Handboek tot de moderne Nederlandse letterkunde
(1964)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
X Het toneel na 1916De jaren na de eerste wereldoorlog brachten niet de vernieuwing die men er, ook voor het toneel, van had verhoopt. De meest aanzienlijke pogingen stelden de Vlamingen in het werk. Ook zij hadden vóór de oorlog van 1914 en direct daarna de genres gekend die Nederland bezatGa naar voetnoot1: realistische stukken (als die van Buysse, Lodewijk Scheltjens, Gaston Martens), het burgerlijk drama en de zedencomedie (Ernest Schmidt, Frans Demers), symbolische spelen en dichterlijke dramatiek (Anton van de Velde, René de Clercq, Cyriel Verschaeve en Dirk Vansina), maar een aanzienlijke ruk omhoog beleefde het Vlaamse toneel toch eerst rond 1920, toen Het Vlaamse Volkstoneel onder de leiding van Oskar de Gruyter, Johan de Meester Jr. en Staf Bruggen, vernieuwing in de opvoeringstechniek bracht en deze van realisme naar gestyleerde dynamiek deed evolueren. Het toneel nam als het ware het expressionisme over van de dichtkunst toen deze laatste het alweer liet varen. Deze techniek inspireerde ook weer de auteurs, onder wie Herman Teirlinck de meest belangwekkende was. Hij schreef ‘De Vertraagde Film’ (1922), ‘Ik dien’ (1924), ‘De man zonder lijf’ (1925), ‘Ave’ (1928) en ‘De Ekster op de Galg’ (1937), stukken die terecht sterk de aandacht trokken om hun op de filmkunst geïnspireerde vormgeving: hij maakte het verloop los van de reële continuïteit van tijd en ruimte; hij vereenvoudigde de structuur van het stuk, en veralgemeende de karakters tot dragers van geestelijke inhoud; hij gebruikte allegorische en andere middelen om een zo groot mogelijke plasticiteit te bereiken. Dit alles om een zo nadrukkelijk mogelijk aansluiting bij de verbeelding van het publiek te krijgen. Hiermee in strijd is echter Teirlinck's versierde litteraire taalGa naar voetnoot2. De toneelvernieuwing die Teirlinck bracht, inspireerde o.a. Willem Putman (geb. 1900), Anton van de Velde (geb. 1895) en Paul de Mont | |
[pagina 232]
| |
(1895-1950), deze laatste wellicht een van de belangrijkste toneelschrijvers in het Vlaanderen tussen de beide oorlogen (Reinaert de Vos, Nuances, Willem de Zwijger, Het Yacht Utopia, Artevelde's Val). Paul de Mont had ook een groot aandeel in de door het Vlaamse Volkstoneel gebrachte vernieuwing.
In Nederland vond de expressionistische vernieuwing die Vlaanderen gekend had, weinig weerklank. Alleen in studentenkringen trachtte men tot soortgelijke experimenten te komen. Lustrumspelen, al dan niet op het water of tegen het front van een kerk, waren het resultaatGa naar voetnoot1 dat artistiek meer betekenis had dan de ‘lekenspelen’ uit socialistische of katholieke kring: ook deze laatste waren massaspelen, maar de teksten waren te vaak aangepast aan wat de ‘compacte massa’ kan verstaan. Henriëtte Roland Holst vormde van deze laatste groepen de vruchtbaarste auteur, maar de studenten brachten werk van Herman Teirlinck, M. Nijhoff, Jan Engelman, Anthonie Donker en anderen, dat ook litterair van blijvende waarde is. Het beroepstoneel wist de auteurs niet tot werk te inspireren dat opgevoerd werd. Althans niet in het ernstige genre. Het meeste succes had nog een auteur als A. den Hertog met zijn blijspelenGa naar voetnoot2. |
|