeft, en die jaerlyks
in meest alle onse Steden en Dorpen, ook de allerkleynste Vlecken, met soo veel vleeschelijke
Dartelheden, en openbare Godloosheden vergeseltschapt gaen, zijn enkele Dagen van Weelde en
Ydelheydt, die men doorbrenght na de maniere van de Heydenen in alderhande Guycheleryen,
Ravotteryen, Battement-spelen, in ongelooffelijke Ongebondenheydt, ende Godtloosheden; Soo
haest en is de Baniere van dese gesette tijdt niet verschenen, of men siet straks geheele Steden,
Plaetsen en Dorpen, gelijk als in oproer, vol | |
| |
geraes, en getiers; men hoort niet dan pijpen en
fluyten, men siet niet dan Ydelheydt der Ydelheden, danssen, springen, tuysschen, speelen,
dobbelen, brasseryen, dronckenschappen, &c. Allerhande Guychelspelen en Comedien zijn de
gemeene vreughden van de vleeschelijke en weelderige Christenen; de Godtloosheydt wordt dan als
met Trompetten langhs de Straten uytgeblasen, ende klimt soo hoogh, dat het schijnt, als of de
Sathan uyt de Helle ware los gelaten. Wel, dese Wereldt van Ongerechtigheden en Godtloosheden
laten onse Overheden in Steden en Dorpen toe, het gantsche Landt over, alleen datse hier en daer
wat meer besnoeyt en ingeteugelt zijn, dan in andere Plaetsen. Dit is een sterk roepende Sonde, een
Bundel van Ongerechtigheydt; hier geven sich in tot de Oude en Ionge, Rijke en Arme, niet
tegenstaende dat de Leeraers in Nederlandt op de Preekstoelen en in Boeken, en in
Versoeckschriften aen de Overheden daer over seer beweeghlijk geklaeght hebben, als over
schrikkelijke Godt-tergingen; Soo heeft een Zuydthollandtsche Synode, gehouden ter
Goude, in het Jaer 1589, en een ander gehouden tot Woerden 1609.
versocht, dat de Kermissen moghten geweert, ende afgeschaft worden, doch tot op desen Dagh
blijven sij by ons. Die Heydensheydt, seght Hoornbeek, eens in het Christendom
ingelaten zijnde, heeft het selve Christendom niet alleen, machtigh seer bedorven, maer heeft soo
hartnekkigh in de Herten der Menschen geseten, datse door geen kunst, gewelt of pogingh heeft
kunnen wederhouden, of uytgerukt werden; sulks hebben de Kermissen getoont, en alle die Sonden
en Snootheden, die by gelegentheydt der selver met volle Zeylen inkomen, en meer dan by de
Heydenen gemeenlyk ghepleeght worden: want de schaemte is onder de Christenen wech, 't welk
ook schandelyk is te seggen: Den voornoemden Wittewrongel spreekt van de
boose Practijk der Christenen in Nederlant aldus; Die seer uytstekende hoogte van het Pausdom, de
grouwelyke Kerkmisfeesten, Vasten-avonden, St Nicolaas-avonden (of sy schoon soo quaden
wortel hebben en sulke schadelyke Vruchten dragen) worden onder de Gereformeerde Chistenen
noch soo plechtelyk, tot groote blaem van onse Reformatie geviert, en in haer volle kracht
onderhouden; ook zynse soo gemeen onder ons, dat sich hooge en lage, ryke en arme, jonge en
oude (dikmael ook die gene, die het minst betaemt) daer aen besoedelen, en haer selven aen vele
Paepsche Superstitien, Afgoderyen, en vele vleeschelyke onreynigheden schuldigh maken; Is het niet
ten hooghsten te beklagen, dat'er noch soo vele Gereformeerde Christenen gevonden worden, die
soo geerne Kermis houden, of ter Kermis gaen? dat het grouwelyke Bacchus-feest van de Vasten-avonden, noch in onse Huysgesinnen, selfs in de allergrootste, ook publyke Gast-huysen en Wees-
huysen, sonder achterdenken onderhouden wordt? Dat den versierden St Nicolaes, en dat
Paapsche Feest, by ons noch in sulken aensien is; en meer dan in het midden des Pausdoms gevierdt
wordt? wat een schande is het voor ons, en voor de Reformatie, en dien Godt; voor welken wy
dagelyks onse knyen buygen, dat wy aen de Paepsche Hooghtyden soo vast blyven, en met onse
Vrienden en Huysgenoten soo veel werks daer van maken, &c. En niet alleen de Kerckelijken,
maer ook selfs de Gecommitteerde Raden van de Staten van Hollandt, hebben in het Iaer 1625.
onder andere van haer Ed. Groot Mog. versocht, en gebeden, dat soo lief als haer de Eere Godts,
haer eygene Saligheydt, en de Welstant van ons lieve Vaderlandt was, het haer Ed. Groot Mog.
moghte gelieven ordre te stellen tegen de Vasten-avonden, Dry Koningen. en St Nicolaes-avonden,
en andere Vyerdagen, die niet sonder vertooningh van openbare Afgodery onder ons worden
gehouden. Doch alles te vergeefs; het is waer, in het Iaer 1672. en 1673. wierden de kermissen, uyt
eenige schrik van Godts Oordeel, voor een tijdt, afgeschreven, en Hollandt wierdt, gelijk een
Predikant van Rotterdam schreef, Ontkermist; maer soo ras als de Roede een
weynigh wech was, heeft men die om profyt voor 't Landt (vervloekte inkomsten, daer Godt in
blaest) weder ingenomen, en toegelaten. Wanneer dan de Overheden dit niet beteren willen, ende
die vruchtbare occasien van vele Sonden vergeten te hinderen in het toekomende, wat is ons vasten anders dan een terging
van Godts Majesteyt? al beklaeght men dien grouwel, men seght nochtans met sulken voornemen,
men wil het noch meer doen, ofte men most onbeschaemdelijk recht uyt seggen, dat de Kermissen,
&c. sulke sware Sonden niet bevatten; En dat was alleen tergingh genoegh.
