Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 4
(1976)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
[pagina 102]
| |
Jacques Perk (1859-1881)Jong, nog vóór de beweging van Tachtig eigenlijk tot ontplooiing kwam, stierf Perk; maar zijn persoon en zijn werk hebben een merkwaardige rol gespeeld in deze bewegingGa naar voetnoot1. Drie liefdes vooral hebben Perks persoonlijkheid en het karakter van zijn werk bepaald. Zijn eerste liefde gold de dochter van zijn Franse leraar op de h.b.s., Marie Champury; hun relatie heeft in elk geval vanaf december 1876 tot maart 1878 geduurd. Het hoogtepunt ligt in april 1877, wanneer zij hem inspireert tot een overvloedige lyriek. Deze lyriek, zijn oudste ‘proeven’ van dichtkunstGa naar voetnoot2, mogen niet anders dan jeugdwerk heten: negentiende-eeuwse teksten over het koninklijk huis, familiegebeurtenissen, de natuur, zijn verliefdheden. Wie met de kennis van latere zaken dit werk leest, vermag de geleidelijke ontwikkeling van een eigen literaire persoonlijkheid te herkennen. Maar markanter uit Perk zich in zijn jonge jaren toch eigenlijk in zijn proza. Vermoedelijk is aan hem eerder een zeer goed prozaschrijver verloren gegaan dan een groot dichter. Hij weet pittig, levendig, kernachtig te vertellen, agressief vaak, oorspronkelijk, zoals ook zijn brieven aantonen. Hij kent ironie en zelfspot. Het toeval van zijn vroegtijdig sterven heeft de prozaïst niet tot ontwikkeling doen komen, terwijl zijn liefdes hem eerder tot dichten inspireerden. Ook, als gezegd, die tot Marie Champury. Verzet van de ouders en een uiteindelijk, wel op Perks houding berustende, afwijzing door het meisje leidden tot een uiteengaanGa naar voetnoot3. Een bloedspuwing op 31 januari 1878 vestigt de aandacht op de mogelijkheid van een vroege dood. Dan volgt, in de zomer van 1879, als Perk dus twintig jaar is, Mathilde Thomas. Hij leerde haar kennen tegen het einde van juli in de Ardennen te Laroche. Vijf dagen heeft hij met haar omgegaan, ‘vijf lange dagen’Ga naar voetnoot4, beslissende dagen ook. Want de verhouding met Mathilde had voor hem het inspiratieve karakter waardoor, wat hij tot dan toe ervaren en aan levenswijsheid verzameld had, in dichterlijke vorm gestalte kon nemen. Mathilde belichaamt in Perks oog wat | |
[pagina 103]
| |
schoon is in ‘de’ vrouwGa naar voetnoot1. Onder invloed van deze ontmoeting schrijft Perk dan in augustus, oktober en november zijn honderd gedichten; die hebben zich ‘om een hoofdgedachte gegroept dat het een soort epos werd’; dat epos moet, onder toevoeging van drie sonnetten als proloog en drie als epiloog, Een Ideaal. Sonnettenkrans van Jacques Perk gaan hetenGa naar voetnoot2. Welke is die ‘hoofdgedachte’? Hij formuleert ze zelf in zijn brief aan Charles van Deventer van 25 november 1879. Mathilde is het ideaal geworden van wat hij houdt voor schoon in ‘de’ vrouw. De invloed van zo iets ‘schoons’ is neergelegd in de tekst. Die invloed wordt als volgt omschreven: men ziet, men aanbidt, men voelt zich verheven door de kracht van een ideaal. Zo opgeheven tot de hoogte van het ideaal, van ‘dat verheven standpunt aanziet men’ wereld en mensen, het grootse in de natuur en mensGa naar voetnoot3. Dat grootse wordt onontbeerlijk; ‘dan ten slotte, gewoon aan al dat verhevene, keert men in zichzelven, men ziet dat ideaal nogmaals, en 't geen eerst verhief is ook gewoon geworden evenals al het verhevene; het heeft ons tot kunstenaar geadeld, het leeft in ons, 't is ons eigendom geworden en een dier vele idealen waarvan de kunstenGa naar voetnoot4 droomt en leeft en die wemelen in hoofd en hart’Ga naar voetnoot5. Helemaal duidelijk is de tekst wel niet; wel duidt zij aan, dat het schoonheidsideaal, dat hij eerst geheel buiten zich zag, nu ook en vooral in zijn gemoed gaat leven, en hem de wezenlijke aard van zijn persoonlijkheid bewust maakt, namelijk kunstenaar te zijnGa naar voetnoot6. Koos Perk voor het gedicht de strakke vorm van het sonnet, in zijn geheel is het werk, zoals uit Perks brief blijkt, óok gesloten, inderdaad | |
[pagina 104]
| |
een cyclus, en niet maar een reeks toevallig na en naast elkaar ontstane gedichten. Het bezit een weloverwogen conceptie; het wordt gedragen door één grondgedachte die in onderling samenhangende gedichten is uitgewerktGa naar voetnoot1, en die men terecht gekenschetst heeft als de openbaring van een ietwat retorische geest in nog ietwat retorische verzenGa naar voetnoot2.
