| |
| |
| |
Bo
Ik ben Bo. Bo is afgeleid van het franse ‘beau’, waarschijnlijk omdat ik ook mooi bèn. Het is verder een plezierige naam, kort en duidelijk. Er is geen gezwets omheen, maar er is aangegeven wat er wordt bedoeld.
Ik vermoed, aangezien de directheid van de naam zozeer bij mijn karakter past, dat ik hem zelf geschapen en vervolgens heb opgezet. Nu loop ik heel langzaam, niet vlug dus, door de lucht. Ik loop nooit vlug, gewoon omdat ik me niet wil haasten, daar het nut niet van inzie. Overal heb ik een reden voor. Meestal is deze zelfs erg simpel, voor een goede opmerker de meest bij de hand liggende. Als iemand navraag zou willen doen naar deze redenen - liever niet, ik prefereer zelf de vragen te stellen - en ik zou hem van repliek willen dienen, dan is men vaak verrast door de eenvoudige verklaringen die ik kan geven waarop mijn handelingen zijn gebaseerd.
Mijn handen heb ik in de zakken en in mijn handen alles wat mijn zakken herbergen, uit angst dat ik iets verlies. Goed, dat heb ik dus bekend gemaakt. De angst dat ik iets verlies. Dat is waar. Het meest futiele voorwerp dat ik meen te zijn kwijtgeraakt, bezorgt me hoofdbrekens.
Onder het neonplafond van mijn geboortestad kom ik traag vooruit. Als men zegt ‘geboortestad’ heeft men op het oog de eertijdse plaats van werping, welke onder meer inhoudt het noodzakelijke bezit van een moeder, waar men met onzichtbare draden aankleeft. Aankleven is de juiste uitdrukking, want het zijn slijmerige draden, velpondraden, die zeer moeilijk zijn te verwijderen, indien iemand de drift zou kunnen opbrengen hier ooit aan te beginnen. Het zijn draden, die mij persoonlijk niet zouden liggen, maar ik heb er gelukkig niets mee te maken. Ik geloof namelijk dat ik volkomen los - in evenwicht zelfs in mijn losheid en vaak op
| |
| |
de rand van het scheermes - nooit enige voorgeschiedenis heb gehad. Met psychologische stellingen dienaangaande ben ik het niet eens en ik heb louter het gevoel dat ik op een dag wereldlos in deze stad liep, precies zoals ik er nu uit zie, lang, solide gebouwd, enigszins wiegend, beau. Dit geldt uiteraard niet voor de anderen. Voor de rest bestaan andere wetten, geënt op moeders en vaders, als ze het zo willen zien. Ik ken bijvoorbeeld genoeg mensen waar de moeders nog langs de ooguitdrukking druipen, op wier voorhoofden nog hun zachte handen liggen. Anna is er zo één, maar daarover later. Ik geloof hier ook nog aan te moeten toevoegen dat het idee bij me is ontstaan, dat ik ook immer slingerend en beau zal blijven. Indien ik dat niet meer ben, besta ik niet meer. Dat lijkt me duidelijk. Alleen déze gestalte vertegenwoordigt mijn bewustzijn. Als ik ergens zeker van ben, is dat het misschien. Trouwens, ik ken genoeg mensen, waarvan men zou zeggen dat ze de ‘eeuwige jeugd’ hebben, en die plotseling, op een dag, sublimeren. Zo abrupt zal mijn leven ook eindigen. En deze morgen? Deze morgen met zijn krankzinnig aantal mogelijkheden zal ik naar grote waarschijnlijkheid en passant voorbij slenteren, met het soort wiegende élégance dat me eigen is. Niet nonchalance, dat is wat anders. Dat is iets wat totaal niet bij me past. In geen enkel opzicht. Vóór mij stapelt zich een chaos op van torens met menselijk verkeer, met verticale en horizontale liften, diagonale liften, die onophoudelijk door het zakenbrein van deze stad ratelen. New York.
Langzaam kijk ik van omhoog naar beneden, van raam tot raam. Natuurlijk doe ik dat niet vlug. Nooit neem ik het risico mezelf tegen te spreken. Steeds zeg ik dus ‘langzaam’, zodat mijn tempo consequent blijft en ik straks niet verkeerd word geïnterpreteerd als men zich in details zou gaan verliezen. Nu kijk ik even door de ramen naar de IBM machines, waarop nerveuze typistenvingers bewegen als zeewier, waar de rinkelende hersenen van de city zich bevinden, die een groot deel van dit verkrampte land in stand houden.
Ik haal mijn rechterhand uit mijn broekzak en laat voor een ogenblik mijn eigendommen, die warm zijn geworden in mijn handpalm, in de steek. Mijn arm houd ik recht voor- | |
| |
uit, totdat het eind daarvan, mijn hand dus, boven het voor mij uitdeinende perspectief zweeft. Deze arm is nu gemiddeld vijftig verdiepingen hoog, tientallen blokken lang en door schreeuwende kleuren omspoeld. Zelfs ik kwalificeer deze nog als schreeuwende kleuren, al ben ik hier ontstaan. Iedereen kan zulke dingen doen met armen of benen, als tijdverdrijf, en ik verbaas me erover, dat zo weinig lieden deze spelletjes kunnen appreciëren.
