Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdAarnout Drost (1810-1834)Een kort leven, zoals dat van veel begaafde jongeren die aan het begin van een nieuwe periode staan. Bredero, Drost, Perk, Gerard Bruning, Lodeizen mochten het beloofde land aanschouwen, het binnen te treden was hun niet toegestaan. Aarnout Drost studeerde vanaf 1828 theologie aan het Amsterdams atheneum, o.a. met zijn leeftijdgenoot en vriend Bakhuizen van den Brink. Hij volgde er de colleges van D.J. van Lennep. Deze lessen, de lectuur van Duitse didactisch-godsdienstige geschriften uit de biedermeiertijd, en later van literaire werken, met name uit de Nederlandse en Duitse preromantiek, maar ook Scott en De Lamartine hebben hem zich zijn romantische natuur bewust doen worden en zijn reeds vroeg ontloken liefde voor godsdienst en verleden aangewakkerdGa naar voetnoot1. In 1829 liet hij zich inschrijven te Leiden. In 1832, het jaar waarin hij zijn kandidaatsexamen aflegde, verscheen ook het werk van zijn blijvende roem Hermingard van de Eikenterpen. Een jeugdwerk, maar een werk van ongemeen belang in de ontwikkelingsgang van onze letterkunde. Het is de eerste historische ideeënroman die als kunstwerk van betekenis is. Het verhaal stelt de aanvang van de behandelde gebeurtenissen in het jaar 320; de Germaanse stammen op de Veluwe zijn opgeroepen tot de strijd tegen de Romeinen. Ook de mannen van hertog Thiedric van de Eikenterpen, onder wie zich zijn zoon Siegbert bevindt, trekken ten strijde. Siegbert is verloofd met een dochter van Thiedrics broeder, die gehuwd was met Heile. Deze Heile en haar tweelingzuster Gertrud waren geboren - naar verderop in de roman duidelijk | |
[pagina 334]
| |
wordt - uit een onwettige verbintenis van Naechthilde en de christen-geloofsverkondiger Caelestius. Na Siegberts vertrek betreedt Caelestius, thans een grijsaard, opnieuw het gebied van de Eikenterpen. Onder zijn invloed bekeren Hermingard en de later terugkerende Siegbert zich tot het christendom. Als de heidenpriester Welf bij hun huwelijk Hermingard tracht te doden, vangt Siegbert de voor haar bestemde speer op en wordt dodelijk gewond. Kort daarop sterft ook Hermingard. Zoals Drost in zijn ‘Voorafspraak’ uiteenzet, heeft hij geen onderwijzende roman willen schrijven, maar wel een zodanige die niet slechts wetenschappelijke kleur bezat en voedsel aan het verstand schonk, maar ook de godsdienstige en zedelijke zin van de lezer verhief en ontroerde. Door de verbeelding wilde hij op het hart werken: de historie zij slechts het toneel, waarop godsdienst en zedelijkheid zich ontwikkelen. P.N. van Eyck achtte in Hermingard van de Eikenterpen als ideaal gesteld Hermingards evangelisch geloof als het, voor alle mensen, in alle tijden, onder alle omstandigheden enig-waar en enig-heilbrengend christendomGa naar voetnoot2. Heimwee naar het hemels vaderland, liefde voor het evangelisch christendom dat op aarde naar dit hemels vaderland wees, drongen Drost deze verbeelding van het op deze wijze beleefd christendom te schrijven, en haar te plaatsen zover mogelijk terug in het christelijk verleden; maar zelfs in dat verre verleden verhoudt hij zich polemisch ten aanzien van het tot wereldlijke macht gekomen christendom van Constantijn, om zijn volledige waardering te schenken aan de evangelisch levende Caelestius. Chateaubriands Les Martyrs moge tot op zekere hoogte zijn tèchnisch voorbeeld zijn, Drost staat diametraal tegenover de daarin voorgestane verbinding van geestelijke en wereldlijke macht van de kerk. Hermingard is de ideale belichaming van Drosts godsdienstige idealen. De roman wordt dan ook niet zozeer door een nationaal als wel door een religieus gevoel gedragen. Daardoor behoort hij tot die wijdere vorm van Europese romantiek die na het jaar 1800 met name in Duitsland ontstond. Drost is erin geslaagd op bevredigende wijze bovenvermelde grondgedachte en het religieus levensgevoel dat ermee samenhangt in de innerlijke en uiterlijke vorm tot uitdrukking te brengen en deze ideële aspecten in en met de ‘avonturen’ die aan de orde komenGa naar voetnoot3. Daaraan ontleent het werk zijn letterkundige betekenis in de engere, esthetische zin van het woord. | |
