Handboek tot de moderne Nederlandse letterkunde
(1964)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Inleiding1Wie, rond het jaar 1950, nog niet het voorrecht had Abraham in al zijn waardigheid te zien, kan zich ternauwernood een voorstelling maken van de levenssfeer in de jaren rond de eerste wereldoorlog.
Ook naar hedendaagse maatstaven gemeten was, voor wie dieper kijkt dan de oppervlakte, het leven vóór 1914 stellig géén moeras, geen stilstaande poel waarin slechts half bewust leven vegeteerde. De romans van Couperus bijvoorbeeld bewijzen het tegendeel. Maar wel leefde men toen in deze contreien van West-Europa bij alle maatschappelijke moeilijkheden zorgeloos in vergelijking met de dag van vandaag. Oorlog en al wat daarmee samenhing waren onwerkelijke begrippen. Binnen betrekkelijk eenvoudige, beperkte, overzichtelijke verhoudingen leefde ieder gezin zijn eigen leven, nauwelijks beroerd door het effect van de grote gebeurtenissen elders in de wereld. Maar boven deze subjectief zonnige wereld schoven reeds de eerste slagschaduwen in de zomer van 1914, weldra gevolgd door de bliksemschichten van de ultimata waarop de ‘grote’ en kleine mogendheden van Europa elkaar met de heroïsche pathetiek van die jaren vergastten. Nederland bleef buiten de eerste wereldoorlog, die overigens ook de goede burger van dit godzalige land-in-vrede voortdurend nadrukkelijker confronteerde met de dagelijkse werkelijkheid van doden en gewonden, fronten en internationale verwikkelingen. En wie voordien met de neus in de wind liepen - de dichters die droomden van Elysium, waarvan zij de geuren trachtten op te snuiven, van dewelke zij heil en heul verwachtten voor de sombere kwellingen waaraan zij ten prooi waren, en die zij in min of meer langoureuze, fraai verzorgde gedichten tot uitdrukking brachten, - deze dichters werden met de neus op de werkelijkheid gedrongen. Werkelijkheid van bloedige gevechten, bitter leed, doodsnood, haat tussen volken, en ingrijpende verschuivingen in mondiale verhoudingen. Eeuwenoude toestanden werden verstoord of radicaal omvergeworpen. Het uit onheuglijke tijden daterend tsaristisch régime werd vervangen door een communistisch; Amerika was, na uiteindelijk de doorslag | |
[pagina 2]
| |
gegeven te hebben in de militaire strijd, geïnteresseerd in de Europese affaires en daarmee in de Europese cultuur. Nadat de staten op elkaar waren gebotst, bleek de wereld kleiner te zijn geworden; men werd gedwongen zich in deze nieuwe wereld thuis te vinden. De mens van 1918 verschilde in levenshouding reeds aanzienlijk van die van 1914. Dit verschil weerspiegelt zich in de letterkunde. | |
2De generatie van 1905-1910 is die van de grote romantische dichters (die overigens in de loop der volgende decennia een enorme evolutie heeft doorgemaakt, mede daartoe geïnspireerd door de gebeurtenissen uit die decennia). De generatie die rond 1916 het woord neemt, werd door Marsman aanvankelijk gekenschetst als te zijn de generatie in welke de romantische gevoeligheid uitsterft.Ga naar voetnoot1 Bij alle verscheidenheid die haar kenmerkt, doet de letterkunde zich de eerste jaren na 1916 aan de beschouwer voor als een eenheid inzover de aandacht harer auteurs primair gericht is op het leven op aarde. Het romantisch zich afwenden van de aarde en haar kwellingen is bij de voornaamsten van de nieuwe generatie tijdens en onmiddellijk na de eerste wereldoorlog een overwonnen standpunt: de werkelijkheid van de door de oorlog, moderne techniek, sociale, zedelijke en godsdienstige problemen geschokte en uit haar vooroorlogse evenwicht geslagen mensheid vraagt alle aandacht. Binnen deze aandacht voor de werkelijkheid zijn uiteenlopende stromingen herkenbaar; enerzijds de uit krachtig stimulerende, innerlijke bronnen wellende liefdevolle aandacht voor de mensheid, zoals die tot uiting komt in de zogenaamde humanitair-expressionistische dichtkunst. Vurige liefde voor de mens, niet zelden voor de mensheid, die men na het leed van de oorlog een nieuw levensgeluk wil toebedélen drijft deze schrijvers. Hun liefde neemt, menen zij, haar oorsprong in waardevoller beginselen dan de sociaal-economische die tot oorlog en verwording hadden geleid. Vlaanderen neemt in dit opzicht het initiatief (Paul van Ostayen, Wies Moens, Marnix Gijsen, e.a.); het wordt weldra gevolgd door een aantal, ook katholieke, jongeren in Nederland. | |