Eens wandel ik hier vandaan, wanneeer een ochtend samenvalt met nevel en daar de zon doorheen, zodat ik deze plek als een schim achter me laat, ervoor zorgdragend, dat ik me er geen contour van zal herinneren.
Ik ga nog langzamer lopen, niet schuifelen, zoals sommigen doen, ik schuifel nooit, en heb nu mijn hand tegen mijn dij aan gelegd. Het is koud, en mijn warme, solide, overigens keiharde dij geeft aan mijn hand een behagelijk gevoel. Opwindend is het, om mijn ritme zo te kunnen registreren. Als ik stilsta ben ik dood. Stilstaan, dood. Men moet blijven bewegen, in godsnaam blijven bewegen. Toch stil. Voor een spiegel aan de zijkant van een mode-etalage blijf ik staan en laat mijn donkere bril een centimeter zakken. Ik tuur over de rand van mijn bril - waarvan de domsten onder mijn kennissen zeggen dat ik erachter vlucht - enige seconden in het bevroren kwik en besluit dat alles er nog net zo uitziet als de laatste keer dat ik keek. De laatste keer was overigens niet langer dan een kwartier geleden. Is dit stompzinnige ijdelheid? Was dat maar waar! Men moet goed op zichzelf blijven letten. Het is noodzakelijk te weten in alle omstandigheden en vallende gebeurtenissen, hoe men zich vertoont. Dan is zulks tenminste, terwijl men een woord spreekt, of een gebaar maakt, buiten twijfel geraakt.
Even denk ik erover om naar een film te gaan. Mijn biceps bal ik als Randolph Scott op de affiche voor me en ik maak met mijn keel een gevaarlijk geluid. Kijk, bijvoorbeeld louter door het te hebben geprobeerd, weet ik hoe het geluid klinkt, maar door de experimenten, die ik zojuist heb aangegeven, weet ik tevens hoe het geluid er uit ziet. Dat bedoel ik nou met goed opletten. Ik weet bijvoorbeeld, dat mijn adamsappel dan iets uitzet, dat ik een geringe onderkin ont- | |
| |
wikkel en dat alle trekken in mijn gezicht in een razende, lelijkmakende vaart naar beneden vallen.
Hee Scott, mijn colt is sneller dan die van jou, ol'man.
Zonder dat ik het heb bemerkt - dat komt door dat stomme uitleggen van deze kleine situaties - ben ik bij de Blue Bar aangekomen en druk de deur open. Wanneer ik bijna binnen sta en tussen de fluwelen gordijnen inhang, die het werkelijke binnen van het halfbuiten scheiden, besef ik, dat het niet mijn beslissing was die me naar de bar deed gaan, maar dat een grote domme kracht mij ertoe heeft aangezet. Zoiets irriteert me mateloos, die verchroomde automaat in mij, bedoel ik, en daarom steven ik weer naar buiten. Een stuk fluweel blijft tussen de deur geklemd.
Als ik een straat verder ben - het is nu toch geen klimaat om zaken te doen - bedenk ik me, dat ik net zo goed weer terug kan gaan. Ik ben het nu in ieder geval zelf die teruggaat. Het fluweel zit nog tussen de deur. Bewijst dat, dat er in die tijd geen mens naar binnen is geweest voor een dubbele, of liet diegene het gordijn ook tussen de deur? Nee, ik vertik het om aan boosaardig toeval gehoor te geven.
Nu ik me tegen het geroezemoes heb aangedrukt, laat ik me even over de tapkast hangen zoals gewoonlijk, en weet, ook zonder in de twee bij drie meter hoge spiegel te kijken, wat voor beeld er wordt weerkaatst. Het beeld is gevormd door mij, als een oude bekende, die de kelners bij de voornaam kennen, en waaraan zij, indien nodig, fluisterend een afgegeven boodschap overbrengen. Omzichtig fluisterend doen ze dat. Ik, Bo, vind dat een vorm van talent. Een kelner die dat niet tactisch kan maken, is een gevaar voor de maatschappij.
