Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdWillem Bilderdijk (1756-1831) [1]Tien jaar jonger dan Van Alphen, enkele jaren jonger dan Rhijnvis Feith, behoort Bilderdijk naar de leeftijd tot de generatie van de doorbraak. Toch is hij een figuur op zich, een figuur die om tal van redenen tot op de dag van vandaag een teken van tegenspraak gebleven is. Hij is de boeiendste figuur van zijn generatie en van de eerste helft van de negentiende eeuw. Hij is, naar aanleg en uiting, onze enige grote romanticus die ‘op tijd’ kwam. Willem Bilderdijk werd 7 september 1756 te Amsterdam geboren als de zoon van Isaac Bilderdijk en Sibilla DuyzentdaeldersGa naar voetnoot1. De vader genoot naam als dichter en bewerker van een paar Franse toneelstukken. Van beroep was hij medicus, maar daar zijn praktijk verliep, nam hij een administratieve betrekking aan bij de belastingen, - dit laatste dank zij de bemiddeling van de weduwe van Willem IV. Onder de voorouders van zijn moeder komt de naam Pellegrom voor, welke Pellegrom Bilderdijk vereenzelvigt met het aanzienlijk geslacht van de Pellegroms dat in Brabant gewoond heeft. Een van deze Pellegroms was in 1568 getrouwd met een zekere Judith van Veen, die Bilderdijk dan weer vereenzelvigt met een adellijke Judith van Veen, van wie gezegd wordt dat zij door de heren van Heusden afstamde van de graven van TeisterbantGa naar voetnoot2. Op grond van deze veronderstelling noemde Bilderdijk | |
[pagina 209]
| |
zich later officieus Willem van Teisterbant. De vader was, volgens de zoon, een man van ‘netelige’ geest, zijn moeder een vrouw met een driftig en licht ontvlambaar gemoed. De conflicten tussen beiden maakten het leven van het kind, vooral vanaf zijn zesde jaar, ‘tot een vloek’. Dit zesde jaar is van belang, doordat hij toen door een trap op zijn linkervoet dusdanig geblesseerd werd, dat hij, wellicht mede als gevolg van een onjuiste behandeling, tot zijn achttiende jaar niet kon uitgaan. Ziekelijk en eenzelvig, gespeend van de normale omgang met kinderen van zijn leeftijd, getuige van de humeuren zijner ouders, ontwikkelt de knaap zijn stellig niet onbelaste psyche sterk eenzijdig. Voor wat het intellectuele deel betreft, leest hij uit de bibliotheek van zijn vader rijp en groen; autodidactisch bestudeert hij werken over de meest uiteenlopende wetenschappen, talen en kunsten. Zelf oordeelt hij het resultaat van zijn ‘oppervlakkige’ kunde onvoldoende om zijn geest te verzadigen, en vaderland en maatschappij van nut te zijn. In zijn correspondentieGa naar voetnoot3 klaagt hij er voortdurend over, hoe niet alleen zijn lichaams-, maar ook zijn geestkracht zwak en onvoldoende is. Dit verhinderde niet dat in de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen van 1772, buiten zijn medeweten overigens, een aantal gedichten afgedrukt werd, dat hij al op twaalfjarige leeftijd, op zijns vaders voetspoor en dat van ‘zijn oudste en beste vriend’ Cats, geschreven hadGa naar voetnoot4. Na deze publikatie leert hij de nieuwe psalmberijming kennen en het werk van Antonides van der Goes, de Van Harens en De Lannoy. Zij slaan in hem het bewustzijn | |
[pagina 210]
| |
wakker dat ook hij dichter is, en in 1775 dingt hij mee in een prijskamp over De invloed der dichtkunst op het staatsbestuur. Twintig jaar oud, verwerft hij in 1776 anoniem de gouden bekroning voor zijn lierzang. De jonge kamergeleerde sprak in dit gedicht uiteraard niet krachtens enigerlei praktische ervaring over zijn onderwerp; hij had de stof ervoor dan ook bij elkaar gebracht uit geschriften vanaf de oudheid. Het typeert hem: via papieren benadert hij, de mensenschuwe, de wereld buiten zijn studeervertrek. Het jaar daarop behaalt hij, eveneens bij het Leidse Dichtgenootschap, met twee gedichten over De Waare liefde tot het Vaderland de gouden