De Comedien, Tragedien, ofte Schouwspeelen, met haer aengheknoopte vuyle kluchten ende
Dansserijen, zijn Grouwelen, daer selfs de eerlijke Heydenen een af-keer van hadden; 't zijn, ghe-
| |
| |
lijk verscheydene, en bijsonder de bovengenoemde Leeraer Wittewrongel,
getoont hebben, enkele Schoolen en Toonneelen van Ydelheydt, en schrikkelijke middelen tot
profaniteyt, vleeschelijkheydt, verdervinghe der Iongheydt, ende tot alle godtloosheydt; soo dat de
Heere daer seer mede gheterght wordt. De Heeren van Amsterdam hebben wel eer in een Plakkaet,
tot naerder onderhoudingh des Sabbaths, verklaert in het Iaer 1624. Dat sulke lichtvaerdigheden en
ijdelheden meestendeel de materien van de Kamerspeelen zijn, en dat door de satyrische en
schampere propoosten, die onder de Comedien somtijdts worden ghemenght, de Aenhoorders van
deselve ghebraght worden tot verachtinge van Godts Woordt, ende der Dienaren desselvigen, als
mede van de Regeeringh der Landen. Ook hebben de Gecommitteerde Raden van de Staten van
Hollandt, in het volgende Iaer 1625. de Heeren van Hollandt ernstigh versocht en ghebeeden, dat
die Comedien en Tragedien gheweerdt moghten worden, als die de goede Inghesetenen tot
Afgodery ende Godtloosheydt opwekten. De kerkelijke hebben ook niet alleen op de
Predikstoelen, maer selfs in hare Synoden, het Godt-tergende quaedt der Comedien, ende der
appendentien van dien, aengetoont. Het Zuydthollandtsche Synode, in het Iaer 1640. ghehouden tot
Gouda, heeft dese woorden, Art. 55. Het Classis van den Haegh vraeght, Nademael in ons
Vaderlandt seer in swange gaen groote lichtvaerdigheden, en wereldtsche ijdelheden, teekenen van
lichtvaardighe vleesschelyke ghemoederen, en gelegentheden, Moeders en Voedtsters van groote
sonden, tot ergernis en verleydinge der Swakke, als daar zijn Dansseryen, Balletten, schandaleus
misbruyk van Godts goede gaven in overdadighe Maeltyden en Banquetten, Masqueraden,
Comedien, Tragedien, &c. Hoe men handelen sal met die Leden der Gemeynte, die de ghenoemde
Lichtvaerdigheden aenkleven? Ende is met eenparighe stemmen gestatueert, (ook inghenomen zijnde
de Raden en adviserende stemmen van de Heeren polityke Commissarissen, en Broederen
Gedeputeerden van de Corresponderende Synoden (van Gelderlandt, Noordthollandt, Utrecht ende
Groeningen,) Dat nademael de ghenoemde Lichtvaerdigheden en Ydelheden met de Eerbaerheydt
ende Godtsaligheydt der Christenen niet bestaen kunnen, en Godts vreeslyken Toorn door deselve,
bysonderlijk in dese sware tyden, meer en meer ontsteken wordt, men met sulke Leden der Kerke,
na de Kerkenordeningh handele, ook tot afhoudingh van des Heeren Avondtmael, na gelegentheydt
en vereysch der saken, volgens den 35. Art. van 't Synode van Gorcum, des Iaers
1622. en volgens de Kerkenordeningh van de Fransche Kerken, Cap. 14. Art. 26,27. Nochtans
worden de Comedien ende Tragedien met hare Kluchten en Dansserijen in ons Landt, tot op desen
dagh, publikelijken vertoont en aengeschouwt, welke een ijder, die sijn oogen wil oopenen, kan
merken dat het zijn rechte Schoolen des Sathans, onvruchtbare werken der Duysternis, Bondels van
Godtloosheden, Wortelen van helsche bitterheydt, voortkomende uyt de blindtheydt ende
ongebondentheydt van de vuylste Heydenen, bevattende ordinair geyle en dertele redenen, ontleendt
uyt de Heydensche Comedien en Tragedien, en slimmer; ook een verhael en levendige vertooningh
van onkuysheyt, wreetheydt, bloedtgierigheydt, schelmerij en alle ondeughden; als mede geyle en
ongeschikte Dansserijen, vuyle onkuyssche Liederen, bespottingen van Godtsdienst ende
Godtsdienstighe, Hoerenghewaedt, vreemde en lichtvaerdige kleedinge, waer mede de Vrouwen
selfs op het Tonneel verschijnen; somtijdts ook Mannen in Vrouwen Kleederen, tegens Godts
uytdruckelijk bevel, behalven alle de lichtvaerdighe Eeden en Vervloekingen, by de Goden der
Heydenen, ende by den waren Godt; niet alleen tot verquistingh van tijdt en geldt, maer tot verderf
van zeeden en Zielen van Spelers en Aenschouwers. Nochtans die Schouwspeelen en Dansserijen
worden door goedtvinden van de Overheden, in twee voorname Steden van Nederlandt,
Amsterdam en 's Gravenhage, toegelaten; ende de Toneelspeelders en Dansmeesters
vertoonen sich opentlijk, nevens de koordedanssers, Guychelaers ende andere Boeven, in
verscheyden Steden op de Kermissen, met ooghluykingh, ja toelatingh der Overheden. Wat sal nu
ons Vasten en Bidden helpen, als sulke Grouwelen, die men op de Vasten-dagen beklagen moet,
niet geweerdt worden? Is dit niet spotten met den Heere? Seght niet de Heere tegens elk ernstigh
Leeraer, Menschen Kindt, dese Mannen hebben haar Drekgoden in haar herte opgheset, ende
hebben den aenstoot hunner ongherechtigheydt recht voor haar aangesichte gesteldt, worde Ik dan
ernstelijk van haar ghevraaght? soude Ik over die dingen geen besoekinge doen? of soude Mijn
Ziele haer niet wreken over sulk een | |
| |
Volk als dit is? Ik sal Mijn Aengesichte tegen haer setten,
ende salse stellen tot teekenen ende tot spreekwoorden, ende ghy sult weten dat Ik de Heere ben.
Kerkroovery is een van de grouwelijkste en meest-roepende sonden; ghelijk mede het berooven
van Weduwen en Weesen; niemandt kan daer aen twijffelen: Nochtans wordt dese sonde seer
opentlijk in onse Landen gepleeght, en men en is niet genegen dien Ban te laten varen; ja men
verbiedt opentlijk, dat geen Leeraer dien Kerkroof bestraffe: Is het niet bekent, hoeveel Geestelijke
of Kerkelijke Goederen, door Particuliere, tot Utrecht worden beseeten, aan de Kerk worden
onthouden, en van haer eygene natuerlijke gebruyken worden ontvreemdt? En in plaets van te
luysteren na de bestraffende Leeraers, die, en door Predikatien, ende door Boeken, de groote en
tergende sondelijkheyt van dat quaet aldaer getoont hebben, hebben niet, na de uytstooting van
twee getrouwe Leeraren (welk quaedt tot op desen dagh niet publijk beklaegt en is) de H.H. Staten
van Utrecht in het Iaer 1660. alle de Leeraren binnen de Stadt en Provincie van
Utrecht geordonneert, dat sij sich alle sullen hebben te wachten, van te censureren, of in het
prediken, of catechiseeren te taureeren, of tegen te spreken den Staat der Kapittelen, en der selver
Goederen, met bedreiging, dat die sulks komt te overtreden, door de Regeeringh, of in Iustitie sal
gecorrigeert worden na exigentie van saken? Sien wij niet, hoe in Zeelandt veele Tonnen Gouts van
de Goederen van Weduwen en Weesen, en anderen, uyt de Bank zijn wechgenomen door
particuliere Heeren, en dat tot op desen Dagh geen herstel is geschiedt, noch de schuldige gestraft
zijn? Is dit dan niet een vruchteloosen Biddagh houden, als men, het geen Godt soo seer vertoornt,
niet wil verbeteren, maer liever den Ban op sijn Hert, op sijn Huys, en op het Landt en Steden
houden?