Ik bestel mijn tweede glas en ga midden in de ruimte aan een lege tafel zitten. Rondom de tafel is het ook leeg, te zien aan de voeten die er niet onderuit steken, te zien aan de as die niet op de grond ligt. Het heeft een hele tijd geduurd eer ik dat kon. Eer ik, kaarsrecht en onbewogen, de wereld in de handpalm - de wereld die klaar staat om er tussen uit te knijpen, zei Anna, voor ze dat had afgeleerd - door deze ruimte kon gaan en glimlachend, leeftijd noch afkomst verradend, door het midden van een zaal kon lopen en aan een
| |
| |
lege tafel plaatsnemen. Maar nu ik het me eenmaal heb gerealiseerd is daarmede tegelijkertijd de drang tot deze daad opgeheven. De kennis en ervaring zijn naar binnen gestulpt. Het hoeft niet meer. Alleen soms, wanneer ik eens zwak sta betreffende een mij vreemd gebied dat een onbekende onder mijn neus tracht te schuiven, herhaal ik dit spel om me te revancheren. De toeschouwers hebben geen erg in wat zich afspeelt tussen mij en het objekt. Eigenlijk zou ik moeten toegeven dat ik het bewijs helemaal niet in handen heb aangezien niemand ooit het kunststuk heeft bevestigd. Enfin, ik kan het, laat dat genoeg zijn.
Het wordt drukker. Tegenover me komt een man te zitten die niet uit een theater komt. Dat laatste zag ik niet, doch hij deelde me dit, zonder dat hij belang schijnt te stellen in de omstandigheid of ik al of niet geïnteresseerd ben, mede.
- Altijd hetzelfde, zegt hij richtingloos naar mijn donkere glazen. Altijd hetzelfde.
Waarom zeggen mensen vaak tweemaal hetzelfde achter elkaar? Doe ik dit ook? Moet ik snel onderzoeken.
- Ik schei ermee uit, begint hij weer. Dit was het laatste stuk. Hij zegt dit zo dramatisch dat ik me ertoe aanzet de man, die overigens een enorme idioot is, te antwoorden.
- Whisky is ook steeds hetzelfde, hoor ik Bo vlijmscherp zeggen, maar steeds drink ik whisky en niets anders.
Bo glimlacht. Hij weet dat de man eventjes morsdood door zoveel scherpzinnigheid aan tafel zit. Ik trek Bo weer naar me toe, klop hem op zijn schouder en zeg dat hij zijn best heeft gedaan. Eén moment kijk ik langs de man naar een spiegel tegenover mij, gezet in blauw, tegen rafelig behang. Bo zit er weer in. Het blauw van de spiegel is overigens het enige blauw in de hele Blue Bar. Maar misschien is er toch een reden om een heel café te noemen naar een voor een buitenstaander ogenschijnlijk onbetekenend detail.
Als we ruim een half uur tegenover elkaar hebben gewoond - in welk half uur de man zich tweemaal heeft ontlast, althans wat doet men anders op een publieke wc? - in welke tijdseenheid wij sprakeloos aan dezelfde tafel zijn gegroeid, zie ik, dat hij kennelijk ergens naar begint te zoeken. Even later, hoe kan het ook anders, vertelt hij wat het objekt van
| |
| |
zijn ergernis is. Hij is zijn portemonnaie kwijt. Meneer is zijn knip kwijt. Weg. Simpel.
Een kleinigheid, maar iets - al zat er nog maar een kwartje in - wat iemand dagenlang kan bezighouden. Tenminste, zoals ik een tijdje geleden al aangaf, het zou mij wekenlang in beslag nemen. Ik zou proberen uit te zoeken hoe ik hem verloor, tot in alle mogelijkheden, tot zóver in kilometers van mijn omgeving, dat gindse bewoners, die ik zou ondervragen, al lang niet meer met de zaak van doen konden hebben.
Als de stakker hem nergens kan vinden, kom ik er niet meer onderuit mee te helpen het ding op te sporen. Daarom buk ik me diep onder de tafel, zodat het bloed in mijn nek begint te kloppen, terwijl ik me er aan begin te ergeren - mezelf in de gegeven situatie vergetend - dat iemand zich zo halsstarrig druk kan maken om een dergelijke futiliteit. Ik stel de man klare vragen, bijvoorbeeld, of hij hem niet op het blad heeft laten liggen, zodat de ober hem per ongeluk heeft meegenomen. Persoonlijk stel ik een aanstormende kelner deze vraag, ik stel de vraag verkeerd, ik hoor het, maar deze dienstknecht begrijpt. Hij begrijpt, want hij antwoordt veelomvattend met ‘nee’.
- Ik begin me al schuldig te voelen, zeg ik. Tegelijkertijd voel ik een lach over mijn gezicht barsten, ik kan het niet controleren.
Als de man begint te zaniken, bied ik aan zijn consumptie voor te schieten. We zien mekaar nog wel eens, zeg ik hartelijk. Maar hij is koppig en vraagt nog een paar tafels verder. Niemand heeft iets gezien. Bied ik hem notabene een drankje aan. Ook niet. Wat een idioot, denk ik. Die paar centen. Daarna ga ik af.
Buiten gekomen, val ik hurkend achter een witte volkswagen, en besterf het van het lachen. Even kijken hoeveel er in zit. Ik maak een portemonnaie open die haast ontroert door zijn burgerlijkheid, zijn netheid. Een paar dollar. Niet de moeite een dief te zijn voor zo weinig geld. Als je steelt, doe het dan goed. Enfin, het was een lollige avond, daar niet van.