[pagina 3]
| |
3Nauw verwant met wezenlijke tendenzen, maar toch voldoende afwijkend in andere opzichten om het als aparte richting te erkennen, demonstreert zich het vitalisme. Marsman was de woordvoerder bij uitstek. Het vitalisme was verwant met het humanitairisme om zijn verlangen ‘naar een sterk en bezielend groepsleven, naar een samenspannend verzet en élan van een jeugd’Ga naar voetnoot1. Ook de wilsverwanten van Marsman waren niet gericht op de dagelijkse beslommeringen van de ‘ijdele enkeling’Ga naar voetnoot2, die immers in de groep is opgelost, groep van ‘honderden’, in wie Marsman hoopte te zien opvlammen een vuur dat ‘ons leven, ons werk doorgloeien zou met een bij vele schakeering eendere vlam’Ga naar voetnoot3. Waren de humanitair-expressionisten dus gericht op de mensheid, de vitalisten richtten zich tot de groep, die op zijn beurt de gemeenschap zou moeten meeslepen. In tegenstelling met de humanitairen werden zij echter niet zozeer gedreven door christelijke overwegingen en gevoelsmotieven als wel door vitale wilselementen. Toen J. van Heugten in 1933 vragenderwijze de dood van het vitalisme meende te kunnen constaterenGa naar voetnoot4, verwees MarsmanGa naar voetnoot5 naar een artikel van zijn hand van... 1925!; toen reeds was naar de mening van Marsman het vitalisme als verlangen naar een bezielend groepsleven, een sterke gemeenschap gestorven. Gebleven was een aantal individuen; zij hadden zich tot sterke persoonlijkheden ontwikkeld en gaven uiting aan de in hen levende, - als men wil, vitale -, persoonlijke, geïntensifiëerde levensdrift.
Niet alleen echter de uiting van levensdrang had de vitalisten voor ogen gestaan; sommigen onder hen trachtten ook door te dringen tot de gronden van het menselijk bestaan, de diepere wortels bloot te leggen waaruit deze drift haar oorsprong nam. Maar deze levensdrift, schijnbaar zozeer tegengesteld aan de vooroorlogse aarzelende passieve levenshouding, berustte wézenlijk vaak op doodsangst, zoals Marsman aan zichzelf constateerde. | |
[pagina 4]
| |
Zo bezien, is dit vitale leven alleen maar een àndere uitwijkpoging dan de romantische vlucht, is het slechts schijnbaar een overwinning op vroegere romantische vlucht en actuele doodsangstGa naar voetnoot1. | |
4In het verdere, vrij snelle verloop van de ontwikkeling, als van humanitaire poëzie weinig sprake meer is, ontwikkelen de auteurs zich in twee, in sommige opzichten aan elkaar, tegengestelde richtingen. De ene zou men de romantische kunnen noemen, in zoverre voor auteurs als Marsman, Slauerhoff en Engelman het eigen hart en zijn eindeloos verlangen dominerende werkelijkheid is. Bij alle verschillen die voortvloeien uit het verschil in generatie, zetten zij de lijn voort van auteurs als Kloos, Boutens, Adriaan Roland Holst. Voor hen (ook voor Slauerhoff!) is schoonheid een levend begrip, of liever: een hartstochtelijk beminde, niet-klassieke, maar romantische werkelijkheidGa naar voetnoot2. In haar activiteit kan men deze groep de Nederlandse verwerkelijking van de Romantiek achten. Naast hen ontwikkelt zich de, ook als groep meer gesloten, phalanx der overheersend door hun intellect beheersten: Ter Braak, Du Perron, Vestdijk, die in de dertiger jaren, met name in en door ‘Forum’ en later in ‘Groot Nederland’, aan overwicht winnen. Zij zijn de ontmaskeraars-bij-uitstek, ook van de ‘schoonheid’, en vinden. in dit opzicht Marsman tegenover zich. Overwegend echter occuperen zij zich met in de breedste zin ethische problemen, vraagstukken met betrekking tot de levensgedragingen der mensen, met inbegrip ook van de religieuze problemen. Naarmate de tijd, snel, voortschrijdt, en sociale en politieke vraagstukken op grond van de groeiende invloed van fascisme en nationaal-socialisme (het communisme werd, toen als nu, vaak over het hoofd gezien) de aandacht trekken, ontwikkelen verschillende van deze auteurs een neo-humanistische levensbeschouwing ter verdediging van de adel der menselijke persoonlijkheid. Zij berust op het begrip der | |