Het is een van de meest tergende Sonden en grouwelen, te hinderen, en niet te bevorderen na
vermogen de Bekeering der Menschen tot de H. Waerheydt en Godtsaligheydt, en geen behoorlijke
sorge te willen dragen, en ernst of arbeydt aen te wenden, om Iesu Koninghrijk dadelijk uytgebreydt
te krijgen. Nu het is klaer blijkende, dat de Overheden in ons Landt (hoe wel de schult der Leeraren
in desen niet moet bemantelt worden) veelsins hinderen de bekeeringh van veelen; want sij willen in
veel Steden geen genoechsaem getal van Leeraers geven, na dat de grootheydt der Gemeynten
vereyscht, ja sij willense eer weiniger maken; soo dat honderden, indien niet duysenden van Sielen
sterven, en verlooren gaen door gebrek van onderwijsing, en partikuliere bewaking, aenspraek en
opwekkingh; ook wordt 'er, door de schaersheydt der Leeraren, geen sorge gedragen, noch moeyte
aengewendt, om te bekeeren de Afgedwaelde onder ons woonende, Mennisten, Arminianen,
Socinianen, Papisten, Lutherschen, Quakers, en in het bysonder de Ioden, hoe wel wij belijden,
haer bekeeringh op gront van Godts Belofte te verwachten; ende hoewel de Hollandtsche Synoden
in het Jaar 1677. middelen hebben willen beramen om de Ioden te bekeeren, soo hebben doch de
politijke Commissarissen, die in het Synode tegenwoordigh waren, gewilt, men soude daer van
zwijgen, en geen conclusien daer ontrent maken; van gelijken heeft het Synode van Utrecht,
gehouden in het Iaer 1670. heerlijke Middelen voorgeslagen, en opgestelt tot bevordering van de
bekeering der Heydenen; maer de Overigheden, en de Bewinthebberen van de Compagnien van
Oost- en West-indien hebben die niet omhelst; soo dat geen behoorlijke nootsakelijke Middelen tot
uytwerking van soo gewenschten Saak by der hant werden genomen, ende de onbekeerlijkheydt
van vele duysendt Sielen leght aen de deur, en op rekeningh van die gene, die door gebrek van
liefde tot de Zielen, en bysonder tot de Heere Christus, en tot de uytsettingh van Sijn Rijk, daer toe
haer best niet willen doen, noch de vereyschte Middelen verschaffen; De Generaels en
Commandeurs, die derwaerts gesonden zijn, ende de Oppermacht in handen hebben, zijn meest
geen Lieden, die de Godtsaligheydt seer toe genegen zijn; De Heydensche Feestdagen, ende de
vyeringh der selver worden in Oostindien opentlijk toegelaten aen de Heydenen, waer by sich dan
noch wel sommige van onse Heydensche Naem-Christenen voegen; De Leeraers, die men
derwaerts sendt, zijn meest Lieden, die onder ons niet seer stichtelijk, noch gevestight godtsaligh zijn
geweest, soo datse daer komende tot schantvlecken zijn, en den Volke geen Heyl toe brengen;
want toch de Godtloosheydt is daer soo groot, soo stout, en onbeschaemdelijk sich vertoonende
voor de Son, onder de gene, die aldaer den Naem van Christenen dragen, dat 'er niet by tevoegen
is, of het most een Sodom wesen; Onse Kooplieden halen de aerdtsche Schatten van die Landen,
doch wij bren- | |
| |
gen de kostelijke Peerel des Euangeliums derwaerts niet, immers niet soo, dat
dien geestelijken handel ten goede van de Zielen, daer voortgeset ende voorspoedigh soude zijn; de
Papisten doen meer ernst, ijver, en kosten om de Heydenen tot haer Afgodischen dienst en leer over
te brengen, dan de onse doen om de bekende suyvere salighmakende Waerheydt aengenaem te
maken; Waer van Gisb. Voetius dese vier opmerkelijke Redenen gaf, te kennen
gevende, waer de schuldt leght, ende wie het verbeteren mosten en konden. Eerst, seght hij, Om dat
de Kerken alleen dat niet kunnen doen sonder afhangingh van de Kooplieden, en van haer lieders
Bewint- of Bevelhebbers, welker Herten, Beursen, Schepen, Kasteelen, Guarnisoenen sy in haer
handt niet hebben: Ten tweeden, om dat de Kerken de Kerkelijke middelen niet ter hant staen,
dewyl de bewaringh en bedeelingh der selve by anderen is, sonder welkers toestemmingh en
volvaerdigheydt des Herten hier niets of weynigh te doen is: Ten derden, om dat Nederlandtsche
Predikanten onder de Heydenen aldaer arbeydende, dikwils verhinderdt worden van de Polityken,
Militairen, en Bewint- of Bevelhebbers van de Compagnien aldaer, onder welken somtyts tusschen
loopen sulken, die dat Ampt onwaerdigh zijn. Ten vierden, om dat 'er wegens de Compagnien
somtyts met de Ongeloovigen aldaer Contracten worden aengegaen, de welke de bekeeringh niet
weynigh schadelijk zijn; het is niet noodigh hier de schandelijke dingen te verhalen. Hier zien wij, op
wie de zware schuldt leght, dat het Euangelium niet meer voortgeset wordt, noch bloeyt; Dit is een
saek, die wij op Vast- en Biddaghen hebben te belijden, en bitter te beklagen; doch is men wel
ernstigh genegen dit daedelijk te gaen verbeteren, meer Leeraers te geven, daerse vereyscht zijn, en de bekeeringh der Ioden en Heydenen en anderen door de
vereyschte middelen te doen bevorderen? in het minsten niet; soo wil men dan blijven in die
grouwelijke Sonden, en gaen 'er mede voort; waer toe dan Vast- en Biddagh gehouden, dan om
des Heeren Grimmigheydt door onse Geveynstheydt en moetwillige Onbekeerlijkheydt te meer uyt
te haalen.
Het is niet van de minst tergende Sonden in een Landt, wanneer daer Godts heylige en vreesselijke
Naem seer misbruykt en verontheylight wordt, wanneer daer ijdelijk ofte lichtvaerdighlijk by Sijn
Naem gesworen wordt, en bysonder wanneer geoorlofde Eeden, solemneel gedaen, verbroken, en
niet na gekomen worden. Nu in het midden van ons Landt gaet het misbruyk van Godts Naem, door
vloeken, en zweeren, en andersins op veelerley wijsen seer in zwangh, op Straten en in Schepen en
Schuyten; schrikkelijk staen hier schuldigh allerley slagh van Menschen, bysonder Soldaten,
Matroosen, Officieren, &c. veel Plackaten zijn van de Overheden hier tegen ge-emaneert, doch zij
worden niet uytgevoert, en ook worden 'er geen behoorlijke en vereyschte middelen tot uytvoeringh
der selve gebruykt; Den Artikul-brief van de H.H. Staten wordt ontrent Officieren en Soldaten in
desen niet ter executie gestelt, maer dan wel, als een arm of onwijs of lichtvaerdigh Soldaet van de
Compagnie afloopt, ofte geterght zijnde eens de handt aen den Degen slaet, bedreygende sijn
Officier; dat wordt wel met ter doot gestraft; De Synoden hebben dikwils gearbeydt om dese Sonde
meer geweert te krijgen, doch te vergeefs, dewijl noch kerkelijke, noch politijke middelen worden in
het werk gestelt, bijsonder die ontworpen en goet gekeurt waren in het Synode van Zuythollandt van
het Iaer 1634. Ook worden, en zijn in onsen Lande veel solemneele Eeden, welke in haer natuur en
stoffe niet quaedt waren, verbroken, ende niet na gekomen; en veele Eeden worden afgenomen en
gezworen, ende de Overheden selfs weten wel, datse niet wel kunnen na gekomen worden; soo dat
het Landt wordt vol van meyneedigheydt, ende verteert wordt door den Vloek. Ook hier over
moeten wij op onse Vast- en Biddagen ons voor Godt verootmoedigen, en om vergeevingh en
versoeningh soeken. Maer is het niet blijkelijk, dat men dit groote en tergende quaet niet wil
verbeteren? Zijn onse Overheden oprechtelijk van voornemen, dit ijsselijk misbruyk van Godts
Naem met behoorlijke Middelen tegen te gaen, ende de meyneedigheden voor te komen? Neen,
men wil den ouden gangh gaen, en sich niet bekommeren met Reformatie in desen, noch los maken
de knoopen des Godtloosheydt; Zijn dan onse Vastendagen gheen Terghdagen, op welken wy onse
Plagen doen verhaasten tot onser verwoestingh?