Ik besluit hem terug te brengen. Het is een kwartier later, schat ik. Van te voren heb ik de knip in een krant gerold met een foto van Sophia Loren naar boven. Ik weet waarachtig
| |
| |
niet waarom, maar zulke dingen doe ik. Ook eens onderzoeken. Ik let scherp op details, dat wel, moet wel in mijn vak. Ik zet een andere bril op, trek mijn overjas uit en loop wat minder kaarsrecht dan anders het café weer in. Ik geef de krant aan een andere kelner dan die welke ons geholpen heeft en mompel de boodschap met een frans accent. Kijk, dit is nu mijn talent. Vliegensvlug kan ik mezelf onherkenbaar veranderen door kleinigheden.
Met een taxi naar huis. Eerst wil ik gaan denken: Wat een loldag, wat een waanzinnige dag, wat een heerlijke lummelige dag was het, maar terwijl ik druk doende ben dit in zijn volle omvang te bedenken, is de dag triest geworden, zonder een enkele vrolijke herinnering.
De taxi stopt. Het regent langzaam en lauw. Een regen van gelei, die dagen aan kan houden.
Traag loop ik door mijn wijk. Taxi's laat ik altijd zo'n goeie 3, 4 blokken van mijn huis stoppen. Kwestie van voorzorgsmaatregelen. Misschien overdreven, maar niemand, behalve wanneer het strikt noodzakelijk is, behoeft te weten achter welke deur mijn werkelijke ik zich loslaat.
Mijn overjas, die ik weer had aangetrokken - ik heb er een hekel aan iets aan de hand te dragen - laat ik openhangen en ik knoop mijn overhemd een stuk open, zodat de regen erbij kan. De regen kan er bij, als ik niet voorover loop tenminste, een gewoonte die ik, zonder het te weten, heb aangenomen, waarschijnlijk veroorzaakt door mijn lengte. Maar laat ik het woord ‘waarschijnlijk’ niet meer gebruiken in deze zaken. Ik weet toch dat ik deze kleine kwesties allang feitelijk zeker heb gesteld in mijn nauwkeurigheid. Maar toch schiet zo nu en dan het woord ‘waarschijnlijk’ van mijn lippen voordat ik het kan grijpen. Gek is dat, voordat ik zijn vlucht heb geconstateerd heeft de volgende zin al een onherroepelijke wending genomen.
Het weer prikt door mijn huiden, tot diep in het weke binnenste. De wind staat blank en eerlijk tegen mijn vel. Het geeft me een gevoel alsof ik hard gelopen heb. Mijn ogen voelen nat en enigszins gekwetst. Bij mijn deur is dit gevecht afgelopen. Maar achter deze deur, deze eigenhandig geverfde
| |
| |
deur - eerst had ik gedacht rood, daar houd ik zo van, maar rood zou te veel opvallen in deze goedverzorgde, welvaartstraat - wacht een ander gevecht. Een gevecht dat ik altijd win. Het is zo langzamerhand saai geworden, deze doodgebloede, loodkleurige wedloop. Het is echter volkomen luchtdicht en wat belangrijker is, onzichtbaar. Anna houdt haar mond wel en mocht ik er zelf over beginnen, dan heb ik daar mijn rotsvast gegronde redenen voor, zoals altijd. Ik zeg nooit iets zomaar. Als ik dus mijn privé-leven aan zou snijden, weet ik van te voren hoeveel ik er bij win en hoeveel jij er bij verliest. Daarin heb ik me nog nooit misrekend. De onvrede hangt als een klam waas in huis. Nee, dat er geen vrede is kan ik eigenlijk niet beweren. Anna gehoorzaamt me in alles maar misschien is het dat wel wat me irriteert. Ik zou dus nu kunnen concluderen dat de oorlog in beginsel bij mij ontstaat.
Het staat zonder twijfel vast dat zij ook nu weer, de benen in een stand geplaatst waarvan zij denkt dat het sexy is, op de grond ligt. Deze stand is er overigens één, die ik heb uitgedacht voor verschillende gelegenheden, maar Anna volgt hem nooit geheel precies na. Ze is er steeds een kwartseconde naast, maar goed, ze probeert het. Ze is verstandig genoeg om het te proberen. Zo ligt ze nu, achter deze weergaloos nette deur, een beetje opgerold misschien, voor de kachel, de ene sigaret opstekend na de andere. Ik zeg met nadruk ‘opstekend’ - heus ik vergis me niet in woorden - want soms vergeet ze te roken en na een tijdje steekt ze dezelfde sigaret weer aan en is ze zich nooit bewust van deze handelingen. Dan zie ik dat ze weer een flinke opschudding nodig heeft, omdat ze teveel droomt. En dromen is gevaarlijk.
