Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdJohannes van Vloten (1818-1883)Busken Huet valt op als een van de eersten in ons land die de moderne theologie van Strauss en van de Tübingse school bij het grotere publiek bekend maakten, o.a. in zijn Brieven over den Bijbel van 1858. Maar vóór hem had een predikantszoon, namelijk Johannes van Vloten, doctor in de theologie, het nodige gerucht verwekt door een artikel in De Gids van 1843 over Strauss. De redactie had het, na aarzeling, aanvaard; Van Vlotens orthodoxe landgenoten aanvaardden het zeer stellig níet, - bewijs dat hij twintig of dertig jaar te vroeg gekomen was, meende hijzelfGa naar voetnoot1. Van Vloten was sinds 1842 leraar aan het Rotterdamse gymnasium, maar in 1846 nam hij ontslag om een reis door Zuid-Duitsland te maken en daarna, te Leiden, zijn studies voort te zetten. Hier had hij met vele mannen van de wetenschap vertrouwelijke omgang; hij behoorde ook tot de medestrijders van Hoffmann von Fallersleben, toen deze in 1854 te Leiden zijn toehoorders voor de middeleeuwse letteren enthousiast wist te maken. Zijn eigen belangstelling gold sinds lang de studie van de Nederlandse taal en letterkunde, en die van de geschiedenis. Daaraan dankt het toenmalige Nederland de kennismaking met vrijwat teksten en historische data: met onafhankelijke zin bestudeerde hij de Nederlandse liedboeken, het middeleeuws proza, Paschier de Fijne, Mariken van Nieumeghen en het Nederlandse kluchtspel, die hij door uitgebreide bloemlezingen of tekstuitgaven bekend maakte. Als schrijver van een Beknopte Geschiedenis der nieuwe letteren van de middeleeuwen tot op de helft der 19de eeuw (1876) leverde hij zelfstandig werk. Ontsierd, als vrijwel alles wat hij uitgaf, door slordigheid en onbetrouwbaarheidGa naar voetnoot2. Hij zocht zijn kracht in wat hij zijn ‘bezielde waarheidszin’ noemde; hij | |
[pagina 506]
| |
plaatste die tegenover de retoriek van andere geleerdenGa naar voetnoot3. Deze bezielde waarheidskracht doet hem een zelfstandige plaats innemen naast Huet en Multatuli. Negatief brengt deze kracht hem in luidruchtig verzet tegen alle schijn en huichelarij, ook op theologisch gebied; zij had hem ertoe gedreven in 1849 de kerk openlijk vaarwel te zeggen, overtuigd als hij was dat de theologie zich zou moeten ‘ontbinden in wijsbegeerte, mensch- en natuurkunde’. Positief dreef zij hem tot het zoeken en vinden van de ‘waarheid’. Hij zocht haar op vele terreinen van het leven, ook in de vaderlandse historie, waarbij zijn voorkeur uitging naar de ‘mannelijke’ zeventiende eeuw; hij zocht haar op het gebied van de letteren, waar het hem, met zijn ‘onvaste smaak’Ga naar voetnoot4, meer om andere waarden dan esthetische te doen scheen, - in 1854 volgde hij W.J.A. JonckbloetGa naar voetnoot5 op als hoogleraar aan het Deventer atheneum -; hij zocht haar op theologisch terrein en meende haar daar te vinden in het spinozisme, een spinozisme zonder Spinoza, meent HuetGa naar voetnoot6, waar Van Vloten echter de vastheid van blijmoedige wereldbeschouwing en zedenleer vond, die hem al te lichtvaardig deed afgeven op zoekers en twijfelaars. Van dit alles getuigde hij in zijn vele schrifturen - in zijn Levensbode met grote regelmaat - op welsprekende manier, met een kleurige, levendige wijze van voorstelling en beheersing van bepaalde vormen der moedertaal, die hij door studie van oudere taal geperfectioneerd zal hebben. Dat hij ingedommelde - ook moderne - theologen ‘bij de lurven’ van de kansel en uit de kerkraad haalde was het minste: ‘Van Vloten en Multatuli hebben met hun beiden bij de eerzame burgers meer glazen ingeslagen, en meer van dezelfde soort, dan de meeste andere Nederlanders van onzen tijd te zamen’, zegt Huet, die dan ook verwacht dat een volgend geslacht hen als tweelingbroeders zal beschouwenGa naar voetnoot7. Wij kunnen dit inderdaad doen, maar moeten constateren dat Van Vloten vrijwel vergeten is, dit wel als gevolg van de omstandigheid, dat ‘geesten als de zijne de oude zaken bewegen naar nieuwe idealen, maar zij scheppen die niet’ en, bovenal: ‘Hij had geestdrift, vernuft, scherpe zin, fijn taalgevoel, geweldig schrijftalent, maar hij had geen stijl’Ga naar voetnoot8; met andere woorden: een eigenlijk creatieve geest als Multatuli was Van Vloten, zijn onafhankelijke en artistieke natuur ten spijt, niet. Zijn betekenis blijkt van historische waarde, voorzover zij betrekking heeft op zijn geschiedkundige en literaire arbeid; in deze laatste inbegrepen zijn studie van Spinoza en | |
[pagina 507]
| |
het spinozisme; zij blijft van betekenis om de intrinsieke waarde die er gelegen is in de beweging van zijn geest naar waarheid, en naar onbevangen waarneming van de werkelijkheid. |
|