Tot het misbruyk van Godts Naem moet ghebraght worden het misbruyk van het Lot, wanneer men
daer mede speeldt, in de plaets van Godts Naem eerbiedigh aen te roepen, die het Lot, 't welk in de
schoot gheworpen wordt, sijn uytkomst geeft door sijn bijsondere voorsienigheydt.
| |
| |
Dese sonde gaet schrikkelijk in zwangh in onsen Lande; men speeldt veelsins met het Lot,
met Kaert en Dobbelsteenen, niet alleen in Herbergen, maer ook in ghemeene Huysen, ja bijsonder
in de Huysen en Hoven der Grootten: 't Is een gemeen quaedt onder den Volke, by groote en
kleyne, Mans en Vrouwen, Iongenlingen, jonge Dochters en Kinderen; veel is men beesich in dit
heylloose Duyvels-spel, bijsonder het Kaertspel, waer van de quade effecten en vruchten niet in 't
kort te noemen zijn: Hier tegen doen de Overheden niet haer uytterste best, maer laten het quaedt
meer en meer toenemen; selfs steldt men publike Looterijen aen; 't is waer, niet tot spel, maer
quansuys voor den Armen, en andere goede gebruyken, evenwel lichtvaerdighlijk, ende tot tergingh
van den Heere, gelijk de Theologanten tot Utrecht meermael ghetoondt hebben: Ook
verhinderen de Overheden niet het maken en verkoopen van de Speelkaerten; maer in tegendeel die
daer in handelen, durven tot Amsterdam, als of sy mede eerlijke Koopluyden waren,
de Teekenen van sulken handel opentlijk voordoen, en sulks wordt haer niet verhindert, 't is als met
Gratie en Privilegie van de Heeren Regenten; soo dient men den Duyvel om geldt, en men ontfanght
sulke Handelaers, die van de zielverdervende Middelen leven, als'er wat winst aen 't Landt van
komt. Is men wel geresolveert dit Kerk- en Landt-verdervendt Quaedt effectivelijk tegen te gaen
ende te hinderen door Politijke en Kerkelijke middelen? ghewis niemandt wil daer de handt aen
slaen; Wat doen wy dan anders met onse Biddagen, dan verhaesten ons verderf en verwoestinge?
De Sabbathschendingh is een grouwelijke Sonde, dewelke, als sij stout doorbreekt, en niet
tegengegaen wordt, een gewisse voorbode en oorsaek is van landtverdervende plagen; nu dese
sonde gaet in Nederlandt grouwelijk in zwangh, en dat opentlijk, stoutelijk, onbeschaemdelijk op
veelderley wijsen (hier te breet om uyt te drucken) en door allerley slach van Menschen,
Voorgangers en anderen; dese Sonde magh men op een bijsondere wijse noemen de Sonde van
Nederlandt, die haer verderf niet alleen dreyght, maer alreets ten deele toegebraght heeft; en hoe
wel de Magistraten veel Placcaten daer tegen hebben uytgegeven, soo zijn de selvige niet alleen seer
gebrekkigh gheweest, niet verbiedende al wat te verbieden was, maer bysonderlijk, sij hebben haer
executie ghemist, ende de Overheden hebben wel geweeten dat 'er geen volle executie konde
komen, indien sij geen andere middelen daer toe aenstelden; sy wisten genoechsame middelen te
ordonneeren om het Passagie-gelt by Wagens en Schuyten te ontfangen, doch hier is het haer niet
ernstich; soo dat de Menschen in die sonden zijn verhart en gestijft, voornamentlijk sint dat 'er in het
midden van ons Mannen zijn opgestaen, die de verbintenis van het vierde Gebodt hebben willen
wechnemen, leerende soo in de Academien, en op de Predikstoelen, en seggende dat het nu altijt
Sabbath is, dat is, dat 'er geen Sabbath is, of dat des Heeren Dagh niet moet Sabbathswijse
onderhouden worden, en datse ook niet ontheylight wordt door gemeenen arbeydt, reysen, of
vermakelijkheden, die in sich en op andere dagen wel geoorloft zijn. Dese Sabbathschendingh is
eene samenknoopingh van ongerechtigheydt, en moet op den Vast- en Biddagh voornamentlijk
beleeden, beweent en beklaaght worden; doch is men wel geresolveert dese sonde beter tegen te
gaen door politijke en kerkelijke middelen, dan voor desen? In het minsten niet; want veele Leeraers
in den Lande durven nu op de Preekstoelen opentlijk tegens de Moraliteyt en verbintenis van het
vierde Gebodt prediken; sy leeren met groote stoutigheydt, dat het vierde Gebodt na de letter, en in
sich selven enkel ceremonieel is, en dat het selve ons niet en verbindt tot de onderhoudingh van
eenen Dagh van sevenen, ende dat onsen 's Heeren Dagh niet en is van godlyk Recht en Instellingh,
noch uyt kracht van het vierde Gebodt in heylige ruste van ons te onderhouden, makende alsoo het
gantsche vierde Gebodt los, en ons latende maer negen Geboden, soo dat de sonde van
Sabbathschendingh en Sabbathbestrydingh meer en meer staet toe te nemen, aengesien dat
Kerkelyke noch Polityke de selve niet na behooren willen inbinden; waer toe dan ons vasten en
bidden, als om te toonen, dat wy een huychelachtich Volk zijn, die des Heeren Wet verlaten, ende
deselve geweldt doen.
Sware plaagen heeft de Heere gedreight en gesonden over sijn Volk, wanneer Bloedstortingh ende
Overspel en andere onkuysheydt onder haer bevonden wierden, en niet behoorlijk gestraft wierden.