Ze zal als ik binnenkom, opkijken, me met een geforceerd lachje begroeten. Dit lachje, waarvan ik haar het origineel heb geleerd, is inmiddels tot een schim gedegenereerd. Haar ogen, die ik er op zulke momenten wel uit kan snijden, zullen niet meelachen. Het zijn ogen, die niet waken of slapen, die zelfs geen pijn uitstralen, zoals je wel hoort van vrouwen, maar het zijn ogen die noch in de kamer zijn noch daarbuiten.
Daarna zal ze me kussen, waarschijnlijk niet helemaal op- | |
| |
staand, maar ze zal me, min of meer knielend, naar zich toetrekken en via haar kus me met haar angst infecteren. Want bang is ze voor me, dat is zeker. Nu al voel ik de drift als een roodgloeiende bal in mijn hand rollen en zou ik diezelfde hand over haar lichaam willen laten ketsen, zodat de angst terugkruipt in haar en weggaat van mij, die er niets mee te maken heeft. Ogen als een gewond dier zegt men wel eens, of nog tragischer, maar haar ogen zijn nergens, absoluut nergens. Is dat tragisch? Enfin, ik zal me zoals altijd wel weer beheersen. Ik zal wel heel onverschillig de roodgloeiende bal het raam uitwerpen.
Zou ik thuis dezelfde zijn als degene hier voor de deur? Welke van de twee kent Anna? Zou ik in de kamer ook slingerend en ‘beau’ zijn? Volgens mij wel. Er zijn spiegels genoeg die dit kunnen bevestigen. Natuurlijk, zou Anna zeggen, Bo is Bo, Bo is mooi en lief. Ze zal dit niet menen misschien, maar wel zeggen. Aan Anna heb ik dienaangaande dus niets. Als ik binnen ben zal ik haar, zoals gewoonlijk, de routinevragen stellen. En nu ik in werkelijkheid de deur opendoe (wanneer begint het werkelijke? Verbaasde ik me erover, dat ik nog steeds buiten stond? Nee, ik verbaasde me niet, ik droom niet), vraag ik mezelf af hoelang dit nog moet duren. Ik roep Jakov erbij. Jakov is voor de meer ernstige aangelegenheden en misschien geldt hij voor de dingen, die ik werkelijk meen. Ik kan met hem een vraag- en aanbodspelletje spelen want Jakov, met een geheel andere planning, belicht de zaak veel, hoe zal ik het zeggen, veel volwassener.
Jakov fungeert steeds als de ander wanneer Bo zijn handen vol heeft. Ik zet hem ook vaak voor de spiegel en probeer hem aan het praten te krijgen. Bo, de handige jongen, probeert hem er dan in te luizen want alleen hij kan de binnenkant van de mensen naar buiten trekken. Jakov niet.
Zoals ik zei, Jakov is voor het serieuze, geplande werk. Maar Bo kan met het spel niet ophouden. Zo trekt hij hele steden binnenstebuiten, zodat vaak de scherven van zijn bomaanslagen voor zijn voeten liggen. Maar ik heb hem al lang vrijgepleit, of dacht men dat ik iets liet zitten? Ik weet toch dat de mensen alleen maar horen, wat ze willen horen. Op een heel natuurlijke manier vloeit er was in hun oren wanneer Bo
| |
| |
op de scherpe kant van hun innerlijk balanceert. Als er dus een stad vàlt hebben mijn berekeningen en geplande kansen hun doel gemist. Het gebeurt echter maar zelden dat ik Jakov aan de praat krijg. Dat is maar goed ook want hij doet de zaken, niet Bo. Als ik dan zo een uur met hem bezig geweest ben en vrijwel met zekerheid kan vaststellen dat ze hem de komende nacht niet te grazen kunnen nemen, stuur ik hem er op uit en hij komt op de afgesproken tijd zonder ongelukken thuis, de kruidige buit achter de ritssluiting.
Hoelang zal alles hier nog duren, Jakov?
Mijn hand laat ik langzaam langs de gladde hekken van het trappenhuis glijden. Ik heb het netste huis in deze vervloekt nette straat. Het is ook het grootste huis en het meest elegante. Als ik denk aan de samenloop van omstandigheden, die het mogelijk maakten dit pand te betrekken, lach ik om de waanzin van alles.
Nu hang ik met mijn buik over het hek en lees mijn naam in kapitalen op een dofwitgelakte deur. Gevaarlijk zou je kunnen zeggen, mijn naam daar zo zichtbaar maar alles is tactiek. Dit soort exhibitionisme doet de burgerij goed, alhoewel, alleen de zeer vertrouwden komen hier binnen. Men kan nooit weten, men moet op alles voorbereid zijn.
Een hardhandig gelach begint in mijn keel te rommelen. Dáar woon ik.