en een van de zilveren erepenningen. De andere viel ten deel aan Juliana Cornelia baronesse De Lannoy. Op stel en sprong voelt de jonge Bilderdijk zich geestverwant van de achttien jaar oudere vrouw, met wie hij aanstonds een briefwisseling begint. Hij zal haar trouwe schildknaap blijven. In het jaar van zijn eerste bekroning doet Bilderdijk zijn intrede in de zozeer gevreesde en zelfs gewantrouwde wereld. Voorlopig heet dat: hij krijgt een plaats als boekhouder op het kantoor van zijn vader. Zijn besognes daar gaven hem ruim gelegenheid verder te studeren en te schrijven. In 1779 verschijnen in druk twee in alexandrijnen vertaalde toneelstukkenGa naar voetnoot5; de vertaling van Sophocles' Epidus typeert de jongeman, die zei er zich bewust van te zijn: genoegzaam alles wat hij schreef, uit de ouden te ontlenenGa naar voetnoot6. Terwijl zijn literaire omgeving in deze jaren praktisch nog geheel de geest van het Frans-klassicisme ademt, gaat Bilderdijk terug tot vóór die tijd om in de klassieken-zèlf inspiratie te zoeken. In dit opzicht is hij modern, in de geest van Lessing, met zijn voorkeur voor de Griekse boven de Latijnse dichtkunst, voor de Griekse tragedie boven het Frans-klassieke en het burgerlijke treurspel. Invloed van Lessing is hier onmiskenbaar. Maar in deze jaren schrijft hij óók aan een toneelstuk dat men als spektakelstuk moest kenschetsenGa naar voetnoot7. | |
[pagina 211]
| |
In het najaar van 1780 krijgt Bilderdijk verlof de kantoorkruk te verwisselen voor de collegezaal: hij gaat dan naar Leiden om rechten te studeren. Het is intussen geen aankomende vlasbaard die college komt lopen, maar een beroemdheid die immers kort geleden door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde bekroond was voor zijn verhandeling over de betekenis van dichtkunst en welsprekendheid voor de wijsbegeerte, - resultaat van een wedkamp, waarin hij Cornelis van EngelenGa naar voetnoot8 overwon. Hij manifesteert zich in Leiden, tegen het overheersende patriottisme in, als vurig prinsgezind. In die tijd publiceert hij zijn eerste bundel gedichten Mijn Verlustiging (1781), overwegend weelderige minnedichten, waarin hij tevens gelegenheid vond zijn epicuristische opvatting omtrent actuele problemen met betrekking tot de liefde uiteen te zetten. Feith en Van Alphen hadden betoogd, dat het zedelijk lustgevoel in de plaats moest treden voor het zinnelijke; Bilderdijk gunt dit zinnelijke volledig recht van bestaan, op voorwaarde dat het verstand het middel vindt om het genot ervan te kennen zonder het schadelijke te ondervinden. De geest van de geschriften uit de Oudheid beheerst dit bundeltje, dat voor het grootste deel trouwens bestaat uit vertalingen, bijna alle uit het Grieks. De gedichten leggen getuigenis af van een hartstochtelijk zintuiglijk temperament, dat niet alleen maar heeft getracht CinthiaGa naar voetnoot9 te bekóren. Nadat hij zich in 1783 als advocaat in Den Haag had gevestigd, onderhield hij intieme relaties met de achttienjarige Anne LuzacGa naar voetnoot10. Het lieve en knappe kind verbeeldde zich de grote en enige liefde te zijn van de grote en enige man, tót haar al te pijnlijk bleek, dat Catharina Rebecca Woesthoven, een Haagse officiersdochter, hem zo goed bekend was - Bilderdijk en Catharina kenden elkaar reeds vóór Bilderdijk met Anne Luzac vriendschap aanknoopte - dat twee maanden na het huwelijk tussen Bilderdijk en Catharina op 21 juni 1785 hun eerste spruit geboren werd. | |
[pagina 212]
| |