Mei 1880 (volgens H.J. MichaëlGa naar voetnoot3 echter een jaar eerder) raakte Perk bevriend met KloosGa naar voetnoot4. Zowel onder invloed van Kloos' detailopmerkingen als van diens ideeën en theorieën, voltrokken zich in Perk belangrijke wijzigingen. Dit blijkt uit de derde versie van zijn cyclus. Binnen één jaar namelijk na de eerste redactie van de Mathilde-cyclus - dus vóor eind 1880 - herschreef Perk nog tweemaal de kopij, voortdurend erom bekommerd het werk zijn definitieve vorm te geven voor een uitgave in boekvormGa naar voetnoot5, maar vooral beogende het in overeenstemming te brengen met zijn nieuwe opvattingen. Daartoe laat hij verschillende van de uit artistiek oogpunt beste gedichten weg, daartoe schrijft hij ook en bovenal Zonnegloed (later genoemd: Hemelvaart), het sonnet, waarin de dichter onder invloed van zijn natuurwaarneming een extatische opstijging van de eigen ziel ervaart, met als gevolg dat Het floers is weg van de eeuwigheid geschoven;
De godheid troont... diep in mijn trotsch gemoed.
Dit heeft weer tot effect, dat hij de in haar kleinheid bevangen menselijke wereld van zich afstoot in trots en verachting. Het gedicht verraadt invloed van Bilderdijk, met name van diens Napoleon, en is een sprekend voorbeeld van de romantische zelfvergroting die ook de oudere romanticus kenmerkt. Men meent echter, dat Perks gedicht meer de literaire expressie is van een standpunt dat hij onder invloed van Kloos ‘begrepen’ had dan een wezenlijk persóonlijke uiting. Dit blijkt ook uit de verzachtingen die Perk in de tweede en derde versie aanbrachtGa naar voetnoot6. | |
[pagina 105]
| |
De vriendschap met Kloos is niet van blijvende aard geweest. Nadat zij samen in juli 1880 een reis naar België gemaakt hadden en Perk waarschijnlijk (naar aanleiding van Perks liefde voor Joanna BlanckeGa naar voetnoot1) de bijzondere aard van Kloos' vriendschap reeds als ook hinderlijk had ondervonden, breekt Perk in april 1881 definitief met Kloos. Aan Kloos' relatie met Perk danken wij, naar waarschijnlijk gemaakt is, de vroegste Nederlandse sonnetten van Kloos, en ook sonnetten uit de kleine cyclus Charaxis aan RhodopisGa naar voetnoot2. De liefde voor Joanna Blancke vervult van januari 1881 Perk volledig tot zijn dood in hetzelfde jaar; zij vervult hem als minnaar èn als dichterGa naar voetnoot3. De poging de Mathilde-cyclus in overeenstemming te brengen niet alleen met zijn nieuwere, door Kloos beïnvloede ideeën, maar ook met zijn gevoelens voor Joanna, en het werk dus om te bouwen tot een Joanna-cyclus, mislukt. Hij licht er dan de kern uit, en draagt deze aan Joanna opGa naar voetnoot4. Als Eene Helle- en Hemelvaart is zij de uitdrukking van Perks in individualistische richtingen geëvolueerde persoonlijkheidGa naar voetnoot5, en kon zij als zelfstandige sonnettenkrans in De Nederlandsche Spectator van 3 september 1881 gepubliceerd worden. Nog eenmaal sprak Perk zich daarna uit over zijn liefde, in het befaamd geworden Iris, dat in De Tijdspiegel van oktober 1881 | |
[pagina 106]
| |
verscheen. In de oude mythe van Iris drukte hij Iris' verlangen uit naar liefde, die niet bevredigd wordt. Iris blijft eenzaam; zij leeft voort in het tussengebied tussen aarde en hemel, - een lot dat de mens met haar deeltGa naar voetnoot1. Dit lot, dit lijden kan echter voor anderen het aspect van schoonheid dragen. Door de uitbreiding in de slotstrofe van Iris' lot tot al degenen die lijden, wordt ook dit leed van anderen een glans van schoonheid gegeven. Met name intussen zag Perk zichzelf (en ook Kloos) aan Iris' lot gemeenzaamGa naar voetnoot2. Vandaar dat het gedicht meer is dan de vrije bewerking van een klassieke mythe, het is veeleer een modern symbolisch gedichtGa naar voetnoot3, ten dele op The Cloud van Shelley geïnspireerdGa naar voetnoot4. Begin november stierf Perk, de belofte van grotere schoonheid dan hij reeds had kunnen schenken in zijn korte leven, met zich nemend in het grafGa naar voetnoot5.