[pagina 5]
| |
‘menselijke waardigheid’, ‘de opvatting dat de mensheid moet nemen: eigen lot in eigen handen, geleid alleen door zijn eigen rede’Ga naar voetnoot1. Deze herleving van achttiende-eeuwse idealen, uiteraard met moderne toevoegingen en in nieuwmodische kledij, heeft na de bevrijding doorgewerkt in de groep der z.g. ‘humanisten’, d.w.z. van die humanisten die zich in het Humanistisch Verbond verenigden. Tegenover hun ‘gesloten’ humanisme - gesloten namelijk tegenover God en bovennatuur - bleef men van katholieke en christelijke zijde een ‘open’ humanisme stellen. | |
5In het midden der dertiger jaren betrad, naast de generatie van ‘Forum’, een jongere generatie, namelijk die van Hoornik c.s., het schouwtoneel van de Nederlandse letteren. Mentaal is zij sterk beïnvloed door de malaise-sfeer van die jaren. Na de bevrijding in 1945 traden de tendenzen die in de generatie van ‘Forum’ en in die van Hoornik aanwezig waren, in versterkte mate naar voren, soms gescheiden (als in het Humanistisch Verbond), soms elkaar versterkend onder invloed van ‘moderne’ wijsgerige stromingen (als het existentialisme). Anna Blaman, Cola Debrot, W.F. Hermans, Gomperts en andere auteurs perfectionneren in wezen een traditie die door de tweede wereldoorlog ternauwernood onderbroken werd. Iets uitvoeriger wordt hierover gehandeld in de inleiding op deze periode van de letterkundeGa naar voetnoot2. | |
6De eerste wereldoorlog had onmiskenbaar een versnelling van levenstempo gebracht en, in verband daarmee, een ‘verscherpte helderheid van geest’Ga naar voetnoot3. De nieuwe aandacht was gericht op de werkelijkheid en beoogde niet haar verschijning, maar haar karakter te kennen, haar kern; het atmosferisch waas der dingen interesseert de moderne dichter niet, noch de symboolwaarde die deze dingen voor het eigen gevoel | |
[pagina 6]
| |
bezitten; hij wil ze zien als ding, in relatie met andere dingen, zoals hij de mens ziet in spanningen en verhoudingen met anderen. Hij suggereert zijn bevindingen in het beeld zonder explicaties, verpsychologisering of redenering. Hij analyseert niet, maar synthetiseert. Hieruit vloeien voort voor de uiterlijke vorm het snelle tempo, de sprong van beeld naar beeld, de soms eruptieve onmiddellijkheid van het woord, de eigenaardige combinatie van martiaal en speels, fors en slank. Hieruit vloeide ook voort de overgang van zingend naar sprekend versGa naar voetnoot1, en dit laatste in een open vorm die op de ouderen van die dagen de indruk van een vrij (of zeer!) revolutionnaire vertoning maakte. Terwijl de generatie van 1910 - reagerend tegen de ontbinding van het vers en de prozastijl van sommige harer voorgangers - gestreefd had naar een dwingende beheersing van de techniek en hiertoe gaarne gebruik maakte van de traditionele maat-, rijm- en strophe-schema's, begon men na 1916 met althans deze traditionele schema's te verwerpen; men wil als het ware het vers zich laten bewegen op de ‘nieuwe’ werkelijkheid: het vrije vers kreeg de overhand; een aprioristische strophenbouw werd losgelaten; het rijm raakte op de achtergrond. Ten onrechte heeft men gemeend dat ‘dus’ geen positieve, bindende elementen meer in de dichtkunst aanvaard werden: niet alleen aanvaard, maar beklemtoond werd de rol van het rhythme als versbouwende factor. De innerlijke bewogenheid van de dichter wilde men onmiddellijk in het rhythme van de versregel tot uiting doen komen: men eiste de ‘directe slag’, niet geremd door maat-, rijm- of strophe-schema's. Nieuw was dit beginsel niet; Hadewijch, Breero, Gezelle, Gorter hadden het toegepast. Wel bleek spoedig, dat alleen de werkelijke kunstenaars, Marsman, Gijsen, Engelman bijv., in staat waren het beginsel zonder falen toe te passen. Ook in het proza demonstreert zich een soortgelijke mentaliteit in de streving naar de z.g. nieuwe zakelijkheid, die de uitvoerige beschrijving en de eindeloze analyse van psychische toestanden verwierp om snel, raak en naar het wezen der zaak mensen en dingen, de werkelijkheid dus weer, te suggereren.