Het waren geen onkuise lusten, die uw ouders dartel blusten, waaraan het wichtjen het leven dankt; het was God die het het leven schonk op des vaders gebeden; - aldus de gelukkige, bespiegelende, dat wil zeggen zich-een-rad-voor-de-ogen-draaiende vader. De terzake doende opmerking is gemaakt, dat men in mededelingen van iemand als Bilderdijk beschrijvingen moet zien, niet van een feitelijke toestand, maar van zijn bewustzijn daarvanGa naar voetnoot11. Tot op zekere hoogte geldt dit voor ieder mens; voor een nerveus, hartstochtelijk en in de verbeelding levend man als Bilderdijk geldt het in de hoogste mate. - Met name, daar naar Bilderdijks opvatting het eigenlijke huwelijk gelegen is in de congressus; de verificatie door kerkelijke en (of) burgerlijke autoriteiten is een afgeleide plechtigheid. Dat hij, dus denkende en doende, met de maatschappelijke moraal resp. conventie, die eist dat deze verificatie door autoriteiten vooràfgaat, in botsing kwam, interesseerde Bilderdijk maar matigGa naar voetnoot12. Hoe weinig de feitelijke, maatschappelijke werkelijkheid Bilderdijks gedachten- en gevoelsleven vult, hoezeer dit van binnenuit gevoed werd, blijkt uit zijn correspondentie en uit de dichtwerken van deze periode. De bundeltjes Bloemtjens (1785) en Odilde (1808 uitgegeven) brengen veeleer zijn verbeelde wensdromen op het gebied van de liefdesverhouding met zijn vrouw tot uitdrukking dan ervaren werkelijkheid. In elk geval behield de verbeeldingsvorm van deze werkelijkheid voor hem zijn waarde, lang reeds nadat een eraan ten grondslag liggende werkelijkheid had opgehouden te bestaan. In deze tijd ook gaat Bilderdijk zich toeleggen op het schrijven van wat een modedichtvorm uit die dagen was: de romance. Van 1786 dateert de uitvoerige romance in zeven zangen Elius; daarna volgden o.a. Urzijn en Valentijn, Ada, Bertha, De Indiaansche Maagdenroover, Ahacha, Yrwin en Vredebag, alle van vóór 1795Ga naar voetnoot13. Hiermee treedt hij in het door Percy gebaande voetspoor, met deze restrictie nochtans, dat de meeste van deze romances onder de schijn van verhalen over objectieve gebeurtenissen verkapt zelf-belevenissen vertolken. Zijn meesterlijke beschrijvingskunst in het humoristische bewees hij | |
[pagina 213]
| |
in deze jaren met Ridder Sox (1793), een oud gegeven dat Bilderdijk bewerkte naar Voltaires Ce qui plait aux DamesGa naar voetnoot14.
In 1795 verliet Bilderdijk het landGa naar voetnoot15. In maart van dat jaar werden de ambtenaren en de bij de hoven ingeschreven advocaten namelijk verplicht, hun instemming met de op 31 januari afgekondigde Rechten van de Mens te bezweren. Bilderdijk verklaarde, dat deze beginselen ‘in verscheidene opzichten streden tegen zijne bijzondere godsdienstige en juridische begrippen’. De wijze echter, waarop hij zijn bezwaren had kenbaar gemaakt, bracht de Voorlopige Regering ertoe op Bilderdijk maar meteen de Rechten van de Mens toe te passen en hem, ‘als gevaarlijk en schadelijk mensch’, te gelasten Nederland te verlaten. Over Amsterdam reisde Bilderdijk naar Groningen, dat hij na korte tijd te ontwijken had voor Hamburg, welke eclips hem ‘verloste’ niet alleen van zijn schuldeisers, maar ook van zijn levensgezellin. Sinds geruime tijd was de verhouding tussen beiden, al dan niet onkuise lusten en vurige gebeden ten spijt, niet ideaal; de humeurige, soms bepaald kwaadaardige man had zijn vrouw het leven stellig niet tot een paradijs op aarde gemaakt. Wanneer hij zich in hetzelfde jaar nog te LondenGa naar voetnoot16 vestigt, vat hij liefde op voor de nog geen twintigjarige Katharina Wilhelmina Schweickhardt, de dochter van zijn gastheer. Dat deze liefde bestónd was ook Bilderdijk duidelijk; zij plaatste hem voor een van de moeilijkste conflicten in zijn leven. Gedachtig aan zijn reeds eerder toegepaste theorie, achtte hij zijn huwelijk met Catharina Rebecca ontbonden. Doordat de congressus en de cohabitatie hadden opgehouden te bestaan, had z.i. het huwelijk een einde genomen. De burgerlijke scheiding behoefde dit feit slechts te constateren en te registreren. Naar zijn mening kon Bilderdijk dus een tweede huwelijk aangaan, hetgeen hij dan ook deed en eigenhandig registreerde, toen hij, in 1797 van Londen verhuisd naar Brunswijk, het eldorado voor Hollandse uitgewekenen, door Katharina Schweickhardt als Mevrouw van Heusden gevolgd werd: uxorem accepi, noteerde hij in zijn bijbel, en wel nobi- | |