Nog was Perk niet begraven, of Willem Kloos zette de nodige indrukwekkende stappen om te voorkomen, dat Perks nalatenschap in wat hij noemt ‘verkeerde handen’ zou vallen. Verkeerde handen waren alle andere handen dan de zijne. Door wat hij zelf noemt een krijgslist, wist Kloos tenslotte te bereiken, dat hij de uitgave van Perks werk kon bezorgen. Hij ‘gooit er uit’, ‘verandert’ en brengt ‘wijzigingen’ aan in een dusdanige hoeveelheid, dat Kloos' uitgave van de Mathilde-cyclus eerder het werk is van Perk en Kloos samen (dan van Perk-alleen)Ga naar voetnoot6. Deze aldus gewijzigde uitgave van Perks dichtwerk en de daar door Kloos op | |
[pagina 107]
| |
diverse manieren ingelegde gedachten- en gevoelsgang wijkt in niet onaanzienlijke mate af van wat Perk-zelf beoogd had. Van aanleg was Perk veeleer zeventiger dan tachtiger; onder invloed van zijn liefdes evolueerde hij echter in de richting van een sterker individualistisch dichterschap. Kloos heeft, naderhand, op deze evolutie een stimulerende invloed uitgeoefend. Maar hoezeer geëvolueerd, de gedachtenen gevoelsgang zoals Perk die zelf tot uitdrukking gebracht had, ook in de compositie van zijn gedichtencomplex, was niet die welke Kloos door ‘gooien’ en ‘veranderen’ teweegbracht; de hoofdgedachte die de gedichten ordende, ging verloren: het is niet meer de liefde die de jonge man tot kunstenaar wijdt; veeleer overheerst een reeks wisselende stemmingsbeelden. Bovendien voorzag Kloos de door hem aldus geordende uitgave van een inleiding (‘Wien de goden liefhebben’) die aanzienlijk minder verband houdt met Perks bedoelingen en gedichten dan met Kloos' opvattingen en Kloos' ordening van Perks gedichten. Hij heeft Perk daarin ‘gestileerd naar het kunstenaarsideaal waarvan hijzelf de belichaming was: subjectiever, onevenwichtiger, minder traditioneel, minder levensbeschouwelijk, minder maatschappelijk. Hij heeft het “zeventiger”-element, de verwantschap met Potgieter en Vosmaer, in Perk verzwakt, en hem gemaakt tot de eerste van de Tachtigers, in wie een geheel nieuw, modern levensgevoel tot bewustzijn was gekomen’Ga naar voetnoot1. Door deze aldus door Kloos geordende en ingeleide, verschillende malen vrijwel ongewijzigd herdrukte uitgave van wat hij Perks gedichten noemde, gaf Kloos de lezer een beeld van Perk en zijn werk, dat niet in overeenstemming was met de werkelijkheid, maar dat wel tot gevolg had dat deze ‘Perk’ als een mythe aan de ingang van de beweging kwam staan. De falsificatie heeft een even vruchtbaar leven gehad als Macphersons Songs of Ossian. |
|