[pagina 335]
| |
In 1833 keerde Drost naar Amsterdam terug om er zijn studie te voltooien. Het jaar daarvóór had hij kennis gemaakt met Heije, die hem bewoog tot medewerking aan De Vriend des Vaderlands; door Heije kwam Drost in contact met Potgieter, met wie hij in drukke correspondentie gewikkeld raakte. Drost bracht toen op zijn beurt Bakhuizen met Potgieter in kennis, en zo was de groep der vrienden gevormd die zulk een belangrijke rol in onze letterkunde zou gaan spelen. Mede door Drosts stuwkrachtGa naar voetnoot4 kwam in 1834 het tijdschrift De MuzenGa naar voetnoot5 tot stand, dat Drost liever Europa had willen noemenGa naar voetnoot6. Veel heeft hij er niet meer in kunnen schrijven, in hetzelfde jaar stierf hij. Onder zijn nagelaten papieren vonden zijn vrienden een aantal fragmenten van groter werk. Zij zijn gesproten uit de geest waaruit Hermingard ontstond. Onder het latere werk van Drost zijn vooral van belang de twee hoofdstukken die hij schreef voor De Pestzegen, en de fragmenten van de roman, waaraan hij ongeveer dezelfde tijd als aan De Pestzegen werkte, het in zijn eigen tijd handelende De Burgtgeesten. De Pestzegen is later door Potgieter en Bakhuizen ‘voltooid’ en als De Pestilentie van Katwijk bekend geworden, - maar deze bewerking heeft niet veel meer te maken met de opvattingen van Drost. De fragmenten van De Pestzegen zelf ademen de geest van de aanstaande predikant en diens evangelisch christendom. Deze geest moest tot uiting komen in de figuur van Aalbrecht Jansz., die door de predikant Camphuizen tot het geloof der collegianten bekeerd werd. Dat Drost zijn verhaal in de milieus van deze collegianten wilde laten spelen, vloeide rechtstreeks voort uit de omstandigheid dat z.i. deze colleges het dichtst naderden tot de ideale christelijke godsdienstoefening. Het ondogmatische karakter van hun geloofsbelijdenis blijkt uit het feit, dat Aalbrecht gedoopt wordt op de enkele verzekering, dat hij ‘in Christus Gods zone’ belijdt, hetgeen nauwkeurig overeenkomt met de vereisten in de dooptonelen uit de Hermingard. Na zo eerst in het geloof gezegend te zijn geworden, zou Aalbrecht later in de liefde gelukkig worden. Van deze grondgedachte is niet veelGa naar voetnoot7 overgebleven in de bewerking die de vrienden De Pestzegen hebben doen ondergaan; de om- en uitwerking die ons als De Pestilentie te Katwijk bekend is, mag niet gelden als een werk van Drost, maar moet in haar geheel veeleer een typisch produkt heten van de geest van Bakhuizen van den Brink. | |
[pagina 336]
| |
Drosts opzet en gegevens werkten ‘de vrienden’ namelijk om en uit in de geest van het hun dierbare wereldlijk-Hollandse, zeventiende-eeuwse; met het oog hierop, werd het opgetooid door diverse uiterlijke, zelfs ‘schril-romantische’ aspecten (Van Eyck). In deze vorm is het literair-historisch belangrijk als de eerste creatieve manifestatie bij uitstek van het streven van de vrienden de wijdere vorm van romantiek die door Drost werd voorgestaan, om te buigen tot de engere, HollandseGa naar voetnoot8. Er is alle reden aan te nemen, dat Drost-zelf tot aan het einde van zijn leven vasthield aan zijn wijdere religieuze vorm van romantiek, hoe matig deze door de vrienden ook werd gewaardeerdGa naar voetnoot9. Dit blijkt ook uit De Burgtgeesten, een onvoltooid gebleven roman, die later door de vrienden werd uitgegeven onder de titel De AugustusdagenGa naar voetnoot10. Hoewel de onvoltooidheid de beoordeling van dit werk uiteraard bemoeilijkt, is het duidelijk dat ook De Burgtgeesten wezenlijk vanuit een ernstige religieuze overtuiging geschreven werd. Daarbij had Drost in dit werk volledig aandacht voor de actuele menselijke conflicten en problemen. Als christen levend naar het hemels vaderland, vergat hij, als mens en kunstenaar, de aarde allerminstGa naar voetnoot11. | |