[pagina 214]
| |
lissimam virginem Catharinam anno 1797, die 18 Maji. Aantekening in de trouwregisters achtte hij overbodig, daarmede opnieuw in conflict komend met het burgerlijk en kerkelijk recht, niet met het eigen geweten. Wat wèl het eigen geweten knaagde, was de verhouding ten aanzien van zijn eerste vrouw. Hoezeer Bilderdijk haar juridisch trouwbreuk verwijten mocht, hij wist in zijn hart zeer wel deze ‘te hebben uitgelokt en begunstigd’Ga naar voetnoot17. En veel meer dan het conflict met de buitenwereld - die hem maar matig interesseerde - hinderde hem een gevoel van schuldbewustzijn ten aanzien van Catharina de Eerste èn van God. Het is aan dit innerlijk conflict, dat wij niet alleen enkele van zijn mooiste gedichten (als het befaamde Gebed)Ga naar voetnoot18 danken, maar ook de definitieve doorbraak van het gemoedsleven in zijn kunst, waardoor Bilderdijk mede een der innovators van de romantiek kon wordenGa naar voetnoot19. In zijn Willem Bilderdijk in het paradijsGa naar voetnoot20 heeft K. Meeuwesse getracht dieper door te dringen in de mentaliteit en geestessfeer waaruit Bilderdijks houding en gedragswijze inzake de liefde (afgezien van juridische en kerkrechtelijke aspecten) voortkwam. Meeuwesse doet dit aan de hand van Bilderdijks geschriften en constateert dan, dat Bilderdijks oudste erotische poëzie al naar een paradijselijke streek voert, herinneringen oproepend aan de petrarkistische en pastorale voorstellingswereld uit de poëzie van renaissance en klassicisme. Bij Bilderdijk echter berust, zoals op grond van het hiervoor besprokene te verwachten valt, deze voorstellingswereld op réchtstreekse kennis van de werken der klassieke dichters-zelf. De in deze voorstellingswereld gelokaliseerde erotische poëzie is inderdaad, zoals Gossaert stelde, uitstorting in klassicistische vormen van een zeer echte, jeugdige hartstocht, maar zij is tevens gloed van een bezíelde hartstocht: het lichamelijke rustte, naar de woorden van Bavinck, in het geestelijke: wie bemint, heeft deel aan Venus' oppermacht over het leven, aan de inwonende, goddelijke geest waarvan | |
[pagina 215]
| |
Vergilius spreekt. De liefdesgemeenschap was voor Bilderdijk dan ook kern van het paradijs. Dit paradijs was voor Bilderdijk echter niet alleen de gouden eeuw waarvan de Oudheid sprak, het was ook het bijbels Eden, waarin Adams onvervuld verlangen door Jahwe bevredigd wordt met de schepping van Eva. In de geest van Plato's opvattingen daaromtrent, betoogt Bilderdijk bij herhaling dat geen sterveling volmaakt is, daar de ‘weêrhelft van hemzelv’ hem van 't hart genomen werd', met als gevolg, dat de mens ‘dat eigendom, dat deel zijns aanzijns, weder zoekt’. Heeft de mens de ware liefde gevonden, dan betekent zulks, dat beiden zichzélf teruggevonden hebben; in hun wederzijdse liefde vinden zij dan ook ‘zielvervulling en vergenoegend zelfgenot’. Als vorm van zelfgenot, aldus Meeuwesse, betekende de liefdesgemeenschap van man en vrouw tevens een vorm van zekere vergoddelijking; het innig zelfgevoel, had Bavinck al betoogd, wordt in het gevoel van de Godheid zelf verzwolgen. Naast deze christelijk-geïnterpreteerde platonische opvatting kent Bilderdijk ook de oudtestamentische opvatting van de vrouw als vlees en gebeente van de man krachtens de schepping van de vrouw uit een rib van de man. Wat zich in het paradijs voltrok, is prototypisch, heeft algemeen-geldende betekenisGa naar voetnoot21. Katharina Wilhelmina, die Bilderdijk naar Duitsland gevolgd was - aanvankelijk woonde ook zij in Brunswijk, maar later verhuisde zij naar Berlijn, waar Bilderdijk haar regelmatig bezocht - deze jonge vrouw is voor Bilderdijk de grote liefde en het grote geluk geweest. Zij bezat de zachtheid en lieftalligheid van gemoed, het geduld en de zichzelf opofferende liefde die de oudere man ontzagen en troostten. Of het haar lieftalligheid was, die hem inspireerde tot zijn grote produktie in deze jaren? Uiteraard dwong zijn financiële toestand hem in zijn Brunswijkse ballingschap zijn pen produktief te maken, maar de tien | |