Nu, op ons Landt leght veel ongewrooke bloet, door particulieren buyten Oorlogh vergoten; De
Haegsche Moort, soo barbarisch begaen tegens die twee bekende Staets Persoonen, blijft een
schantvlek van die Plaets, een sonde, roepende om wraak van den Hemel, doch niet beklaegt
| |
| |
noch gestraft, hoe wel de Misdadigen bekent en na by waren; Pardonbrieven worden aen
moetwillige Dootslagers verleent, die Godt met de doot wil gestraft hebben, hebbende aen geen
Prins of Koningh de maght verleent van Dootslagers te pardonneeren, ofte te hinderen, datse niet te
rechte gebraght, en gestraft souden worden, gelijk de Heere ook geen Vrijsteden voor sulke
Dootslagers selfs in 't oude Testament geordonneert hadt. Soo mede is het wel bekent, dat het
Overspel in den Lande, bysonder ook by de grooten en rijken, seer doorbreekt, en veelvuldigh zijn
de waare schijnlijkheden van dat vele schuldigh staen, doch Politijken en Kerkelijken yveren daer
niet behoorlijk tegen, weynich ondersoek wordt'er na gedaen, en wordt'er ergens een van het volk
over die sonde aengebraght en achterhaelt, die koopt het by den Schout met een Geltboete af, en hij
gaet vry, daer men de Dieven wel somtijts met de doot, immers met publijke schandalen, straft:
gelijk mede soo iemant sich stelt tegen een Pachter of Ontfanger van de Imposten, contrarie dan de
Heere in sijn Wet geboodt, namentlijk Overspel met de doot te straffen, ende dievery met vier
dubbelt wederom te geven; wat al Hoerhuysen en vuyle kroegen en stinkende Bordeelen daer zijn in
veele Steden, is de Overheden niet onbekent; is 'er wel eenige apparentie van in desen eenige
verbeteringh te sien? indien niet, gelijk het wel blijkt, hoe hatelijk en walgelijk moeten dan Gode
onse Vast- en Biddagen zijn! en hoe vruchteloos en spottende sullen sy bevonden werden!
Het is een Godt-tergend en Kerk-verdervend quaedt, als men de kerkelijke Ampten openleght en
toevertrouwt aen Persoonen die 'er niet toe gequalificeert noch bequaem zijn, maer die tot oneere
van Godt, ende tot verderf der Menschen Zielen in die Bedieningen, gebruykt worden: Dit vereyst
geen bewijs. Nu het is voor de Gemeynten bekent en openbaer, dat veel onbequame en ongeschikte
tot kerkelijke Bedieningen worden verkooren, ende in die Bedieningen gehouden: Want, voor eerst,
Veel Leeraren worden daer verkooren en geduldet, die soo verre af zijn van sich te betoonen
begenadight, gheestelijk, wedergeboren, ende Liefhebbers van den Heere Iesus en van Sijn interest,
datse in tegendeel nauwelijks burgerlijk, en meermael uytbrekende in lossigheden ende
profaniteyten, die in een ghemeen Lidtmaet niet te verdragen zijn, bevonden worden; soo datse tot
schrikkelijke aenstoot aen Overheden en aen Volk, soo binnen als buyten de Ghemeente zijn, met
haer exempelen veel meer omwerpende, dan sy bouwen met haer Leere. Veel Leeraers toonen sich
vyanden van de rechte precisiteyt ende van de teederste ijverighste Christenen. Sy zijn familiaer met
Onvroome, met ijdele vleeschelijke, profane en spotachtige Leden, en niet met gheringhe Vroomen:
Haer Huysghesin regeeren sy niet exemplaerlijk Christelijk; haer Huysgenooten, Vrouw en Kinderen
zijn dikwils ergerlijk van wandel: De H. Huysoeffeningen, Huysgebeden, Huysgesangen en
Huyscatechisatien worden in haer Huysen dikwils niet gevonden; sy begeven sich somtijdts tot veel
besicheden buyten haer Beroep, als of de sorgh en nachtwaek over haer Kudden niet een gheheelen
Mensch vereyschte. Ten anderen, Men verkiest veeltijts in onse Kerk tot het Ouderlinghsampt,
sulke die niet exemplaerlijk stichtelijk in de Ghemeente zijn, ja somtijdts die recht ergerlijk van leven
en slecht van wandel zijn, welker Huysgenooten ergerlijk in omgangh, kleeding en gedraging zijn;
welker Huysgesin niet heyligh geregeert word, en die nooyt Huysoeffeningen betrachten, van
dagelijks leesen van Godts Woordt, van bidden met het Huysgesin, van Predikatien te verhalen, &c.
Men verkiest 'er veele, die tot dat werk en Ampt onbequaem zijn, als missende de Hoedanigheden
die van den Apostel in haer vereyscht worden: Ook siet men in het verkiesen dikwils meer op
uytterlijke dingen, rijkdom, politique gaeuwigheydt, aensienlijkheydt na de Wereldt, al missen sy
ondertusschen behoorlijke geestelijke kennis en genaden; en al zijnse blykelijk natuerlijke
onherborene Menschen, den Geest Christi niet hebbende noch kennende; en men gaet voorby de
uytnemenste exemplaerste Christenen, die de meeste gaven en bequaemheden hebben, doch wat
geringer en min aensienlijk na de Wereldt zijn. Veele die nu Ouderlingen zijn, maken weynigh haer
werk van de uytvoeringh van haer Ouderlinghschap, en sy koopen haer tijdt daer toe niet uyt; sy
soeken niet meer bequaem te zijn tot haer Dienst, door de H. Schriftuer en goede boecken naerstigh
te leesen, en kennis te soeken van de rechte wijse van de Kerkelijke Regeering; Nochtans hebbense
ook by gelegentheyt stemmen in Classen ende Synoden; Sy maken van haar Kerkelijke bediening
een gemakkelijk werk, naeuwelijks iets meer doende, dan in de consistoriale Vergadering te komen,
en met de Leeraers eens ofte tweemael in een Iaer de Noodiging gaen doen tot des Heeren Tafel
| |
| |
sij nemen geene of weynigh inspectie op de gelegentheydt, wandel en gedraegingh der
Ledematen, besoeken geen verdrukten, geen sieken, noch weduwen, vertroosten geen
kleynmoedigen, bestraffen geen ongeregelden, bevredigen geen twistende; sij geven geen naeuw
acht op de gedraegingh van haer Leeraers, en van haer Huysgenooten, of die exemplaerlijk
stichtelijk is, ende al sien sij en verstaen sij veel grove bestraffelijke onbetaemelijkheden der
Leeraren in haer wandel en Predickdienst, soo derven, of willen sij dat haer Leeraers niet met
overtuygingh aenseggen. Ten derden, men verkiest veeltijts Diakonen in onse Kerken, die notoirlijk
missen de hoedanigheden, welke den Apostel in de selve vereyscht; men siet niet na Mannen, die
voorbeelden in heyligheydt zijn voor den Volke, vol van den H. Geest, bequaem tot
Barmhertigheydt en discreete uytdeelingh in de liefde, maer na sulke, die na de weereldt wat meer
aensien, en goedt hebben, doch welker huyshoudingh en huysregeeringh niet sonderlijk Christelijk,
veel min exemplaerlijk stichtelijk is, maer eer aenstootelijk, ja men kiest wel sulken, die ydele Lieden
en Spotters zijn, indien geen Vloekers en Dronkaers, ook wel, die met kaert en dobbelsteen
speelen, en in Comedien gaen. Dit gaet soo het heele Landt door, in meenichten Gemeenten, maer
wie soekt dat te verbeteren tot op desen Dagh? of wie tracht het in Classen of Kerkenraden door te
dringen, dat andere Leeraers, Ouderlingen ende Diakonen behooren verkoren te worden? of soo
het ergens geschiedt, het heeft niet de minste schijn dat het sal opgevolght worden; soo sal men dit
grontverderffelijk quaet der Kerke dan willen behouden, terwijl men vast en bidt: hoe kan men dan
voorspoedigh zijn? of Segen ontfangen! daer Godt het quaede wil geweert hebben.
