opmerking dat wat in dit deel behandeld wordt, volstrekt niet allemaal onder deze noemer gevangen kan worden. Maar het is nodig eerst vast te stellen wat globaal onder romantiek verstaan moet worden voordat de, overigens méér omvattende, periode die aan de orde komt, behandeld kan worden.
|
-
voetnoot1
- Van de uitgebreide literatuur over de romantiek kunnen hier slechts enkele werken genoemd worden; de oudere literatuur werd opgesomd door J. te Winkel, Ontw. VI, 507, noot 2 en 509, noot; van de meer moderne literatuur over de romantiek kan geraadpleegd worden het niet diepgravend, maar wel overzichtelijk werk van P. van Tieghem, Le Romantisme dans la littérature européenne, Paris, 1948, met uitgebreide literatuuropgaaf. Onmisbaar voor de bestudering van de romantiek en de daarop volgende perioden is het grote werk van René Wellek, A History of modern Criticism 1750-1950, vol. I: The later eighteenth Century; vol. II: The Romantic Age, 1955; vol. III: The Age of Transition, 1965; vol. IV: The later nineteenth Century, 1965; New Haven-London; de eerste twee delen werden vertaald in één band in het Duits, Geschichte der Literaturkritik 1750-1830, Darmstadt etc., 1959.
Verdere literatuur: A.J. George, The development of French romanticism. The impact of the industrial revolution on literature, Syracuse, New-York, 1955; A. Nivelle, Les théories esthétiques en Allemagne de Baumgarten à Kant, Paris, 1955, vertaald als Kunst- und Dichtungstheorien zwischen Aufklärung und Klassik, Berlin, 1960, 21971 (zie SpdL 5 (1961), 317-18); P. Reimann, Hauptströmungen der deutschen Litteratur, 1750-1848. Beiträge zu ihrer Geschichte und Kritik, Berlin, 1956; The English Romantic Poets. A Review of Research2, New-York, 1956; John Bayley, The romantic survival. A study in poetic evolution, London, z.j., [1957]; Pierre Moreau, Le Romantisme, nouv. éd. Paris, z.j., [1957]; Karl S. Guthke, Englische Vorromantik und deutscher Sturm und Drang, Göttingen-Zürich, 1958 (behandelt óók de invloed van de Engelse preromantiek op de Duitse romantiek); A. Nivelle, Frühromantische Dichtungstheorie, 1970.
Van de oudere literatuur blijven van belang: R. Huch, Ausbreitung und Verfall der Romantik, Heidelberg, 1905; G. Brandes, Die Hauptströmungen der Litteratur des 19. Jahrhunderts, o.a. Berlin, 1906, vijf delen; W. Küchler, Französische Romantik, Heidelberg, 1908; R. Haym, Die romantische Schule, 1914; R. Huch, Blütezeit der Romantik6, 1916; O. Walzel, Deutsche Romantik, Leipzig, e.a., 1918, twee delen; G. van der Leeuw, Romantische Studiën, Onze Eeuw, 1919; J. Nadler, Die berliner Romantik, 1921; Gerard Brom, Barok en Romantiek, Handelingen Tiende Philologencongres, Groningen, 1922, ook afzonderlijk uitgegeven; W.H. Staverman, Over Rousseau en de Romantiek, Ni Tlg 16 (1922), 1; Ernest Seillière, Sur la psychologie du romantisme allemand, Paris, z.j., [1923]; P. van Tieghem, Le mouvement romantique. Textes choisis, commentés et annotés, Paris, 1923; Gerard Brom, Romantiek en Katholicisme in Nederland, Groningen, 1926, twee delen; B. von Wiese, Friedrich Schlegel. Ein Beitrag zur Geschichte der romantischen Konversionen, Philosophische Forschungen, herausgeg. von Karl Jaspers, VI, 1927; P. Kluckhohn, Neueste Litteratur zur deutschen Romantik, Deutsche Vierteljahrsschrift VII, 1929; Richard Benz, Die deutsche Romantik, Leipzig, 1937; G. Stuiveling, Wat is Romantiek?, Ni Tlg 35 (1941), 321-324; Mario Praz, The romantic agony2, London etc., 1951; Helmut Prang e.a., Begriffsbestimmung der Romantik, Darmstadt, 1968.
|