[pagina 216]
| |
bundels gedichten danken in elk geval ten dele hun inspiratie aan Katharina Schweickhardt. Uit deze jaren dateren zijn Mengelpoëzy (1799), de Poëzy (eerste deel 1803 - vierde 1807), de Mengelingen, in vier delen, tussen 1804 en 1808 verschenen, en vele vertalingen en bewerkingen, o.a. naar Delille Het Buitenleven (1800) en de Zangen van Ossian. Uit deze bundels blijkt de invloed van zijn verblijf in Engeland; een nieuwe reeks vertellingen en romances voegt aan de vroegere gedichten in dit genre een aantal toe, waarvoor de vaderlandse geschiedenis stof tot het verhaal leverde. Belangrijk is ook de invloed van Ossian, met wiens werk hij te Londen had kennis gemaakt: vrijwel alle zangen bracht hij in het Nederlands over. Interessant is de motivering van zijn voorkeur voor Ossian: ‘Eenvoudigheid en Natuur, met de rijkste en vruchtbaarste dichtgeest; verhevenheid van gevoelens en innige tederheid van het hart, een allervurigste verbeeldingskracht, een welgekozen klare en doorwrochte schikking met een altijd beeldrijke en de ware Dichter kenmerkende uitdrukking gepaard!’ Deze vele grote en ‘zeldzaam bijeenvergaderde hoedanigheden’ ‘verkleven het hart aan zijn lezingGa naar voetnoot22. Bilderdijk had begrip voor het eigenaardige van deze romantische prozakunst van een ‘geïnspireerd dichter’, een bezield profeet die groot ontzag wekt, die het hart raakt van het volk welks tolk hij is. Overigens bewerkte Bilderdijk dit proza op de wijze van het achttiende-eeuwse klassicisme, namelijk in klassicistische verzenGa naar voetnoot23. In deze jaren van ballingschap grijpt ook, naar uit deze gedichtenbundels blijkt, een belangrijke verandering plaats in zijn godsdienstig leven. ‘Als kind en als jongeling - schrijft BilderdijkGa naar voetnoot24 - was mij 't Christendom altijd problematicq’. Hij kende toen wel de geestelijk-religieuze zielsverheffing; deze is echter zeer wel bestaanbaar buíten het geloof aan een positieve openbaring. Dit geloof nu vestigt zich in zijn latere jaren in Bilderdijk, o.a. onder invloed van de lectuur van Cats, als een verstàndelijke overtuiging van de juistheid van de christelijke waarheid; hij is positief christen, gelooft aan een rechtstreeks geopenbaard woord Gods, de bijbel. Wat hij echter nog niet ervaren had, was wat Da Costa gekenschetst heeft als de wasdom tot het lévend christendom. Verstandelijke overtuiging wordt thans in de psyche lévend bewustzijn; bespiegeling wordt ervaring en ondervindingGa naar voetnoot25. | |
[pagina 217]
| |
Mogelijk hebben in dit proces de omgang met aanhangers van Emanuel Swedenborg tijdens zijn verblijf in Engeland en de kennismaking met Swedenborgs geschriften een rol gespeeld. Hierbij op te merken dat Bilderdijks belangstelling voor Swedenborg overigens al dateert van vóór zijn ballingschapGa naar voetnoot26. Stellig bleef het levend christendom in Bilderdijk niet onaangevochten, met name niet toen gesprekken met ‘verlichte’ tijdgenoten en de kennisname van Kants wijsbegeerte hem dwongen zich te bezinnen op zijn theologie en filosofie, - maar wezenlijk dateert toch uit déze periode Bilderdijks ‘protesterende’ houding tegen de geest van een tijd die zich steeds verder van christendom en openbaring verwijderde. Dáárover verderopGa naar voetnoot27. |
|