Het Quaet der Kerke, ende de onteeringh Godts door de belyders komt veel van de verkeerde
wyse van aennemen van de Menschen op haer belydenis tot het H. Avondtmael; nu in onsen Lande
gaet het aennemen der Ledematen meenichmael seer slordich en onheylich toe; want sommige
Leeraers neemen eenige tot Lidtmaten aen sonder byweesen van Ouderlingen, ook wel in het huys
des Leeraers, ofte Belyders, sonder byweesen des Kerkenraedts, of van Toehoorders, die getuygen
van de Belydenis moghten zijn; ook neemt men dikwils de Belydenis af, sonder een statelyke
aenroepingh van des Heeren Naem, voor en na de actie, als of sulks niet van de Heere vereyscht
wierdt; daer en boven geschiedt 'er meermael geen behoorlijk ondersoek na haer kennis, alleen op
eenige weynige kindervraeghjens, uyt een boekjen van buyten geleert, of op het opseggen van de
tien Geboden, het Geloof, en het Vader ons, neemt men wel Lidtmaten aen; al kennen de Menschen
haer elende niet door de Sonde, noch de natuur en oeffeningh des Geloofs, noch de wijse van
bidden uyt de Geest, noch de sin van het Gebedt des Heeren, noch de natuur van de
wedergeboorte, en bekeeringh, selfs verloocheningh, en het Verbondt der Genade, noch de natuur
ende wijse van het recht gebruiken van de H. Sacramenten. Dit is een bekent quaet, en van
verscheidene in de Kerkenraden hier en daer tegen gesproken, en most publijk op Vast- en
Biddagen beklaeght worden. Doch men wil het niet verbeteren; dies terght men maer den Heere.
Het is een groote oneer voor de Heere Iesus, als inde Gemeinte de Sacramenten, zijnde H. Segelen
van 't Genade-verbond, ontheylighlijk worden gebruykt en uytgedeelt Soo wordt dan Christus in
desen sonderlingh in onse Kerken onteert: Want, Voor eerst, Wat aengaet den H. Doop, die word
veeltijts slordig en onbeweeglijk ter loops, als een Opus operatum bediend en ontfangen. In
sommige Plaetsen staen de Vaders niet eens by den Doop, en men vraegt haer de Beloften niet af,
aengaende de opvoedingh van haer Kinderen; ook doopt men al wat voor de handt komt, selfs de
Kinderen van Papisten, onechte Kinderen, sonder eens te vernemen na 't berouw van de Moeders:
Ook kinderen van bot-onwetende Ouders, sonder haer eerst wat te onderwijsen; als mede
Kinderen van groove Goddeloose, sonder haer eens te bewerken tot berouw van haer profaen
leven; men laet haer al publijk beloften doen; men neemt ook allerley Ghetuygen aen, al zijnse noch
soo onwetende, godloos, ja Onrechtsinnige. Als de Kerk sulke Ghetuygen niet en weert, seyde
Voetius, schijnt sy goedt te keuren de Profanatie van den Doop, begaen van
Ouders, die sulke Getuygen medebrengen. Het is beter, seyde Hoornbeek, en tot
eer en heyligingh der Sacramenten, ende tot vastigheydt van den troost, die daer uyt tot de Ouders
en Kinderen komt, ende eyndelijk tot beter Order en Discipline van de Kerk, dat niet soo lichtelijk
sonder onderscheydt en op het onseker, van ons gedoopt worden al wie ons voorkomt.
Amesius seyde, Die achteloosheydt kan derhalven
| |
| |
geensins verschoont
worden, waer door sonder onderscheydt tot den Doop toegelaten worden allerley Kinderen,
ende van wie sy ook gebraght worden. Want waerom soude men niet hier soo wel als ontrent het
Avondtmael voorsichtig zijn? En Ridderus, Predikant tot Rotterdam,
gaf in sijn Sevenvoudige Oeffening op de Vraeg noopende het doopen van Kinderen van godtloose
Ouders gebooren, dit tot antwoordt, Wanneer de Ouders beyde godtloos zijn, is het niet raedtsaem
der selver Kinderen terstondt te doopen, dewijl sy met waerheydt geen belofte kunnen noch willen
doen voor de opvoedingh van haer Kinderen, en men tot haer niet seggen kan, U komt de Belofte
toe, en uwe Kinderen. Ten anderen, Wat aengaet het H Avondtmael, wat worden daer niet al boven
de meenighten onwetende Naemchristenen, snoode, vleeschelijke, wereldtsche ijdele Menschen
toeghelaten? De woorden van Belcamp, Predikant tot Amsterdam,
sullen ons dit voor oogen stellen, Het Huys des Heeren, seght hy, is geworden een Woninge der
Draken, en der Nachtuylen, soo dat wy wel mogen klagen, Hoe is de ghetrouwe Stadt tot een
Hoere geworden? want de Stadt Godts Bethel is gheworden een Beth-aven, een Huys der
ijdelheydt: Godts Kerk was eertijdts in de Wereldt, maer nu is de Wereldt gekomen in de Kerk;
onder Christi Volk worden nu gevonden Meyneedige, Verachters, Gods Lasteraers, Hoereerders,
Leugenaars, ja wat al niet? Nu is het soo verre gekomen dat den Sathan in den Tempel Godts
getreden is, en daer ook ontfangen wordt; het Ryke des Duyvels heeft Christi Rijk beslagen; en als
bedekt: Waer is nu het onderscheydt tusschen de Kinderen Godts, ende de Kinderen des Wereldts,
tusschen Christi Volk, ende het Volk des Sathans? De Inghetoogentheydt des levens wordt bespot,
ende die precijs na den regel Christi wil leven, wordt voor een Gaepspel gehouden; de christelyke
Vryheydt is in een Libertinistery verandert; men moet bekennen met schaemte, dat tusschen Ioden,
Papisten en Ghereformeerden, in 't uytterlyke leven, geen onderscheydt is. Nu aen sulken hoop van
Belijders wordt in 't gemeyn het Avondtmael bediendt; soo brenght men Christi Vyanden aen Sijn
Tafel; en men is niet geresolveert, tot op desen dagh, dit te verbeteren; Sal de Koningh dan niet in
toorn tegen haer, ende het gantsche Volk uytbreken?