Eigenlijk is het niet helemaal correct wat ik zeg. Ik woon nog iets verder. Wat ik daarnet aanwees maakt de behuizing van mij en Anna tezamen uit. Dat is dus heel wat anders. Ik woon namelijk achter de derde deur van dit aardige paleisje. En dat is het heilige der heiligen waar niemand in mag en Anna zéker niet, want zij weet toch al te veel van mij. Het is al meer dan genoeg dat ze me soms heeft waargenomen wanneer ik bijvoorbeeld gekromd boven de gootsteen sta om mijn voeten te wassen. Dit kan gebeuren als ik geen energie meer heb om een douche te nemen. Als dezelfde energie ontbreekt om het verwijt in Anna's ogen te moeten aanschouwen wanneer ik de badcel overstroomd van water en zeepsop achterlaat. En het is toch ook wanhopig te weten dat Anna mij eenmaal heeft gezien, toen ik mijn trui uit wilde trekken en vergat de knoopjes eerst los te maken zodat ik
| |
| |
als een gemaskerde, vechtende kater in de kamer rondsprong. Ik voelde immers het ingehouden gegiechel van haar, dat echter geheel verdwenen was toen ik weer kijken kon? Ik kon haar op dat moment niet straffen; ik kon toch niets bewijzen? Zulke dingen zijn te intiem om van een ander te weten, althans van mij. Bijvoorbeeld, om de zaak helemaal even duidelijk te maken: het is lang niet zo intiem als ik op haar lig. Dat is gewoon, met iederéén mogelijk. Dat is een onpersoonlijke aangelegenheid.
Nog steeds hang ik over de gladde, stalen hekken. Sluw zijn ze in hun gladheid en de spijlen vormen verraderlijke gaten. Ze zijn net groot genoeg om me door te laten, zodat ik op de betonnen aarde zou ketsen. De trappen zijn lang, breed en witgemarmerd. Het is namaakmarmer wel te verstaan. Ik weet niet precies waarom ik het zeg - zoek ik later wel eens uit als het dan nog belangrijk is - maar ik zeg: namaakmarmeren Anna.
Belachelijk is het hier. Ronduit belachelijk, maar wel safe. Ik kan als ik wil, hier in die geeuwende ruimte de verdekt opgestelde ritssluiting opentrekken en de buit in plastic met een punaise aan de muur prikken en zo dagen laten hangen. Niemand zal hier iets vermoeden. Daarvoor zit deze buurt te dik in de verf.
Hier kan ik me wentelen als een rog in het zand, even onzichtbaar, even geruisloos. In de nis staan zandkleurige spoken. Ik ken ze, want ik heb ze er zelf geplaatst.
Anna heeft op mijn verzoek namaakborsten. Eigenlijk moet ik zeggen: op mijn ‘bevel’, zacht uitgesproken weliswaar - ik verhef mijn stem nooit, schreeuw nooit - doch onmiskenbaar. Ik vond haar borsten te klein. Simpel. In bed geeft het niet. Althans in mijn bed komt het er niet erg op aan, ik houd wel van iets jongensachtigs op zijn tijd, maar tijdens festiviteiten in de stad behoort Anna een vrouw te zijn, althans te schijnen, rond en welig.
Hoe lang het nog voort zal duren, heeft zichzelf nog niet beantwoord. Er staan geen tekens aan de wand, maar ik weet zeker dat ik hier weg moet zijn, voordat de waarschuwingen zich uit hun schuilplaatsen zullen persen en zich op me afzetten, voorgoed. Maar hoe kan iemand ophouden in deze
| |
| |
godverlaten stad? Men moet doorgaan of zich ophangen.
Anna is één van de vrouwen die in de vlam gevlogen zijn. Ze heeft er aardig lang omheen gedraaid, dit in haar voordeel. Nu ik haar beter ken verbaas ik me daar enigszins over, of is Anna veranderd gedurende deze twee jaar?
Ik wist echter van te voren dat ook zij niet tegen mijn methodiek opgewassen zou zijn, zoals niemand trouwens. Iedereen capituleert vroeger of later tegen deze overdonderende techniek. Het is zo volmaakt, zo plechtig volmaakt zou ik willen zeggen, dat men niet begrijpen kan dat dit harmonisch geheel uit mensenhanden is voortgekomen. Zelfs Jakov heeft respect voor Bo in dit geval. Ik zal zeggen hoe het in elkaar zit want ik vind het elke keer lollig om erover te praten. Verschillende soorten muziek met verschillende lichteffecten zijn enige onderdelen van het grote, tactische plan. Ik ben langzaam in mijn bewegingen, zoals ik al eerder heb uiteengezet, maar parallel daaraan ben ik zeer langzaam in mijn denken en daarmee verband houdende ook traag in het opstellen van een planning die elke centimeter van een opgemeten ruimte bestrijkt. Hieruit zou zelfs de domste onder mijn vrienden tot de conclusie kunnen komen, dat ik lange tijd over dit project heb gedaan, met de zenuwen van iemand die aan een levenswerk bezig is.