[pagina 337]
| |
Drosts kunstenaarsaandacht deed hem dit aan menselijk avontuur en menselijke bewogenheid rijke verhaal schrijven vol enerzijds romantische, anderzijds uit de biedermeiersfeer stammende motieven: geheimzinnige achtergronden, sterk sferisch gevoelig, óók ten aanzien van de natuur, idyllisch èn realistisch, een plotseling omslaan van stemmingen, het afbreken van een hoofdstuk zonder duidelijke afloop. Belangrijk is dit verhaal ook om Drosts aandacht voor de eigen tijd; anders dan het ‘germaanse’ Hermingard en de zeventiende-eeuwse Pestilentie, speelt De Burgtgeesten in de eigen tijdGa naar voetnoot12. Met deze roman overtrof Drost wat zijn directe voorgangers op dit gebied hadden gepresteerd; hij deed dit door zijn suggestief beeldend vermogen, zijn vermogen boeiend te componeren, en zijn ongedwongen, zuivere stijl. Een aantal wendingen mag verouderd zijn, wezenlijk is Drost natuurlijk en spontaan. Men denkt: had Potgieter ook in dit opzicht van Drost trachten te leren in plaats van hem te beschoolmeesteren.
Een belangrijk aspect van Drosts literaire activiteit is zijn kritische activiteit. Die in De Muzen (in 1834-1835) was als zodanig een voortzetting van die in De Vriend des Vaderlands (in 1833 en 1834). In de inleiding van De Muzen wordt betoogd, dat wezenlijke behoefte bestaat aan een tijdschrift dat onpartijdig en van wijsgerig-esthetische beginselen uitgaand beoordeelt. In zijn studie over Withuys' gedichtenGa naar voetnoot13 stelt Drost dat in de criticus aanwezig moeten zijn oordeelskracht, gevoel en smaak, alsook hun verhouding tot de verbeeldingskracht. Oordeelskracht is bij uitstek het vermogen op grond waarvan zich wiskundigen, veldheren en staatslieden ontwikkelen, gevoel brengt de beoefenaars van de schone kunsten voort, goede smaak kunstcritici en esthetici. ‘De hoofdtrekken van het dichterlijk genie zijn gevoel en verbeelding, maar deze eigenschappen zullen door oordeel en smaak verhoogd moeten worden’. Duidelijk de gedachtengang van de grote romantische theoretici. Op grond van deze wijsgerig-esthetische beginselen oordeelde Drost. J.M. de Waal is van mening niet alleen dat zijn beoordelingen in De Vriend des Vaderlands de meest waardevolle zijn (waardevoller dan die | |
[pagina 338]
| |
in De Muzen toen hij niet lang meer te leven had), maar ook dat Drost groter is als criticus dan als scheppend romanticus; hij en niet Potgieter, meent zij, heeft de nationale kritiek tot een afzonderlijk vak gemaaktGa naar voetnoot14.
Drost vond, als eerste, een nieuwe literaire vorm voor de historische romantiekGa naar voetnoot15. Daardoor kon hij anderen inspireren. Ook Potgieter, al was die als jongen door Loosjes'Lijnslager bezield tot liefde voor de zeventiende eeuw. Drosts inspiratieve kracht heeft doorgewerkt in drie richtingen: in die van zijn meest eigen, zijn meest omvattende gemoeds- en geestesrijkdom, de religieuze, waarvan Bosboom-Toussaint de erfgename bij uitstek was; daarnaast in die van de meer beperkte, de vaderlandse, door Potgieter en Bakhuizen van den Brink dan nog liberalistisch geïnterpreteerd; en tenslotte in die van de dominee-dichters van de negentiende eeuw, die Drosts ideaal min of meer, doorgaans op literair lager niveau gerealiseerd hebbenGa naar voetnoot16. |
|