Het is, buyten tegenspreken, een tergende en Kerkverdervende Sonde, ja een t'samenknoopinghe
van sonden, wanneer de Herders en Leeraers niet alleen, niet publijcq op de Preekstoel de grofste
Sonden, die het Landt en Kerk meest verderven, bestraffen, ende voor Godt belijden: maer ook niet
privatelijk de Gemeynte gaen besoeken, om elk particulier, soo Ledematen als geen Ledematen, te
vermanen, te onderwijsen, en waer het noodigh is, te bestraffen. Dit is nu de sonde van onse
Leeraers in 't gemeyn, gantsch weynige uytgenomen; Niet alleen spreken sy niet in aller ernst
publikelijk in des Heeren Naem, tegens verscheyde openbare sonden, van den Staet en van de
Overheden, (waer in sy sich geensins als Voedtster-heeren der Gemeente dragen) en tegen de
bekende groove sonden, ende nalatigheydt van Leeraers en Ouderlingen, Kerkenraden ende
Classen, en Synoden; noch sy en belijden en beklagen de particuliere Landt- en Kerkverdervende
sonden niet op den Predikstoel voor den Heere met de Gemeynte, selfs niet op de Vast- en
Biddagen (waer van noch desen laetsten Vast- en Biddagh een bewijs is geweest:) Maer ook sy
besoeken ordinaer niet particulierlijk de Gemeynte, sy behandelen haer Zielen niet, noch soeken den
staet van haer Zielen te kennen, de Onwetende trachten sy niet tot kennis te brengen, de Swacke tot
sterkte, de Ongeregelde van wandel tot een christelijke ghedragingh, de Verwaende tot kennis van
haer selven, &c. 't Is waer, sy doen in het vierendeel Iaers ter loops een Visite, om te ondersoeken,
of 'er krackeel is, ende te noodigen ten Avondtmael, maer men heeft noch tijdt noch hert om te
hooren wat bezwaringh des Gemoedts de Belijders hebben over verscheyde voorvallen, het zij in
haer Hert, het zij in haer Huys, of in de Kerk, of in de Belijders of Opsienders; ook laet men de
gene die niet ten Avondtmael komen, of onrechtsinnigh van gevoelen zijn, heenen gaen in hare
wegen, soo dat selfs de H.H. Staten van Hollandt de Predikanten op de Dorpen hebben
aengeschreven, dat sy door particuliere aenspraken, en besoekingen de eenvoudigen en
onwetenden, ook selfs Pausgesinden souden onderrichten, en sich daer in meer als voor desen met
alle yver en naerstigheydt evertueeren, geensins twyffelende, of, het selve geschiedende, sal van den
Heere gesegent worden; Nochtans na onse Vast- en Biddagen blijven de meeste Leeraers noch
onwilligh, en, om soo pu- | |
| |
blijk alles te bestraffen, en om soo privaet de Sielen te behandelen;
wat kan'er dan goedts van sulken vasten komen?
Het is een gewisse ruine van de Kerk, gelijk een grouwelijk tergende Sonde tot smaad en
kleynachtinge van den Koningh Iesus, die Sijn Kerk met een Regeeringh en Maght van Censure
voor sien heeft, wanneer de Opsienders der Kerke de Kerkentucht tegen de Ergernissen en
ergerlijke van allerley soort niet en gebruyken; ende dit is de roepende Sonde van de Kerkelijke
Opsienders van Nederlandt; schandelijk onderlaten en versuymen sij (ende sij weten het selfs wel)
de oeffeningh van de Kerkelijke Discipline; somtijts mogen sy eens oeffenen Censure tegen een
geringe, ende die sich met sijn fout burgerlijk oneerlijk en infaem gemaekt heeft, maer meenighten
van grove Sonden gaen'er in zwangh, die billijk met afhoudingh van des Heeren Tafel mosten
gecensureert ende gestraft worden, tegen welke de Tucht niet geoeffent wordt; gelijk, waer siet men
met Censure ghestraft de Danssers, ende die dansseryen en balletten gaen aenschouwen?
frequenteerders van Comedien? Kaertspelers ende Dobbelaers? Wijnsuypers, Kroeghloopers?
Gierigaerts, Onderdrukkers, Doorbrengers, Bankrotiers (als sij maer een slecht accoort met haer
schuldenaers gemaekt hebben) Drukkers of Verkoopers van snoode en zielverdervende Boeken,
Liederen en Speelkaerten? Vloekers, Sweerders? Sabbathschenders, Versuymers van de
Godtsdienst op den Rustdagh? Ouders die haer Huysgesinnen qualijk en onchristelijk regeeren, alle
H. Huysoeffeningen nalaten, haer Kinderen qualijk opbrengen, ende niet volgens haer publijke
beloften by den Doop? Hoe selden of nooyt censureert men de Rijken of Maghtigen, al zijn haer
ergernissen bekender, dan van Geringen en Armen? Waer censureert men de aenstootelijk of
nalatige Ouderlingen? de nalatige, slappe, leuye en versuymige Leeraers? de Leeraers die publijke,
aenstootelijk en gevaerlijke Nieuwigheden leeren? die den Christelijken Sabbathdagh, ende het
Gebodt des Sabbaths publijk met heele Predikatien bestrijden, als hebbende in opsicht van ons geen
Godlijke Authoriteyt? Die met haar overdaet, twisten en kijven, en in haer Huysgenoten en Huys te
regeeren, merkelijk ergerlijk zijn?, ja hoe traeghlijk en bezwaerlijk komt men daer toe, dat men
bekende ergerlijke Leeraers afset? wat soekt men langh en veele vleeschelijke excusen,
bemantelingen, ende bedekselen van schande, om die zielmoordende Leeraers in dienst te houden,
al was het immers met een verplaetsingh? En als eyndelijk een Classis daer toe gekomen is, datse
een Leeraer heeft gesuspendeert ofte afgeset, hoe meenichmael gebeurt het, dat die schantvlekken
op een geringe schultbekentenis, en belofte van beterschap weder in haer dienst geset worden? Soo
mede, waer siet men censure oeffenen over de onrechtvaerdige bezitters van Kerkelijke Goederen;
over Overheden, die de Macht der Kerke veelsins sich aenmatigen, en aen de Kerk ontnemen? ofte
die veel grouwelen toelaten, immers niet willen behoorlyk tegen gaen? Dus gaet het 'er toe, ende
men houdt Vast- en Biddagen sonder dit te willen beteren, is dit geen God-bespottingh?
Eyndelijk (want ik magh de Hooftzaken niet meer vermeenighvuldigen) dit is een van de meest
tergende Sonden van Godts Volk, wanneer die gene, die het bysonderlijk ampts halven toekomt,
sich als Heelmeesters van het Volk te dragen, ende de Reformatie der gebreeken aen te binden, en
met de Maght en Authoriteyt, haer in Politye ofte Kerk van Godt verleent, de selve voort te setten,
ende te dringen, niet alleen niet geresolveert zijn de moeyte te doen tot dat goede en groote werk,
maer ook het selve, soo veel sy kunnen, tegenstaen en onderdrukken, wanneer d' een ofte d'ander
Persoon ofte eenige Vergaderingh sulks voorstaet, ofte ondernemen wil. Nu soodanigh is het onder
ons gestelt, want terwijlen de Politijken en Kerkelijken t' samen 't Volk meest op haren droesem
hebben stil geleegen, heeft de Heere noch de Geest van eenige in den Lande somtijts verwekt, om te
roepen, te raden, ende de handt te slaen aen de Reformatie: maer wat een onderdrukkenden
tegenstant heeft het over al gevonden? wanneer hier of daer een Predikant ofte Ouderlingh eenigh
stuk van Reformatie voorsloegh, en wilde doordringen in Kerkenraedt of Classis, of wanneer een
Kerkenraedt of Classis, eenige Concepten van Reformatie opstelde, en wilde vorderen; hoe ras
hebben andere gemakkelijke en rustlievende Leeraers en Ouderlinghen sich in Kerkenraden en
Classen daer tegen opgestelt, om dat Werk te hinderen? En wanneer het de Kerkelijke niet
opentlijk deeden, hebben de Politijken ras op de been geweest, om de Reformatie, van een Leeraer
of Kerk of Classis ondernomen, in de geboorte te smooren, gelijck daar van | |
| |
overvloedige blijken zijn in Zeelandt, alwaar de Gecommitteerde Raden en de H.H. Staten selfs de
ondernomene Reformatie van eenige gebreken hebben verhindert, niet alleen in een bysonder
Leeraer, maer in een heele Classis, niet alleen van Walcheren, maer ook van Zuydt-bevelandt,
ordonneerende, pro Authoritate, de Leeraren en Classen van sulke ondernemingen te desisteeren.