Ik had vooropgesteld, dat het niet mocht falen en zeker in het begin niet mocht uitlekken. Dit heb ik van te voren moeten bewijzen, hoe vreemd dat ook klinken moge, maar anders zou het uitvoeren van een dergelijk groots uitgedacht schouwspel nutteloos geweest zijn. Ik zal niet ingaan op de eindeloze stroom van interessante details, die zeker belangwekkend genoemd kunnen worden als men zich een uitgebreid repertoire van instrumenten voorstelt, waartoe behoren telefoons, microfoons, bandjes, radio, doorzichtige spiegels. Ik zou niet over de details uitgepraat raken. Trouwens, het is een dermate geliefkoosd onderwerp dat het een goede oefening voor me is, me enigszins te beheersen en niet álles spontaan te vertellen.
Meestal begin ik met Mantovani en lichtblauw. Dat stelt ze op hun gemak. Ik heb het nu slechts over vrouwen als bezoek. Natuurlijk heb ik voor elk wat wils, maar hier laat ik
| |
| |
het voorlopig bij, anders wordt het in dit bestek onnodig gecompliceerd.
Er zijn er bij die hun blouse al beginnen los te knopen, als de deur achter hen maar nauwelijks in het slot is gevallen. Men begrijpt het, dit slag bestaat uit de erg hongerigen. Ze zullen waarschijnlijk in alle omstandigheden hetzelfde doen, al staat er een gorilla voor ze. Misschien dan juist. Ik gebruikte nu weer het woord ‘waarschijnlijk’ omdat ik dit feit niet voor ogen heb gehad en dus niets bewezen is. Echter veronderstel ik dat het voorafgaande zeer wel waar kan zijn. Iedereen, nee laat ik liever zeggen alle vrouwen immers zijn in staat op elk willekeurig moment van de dag elke willekeurige daad te verrichten die in hen opwelt? Daarom zal later pas begrepen worden waarom ik Anna zo strak aan de lijn houd.
Als Mantovani niet geheel voldoet - het is per slot toch een kwestie van individuele smaak - ga ik over op de romantische klassieken. En als het zo ver is, begin ik wat rond te lopen, met in mijn ene hand een cocktail en in de andere woorden, geladen met begrip en ingehouden medelijden. De stemming bepaalt vanaf dat moment de muziek-licht-combinatie. De stemming is werkelijk het enige wat ik niet altijd in de hand heb, aangezien die al is bepaald voordat onze ontmoeting plaatsgreep. Maar ik moet zeggen, ongeacht deze stemming, bijna altijd bereik ik mijn doel vóór of tijdens wat zuidamerikaanse muziek, terwijl ik tegen de roodbakstenen schouw poseer en wat met mijn heupen schommel. Ik zie, mede veroorzaakt door mijn kalmte en onverschilligheid, dat er zich op het gezicht van mijn partner een lichte ontreddering begint af te spelen en dat het slachtoffer haar ogen gedwongen richting het bed slaat, een bed van twee bij twee meter, bekleed met geel teddybeer. Dan heb ik nog een seconde nodig om de microfoon in te stellen onder het bed en alles verloopt naar wens. Ik heb al heel wat boeiende bandjes bij elkaar. Zelfs kan men ongelooflijk fascinerende dialogen en geluiden verkrijgen door te knippen en opnieuw te plakken. Ik bezit ook een opname van een station, welke ik gebruik voor het ontwijken van lastige, in een ogenblik van onbezonnenheid - ogenblikken die slecht bij mijn karakter passen - be- | |
| |
gane afspraken. De betreffende persoon bel ik dan op en vertel op zenuwachtige toon tussen het geraas van treinen en geroezemoes van reizigers door, dat het me ontzèttend spijt, maar dat ik onmógelijk kan komen. Als ik het kan, vertel ik dit een beetje schor, maar dat heb ik niet altijd in de keel. Ach, ze vragen er om en als het spel eenmaal in volle gang is, hebben ze het goed bij me. Ze zijn, op enkele domme uitzonderingen na, allemaal uit vrije beweging weer teruggekomen. Nu duw ik de witte deur naar de witte binnenkant van
mijn afdeling open. Op mijn roepen volgt geen geluid. Het geroep om de bekende naam met altijd dezelfde weerklank blijft gestorven tussen de muren hangen. Wat ik nu zeg klopt niet helemaal, als ik zeg: Anna is niet thuis. Thuis is fout. Het moet zijn: Anna is niet op de plaats waar ze behoort te zijn. Woedend ben ik, eerlijk hoor. Woedend omdat ik weet dat het lang duurt voordat ik voor mezelf een nieuwe situatie geschapen heb. Ik kan niet tegen die razendvlugge veranderingen en zeker niet, wanneer een ander daar de hand in heeft gehad en ik er het slachtoffer van ben. Dit lijkt me geen onnatuurlijke houding. Het lijkt me logisch dat iemand daardoor in woede ontsteekt. Heel logisch zelfs. Alle beraamde plannen kan ik dus welvoeglijk afscheiden en de energie voor de routinevragen ergens anders voor gaan gebruiken. Waarvoor?
