Overgang
Vrijwel ongemerkt glijdt men van het tijdvak, dat hier begrensd werd door de jaren 1875 en 1880 over in het nieuwe, dat de jaren vanaf 1875 (1880) tot 1916 omvat.
Nog geruime tijd nà 1875 zullen ‘ouderen’ blijven dóórschrijven, maar lang vóór 1885, het jaar waarin De Nieuwe Gids gaat verschijnen, hebben jongeren het woord genomen. Jongeren, dat wil zeggen: auteurs van wie naderhand zal blijken, dat zij op àndere wijze dan hun voorgangers hun persoonlijkheid tot uitdrukking brengen. Stellig niet een volmáákt andere persoonlijkheid! De generatie van 1875 is in aanzienlijke mate voorbereid door die van 1850. Maar in de wijze waarop zij verwerkt wat zij overnam, in de wijze vooral waarop zij uitdrukking gaf aan wat haar bezielde, toont de jongere generatie geheel nieuwe karaktertrekken.
Een aspect van dit nieuwe - voorbereid, bijvoorbeeld, in een tijdschrift als De Nederlandsche Spectator - demonstreert zich, aarzelend en onzeker, in een blaadje als Quatuor, dat enkele jongelui, onder wie Marcellus Emants, in 1870 en 1871 laten verschijnen; het spreekt zich iets duidelijker uit in Spar en Hulst dat, onder dezelfde leiding, in 1872 verscheen. Maar in 1875 wordt, fier en zelfbewust, De Banier geheven, waarin het modern realistisch-naturalistische, dat al jaren was voorbereid, gestalte vindt. En dan verschijnt ook De Nieuwe Gids.
Iets langer zal het duren voor het meest opvallende àndere aspect zich in creatief werk gaat openbaren: Perk schrijft zijn Mathilde-cyclus in 1879 -, maar het hele decennium daarvóór wordt ook het idealistisch-romantische voorbereid en gestimuleerd door de studie van Keats en Shelley.
Het verhaal van de geschiedenis van een en ander zal men aantreffen in het vierde deel.