Soo dat ik besluytende moet uytroepen voor de ooren van de Inwoonders van Nederlandt, Onse
Vast en Biddagen zijn Terghdagen voor den Godt van den Hemel: want noch Kerkelijken noch
Politijken, die het om veele redenen principael toekomt, de handt aen de verbeteringh eerst en
authoritativelijk te slaen, zijn niet van voornemen den aenstoot der ongerechticheydt van voor Godts
Oogen uyt Landt en Kerk wech te doen; het is grouwelijke huychelerye, en Godt-bespottingh, en
slimmer dan het Heydensche Ninive deede, Vast- en Biddagen uyt te roepen, en te houden, ende
evenwel geresolveert te blijven de tergende grouwelen niet te weeren, dies sullen en moeten onse
plaagen ter verwoestingh verhaest worden, ende de schuldt leght principael op de Voorgangers in
Politie en Kerk.
Ik eyndige met de woorden van twee voorname Leeraers, die in de ruste zijn, de eerste is den
voordeftigen Theologant Gisbertus Voetius, dewelke op de Vraegh, Wat sal men
doen, by aldien de Reformatie van en in de Kerken van deselve Belydenis en Correspondentie niet
te verkrygen is, terwijl Godts Oordeelen de Kerk ofte het Vaderlandt drukken, of terwyl de zware
tyden de Reformatie vereyschen? aldus antwoordt, Laet elke particuliere Kerk in haer plaets sonder
uytstel van sich en in sich beginnen, en een exempel geven; en by aldien iemant in een Kerk, alwaer
hy de plaets van een Predikant, of Ouderlingh, of Diaken, of privaet Lidtmaet bekleedt, de
Reformatie van hem selven begint ende bekeert zijnde, sijn Broederen versterkt ende tot Reformatie
opwekt, ende met alle sachtmoedigheydt onderwijst, soo laet hem voorts in lijdtsaemheydt sijn Siel
besitten, verwachtende of Godt haer t'eenigen tyde bekeeringh sal geven tot erkentenis der
waerheydt, &c. 2. Tim. 2. v 25, 26. in sulken geval moet men treden in de
Voetstappen van Josua, Doch soo het quaet is in uwen oogen den Heere te dienen, soo kiest u
heden; wien gy dienen sult; maer aengaende my en mijn Huys, wy sullen den Heere dienen,
Ios 24. v.15. En laet den Predikant, al verstondt hy selfs maer alleen, dat in die
Kerk de Reformatie noodigh was, en haestelijk betracht most worden, niet ophouden, van de
Sonden, die aldaer door de Huysen en Huysgesinnen kruypen, of daer inbreeken, particulierder,
uytdrukkelyker en nadrukkelyker in de Predikatie te bestraffen, ende by de Huysen tydigh en
ontydigh de sijne te vermanen; wat 'er ook van komen sal of niet, hy sal immers sijn Siele bevryden,
Ezech. 3. v. 19. De ander is Simon Simonides, de welke in sijn
Schriften sich aldus uytdrukte, Ik sal voor ieders Ooren vry uytspreken, en my niet schamen, gy
Oversten van Sodom, die wel de naem draeght van Voetster-heeren der Gemeynten, breekt uw
sonden af, en draeght sorge benevens het Landt voor den Tempelbouw, anders sal de Heere tegens
u zijn; hy heeft het gesworen, hy wil dan uwe Palleysen en Huysen tot een woestheydt maken, dan
soudt gy Heeren sonder Landt, en Hinden sonder Weyde genaemt worden, van het hooge Raethuys
afgejaeght, en sonder verschoonen gesmaedt, soo niet door de Handen der onbermhertige Soldaten
opgehangen worden; En gy trage Dienstknechten des Heeren, die het Offer des Heeren onreyn
maekt, en met den Hoogenpriester de heyligheyt des heeren op het voorhooft draeght, ende in het
herte seven boosen Geesten herberght, ontwaekt, eer u het Vyer des Heeren, onreyn Vyer op-offerende, verslinde met de Soonen Aarons.... Besien wy ons van de Hoofden tot de Voeten, het
is al schuym, ja drek, de Sonden zijn als een algemeene diluvie doorgebroken, ende hebben alle de
hoeken des Landts overstroomt; het Landt Vloeydt over van alle Boosheden en Sonden soo veel en
verscheyden, dat ik niet weet, wat de volgende tijden daar by kunnen doen, zoo enorm en zoo
schrikkelijk, datmen mochte zeggen, als Cyprianus eens zeyde, geen soorten, maer
Monsters van Sonden; men wil van de Sonden niet afscheyden, men houdtse vast, ja als met beyde
Handen; waer het mogelijk men zoude Sonden tot geen Sonden maken; men heeft voor de
Boosheden Advocaten, en Voorspraken, zynde in der daet Koppelaers en Makelaers van den
Duyvel, gevonden, Pleytende voor Comedien, Danseryen, &c. Van de ware Godtzaligheydt is
naeuwelijks iets meer, als de Naem en bloote klank overgebleven; de Religie, die nochtans het
Leven is van Landen en Steden, is als in het herte verstorven, Wat mach ik der Sabbath gedenken?
Arme dagh, die naeuwelyks soo veel hebt, als | |
| |
d'andere gemeene dagen; want daer de selve
met een eerlyk handtwerk in Huys en Winkel worden toegebracht, moet gy u lyden met ydelheydt,
en ledigheydt, met lanterfanten, Speelen varen, en ryden, rotsen, proncken, pralen, overdadige
Maeltyden, en gasteryen, quinkeleren, en danssen, doorgebraght te worden; O ongelukkigste en
onprofitelykste Dagh van allen! Veele Grouwelen en schanden stryken al te vryelyck door,
Afgoderyen, Blasphemien, Godtslasteringen, die het Landt verpesten, en het selve doen stinken, als
de Vorsschen Egipten deeden. De Baal staat als recht over eynde tegen Christus, den Dagon tegen
de Arck; Rakou met al zyn Monsters schynt in sommige Steden van ons Landt als aengeswommen
te zyn; gantsch weynige zyn'er die't Aengesicht des Heeren soeken, wy mogen met den Propheet
wel uytroepen, O Heere, behoudt, de Goedertierene ontbreekt; Daer is niemant, die Uwen
Naem aenroept, dat hy U aengrype. En trekken wy ons nu geen deser dingen aen, en sitten wy
stille? N.B. Och is'er noch ergens een trouwe Patriot, een Liefhebber van Landt en Kerk, hy make
hem op, en slae de handt aen 't werk, om de vervalle Muuren van ons Jerusalem op te bouwen. Soo
dit iemant soekt, wy sullen hem de handt bieden.
Eynde.
|
|