* | |
[pagina 7]
| |
Nadat de eerste revolutionnaire aandrift tegen 1930 verzwakt was en de temperamenten zich bestendigden ofwel in de romantische, òfwel in de intellectualistisch-rationalistische richting, keerde men zowel in het vers als in het proza terug tot meer traditionele vormen zonder deze overigens dwingend voor te schrijven.
Na 1945 herhaalt zich in versterkte mate het proces dat rond 1916 aanving: reagerend thans op een naar men meent nog chaotischer wereldbeeld dan tijdens en na de eerste wereldoorlog bestond, drukt men zich uit in vormen die hiervan de regelrechte expressie zijn: een karaktertrek van Van Ostayen's werk weerspiegelt zich, zij het veelal minder overtuigend, in dat van verschillende hedendaagse, al dan niet ‘experimentele’ auteurs. In dit opzicht hebben delen van de letterkundige stromingen na 1916 en 1945 de meer gebonden stijlvormen van hun voorgangers losgelaten om allereerst te streven naar expressie van de eigen persoonlijkheid. Deze expressie wordt niet langer ingebouwd in een bestaande poëtische of zakelijke stijl die als ideaal gezien wordt; de stijl wordt geheel ondergeschikt gemaakt aan de expressie en, in de laatste tijd, tot op zekere hoogte verwaarloosd. Zozeer dat zelfs door sommigen een ‘lelijke’ stijl als ideaal gezien wordt. De duidelijk waarneembare invloed van de journalistiek heeft tot deze ontwikkeling stellig bijgedragenGa naar voetnoot1.
*
Opmerkelijk is het feit dat in Noord-Nederland in de jaren na de eerste wereldoorlog de dichtkunst de eerste plaats innam (al werd er belangrijk proza gepubliceerd, door ouderen als Van Schendel, door jongeren als Vestdijk, Bordewijk, Helman, Eekhout, de Man, Coolen), terwijl in Vlaanderen het proza geleidelijk van groter betekenis werd dan de poëzie (met auteurs als Walschap, Roelants, Elsschot, Zielens, Demedts). Ongeveer dezelfde verhouding treedt op na de tweede wereldoorlog; voorzover tot nu te constateren valt, zien de Vlaamse auteurs (van oud tot jong: van Teirlinck via Marnix Gijsen tot Daisne en Hugo Claus) kans een romankunst te scheppen die de Noordnederlandse ontwerpen in dit opzicht | |
[pagina 8]
| |
duidelijk achter zich laat, terwijl de Noord-Nederlanders op het gebied van de dichtkunst meer auteurs van betekenis bezitten. | |
7Wanneer men een indeling der letterkunde na de eerste wereldoorlog wil maken, springt voor de eerste phase daarvan in het oog een onderscheid naar groepen om bepaalde tijdschriften; ‘De Vrije Bladen’, ‘Roeping’ en ‘De Gemeenschap’, ‘Opwaartse Wegen’ en de socialistische organen suggereren het verschil in levensbeschouwing onder deze ‘jongeren’ dat aan de oprichting van deze tijdschriften ten grondslag lag. Onmiskenbaar is echter het feit dat door tal van omstandigheden na één decennium de grenzen in artistiek opzicht sterk begonnen te vervagen.
Na 1930, mede onder invloed van politieke gevaren, maakt deze groepering plaats voor een situatie waarin, eventueel bij behoud van sommige oorspronkelijke tijdschriften, van enig groepsélan weinig sprake meer is. De creatieve aandrang wordt in de jaren vóór 1940 bovendien gedeeltelijk vervangen door discussies met sterk morele inslag, zoals blijkt uit de overheersende invloed van de ‘Forum’-generatie.
Zwakker van artistieke begaafdheid, begint omstreeks 1935 de nieuwe generatie te publiceren die zich tegen 1940 verzamelt, eerst in ‘Werk’, daarna in ‘Criterium’. De tweede wereldoorlog legt de normale publiciteit bijna geheel stil. Na de bevrijding ontwikkelt zich dan de hedendaagse letterkunde, waarvan het zaak zal zijn te trachten de eerste omtrekken iets duidelijker te tekenen zonder een groeiende werkelijkheid geweld aan te doen. |
|