Het blijkt dat Anna zonder boodschap achter te laten is vertrokken. Dit is zo lachwekkend treurig, zo verbazend. Die Anna, die nu al twee jaar bij me vertoeft en nog steeds een dergelijk risico durft te nemen. Lachwekkend treurig is dat. Zou het net zoiets zijn als vergeten dat ze een sigaret opgestoken heeft?
Als Anna er niet is, waar is ze dan?
Een jaar lang vragen heeft niet geholpen. Ze geeft eenvoudig geen antwoord. Maar die lieve Anna realiseert zich niet dat ik met het probleem zit waarom ze geen antwoord geeft. Omdat ze het zelf niet weet? Omdat ze in één van haar vele dromen langs de straat heeft gezworven en in dezelfde droom thuiskwam, zodat het leek alsof ze niet was weggeweest?
Nog woedender word ik als ik me bedenk dat ik me met haar problemen af sta te geven, shit, laat ieder voor zichzelf zor- | |
| |
gen. Ik heb het werkelijk geprobeerd met Anna, maar steeds is ze dan moe. Welnu, ik ben ook zéér moe van je geworden beste kind, maar ik kan je nog niet missen. Eerst moet er een plaatsvervangster aantreden en ik weet heus wel dat de job niet eenvoudig is. Maar ze krijgen er wat voor terug, veel zelfs. Niemand behoeft zich bij mij te beklagen. Ik ben precies en op de klok. Okee, maar niet onrechtvaardig. En wat Anna nou uithaalt, kan ze niet maken in het zenuwenleven dat ik toch al leid.
Languit ga ik op het bed liggen, maar weet dat dat niet lang zal duren. Ik heb er altijd moeite mee gehad lang alleen in deze kamer te zijn. Oftewel Anna is aanwezig, als ik het hier langer dan een uur uithoud, oftewel een nieuw, tijdelijk slachtoffer.
De eenzaamheid klopt in mijn hersenen als een gif. Heet krijg ik het ervan.
Als Anna eens wist waarom ik haar straks ongelukkig zal slaan. Waarom ik dat moet doen. Omdat ze maar steeds niet wil begrijpen, dat ze een vrouw is. Een vrouw die het nimmer mag riskeren dingen te doen die een man ziedend maken om heel gefundeerde redenen.
Het erge is, deze kamer hangt van Anna om me heen. Haar parfum, haar achtergelaten kledingstukken, haar gevangen adem in dit vertrek.
Ik laat me van de teddy afrollen en sta even later naast mezelf voor het raam en inhaleer de koele lucht, die langs de ruit strijkt met een sissend geluid, alsof ik rook. Ik ben te vermoeid en te lam om me te kunnen interesseren voor een gesprek met Jakov. Trouwens, de laatste heeft met situaties als deze niets te maken. Voor Jakov gelden de plannen, de uitgetekende routes door een vreemde stad, een reis naar buiten en misschien de beslissing over de volgende vrouw. Allemaal steen, zeg ik blazend tegen de ruit waarop mijn adem even zichtbaar wordt.
Het geeft onweerstaanbaar gelegenheid er een tekening in te krabben met mijn nagel. Het wordt niks, en ik blaas een nieuw vel. Maar dat laat ik zoals het is. Na een kwartminuut is de witte vlek verdwenen. Alles is hier van steen. Beter: alles is van steen. En doordat alles langzaam vergaat,
| |
| |
vliegen er nu ontelbare kleine deeltjes steen door de lucht. Mijn longen zitten al vol, evenals de longen van mijn zoon, die ik getimed bij dè vrouw zal creëren, de zoon, wiens tuberculeuze ziel in een zonnig land zal moeten opgroeien om te redden wat er te redden valt. Bijna begin ik van dat steen te hoesten als ik besef hoe gezond het is met blote voeten door een onafzienbare vlakte te waden, langzaam, vooral dat, zelfs langzamer dan ik gewend ben.
Want het is misschien mogelijk dat ik in andermans ogen altijd ren en dat ik mijzelf daar niet van bewust ben. Nee, dit is fout, in flagrante tegenstrijd met mijn brein. Dit is dromen en abstraheren. Ik ren nóóit en verhef nimmer mijn stem. Misschien op die zekere, nevelige morgen, waar ik een tijdje geleden over sprak, zal ik vertrekken, zal ik mijn schoenen uittrekken en op weg gaan, misschien.
Van binnen begint zich een dun steenvlies af te zetten en straks als ik naar buiten loop, kan ik niet verder en staat mijn allerlaatste gebaar versteend verankerd, en plein public.
Hoe kan men in deze stad het leven houden, in deze verdwaasde steengieterij, waar de zon slechts van twaalf tot halfeen op straat valt en verder niet? Dat is de tijd waarop het heimwee - voorzover dat bestaat - begint. Heimwee naar de zon. Na dat halfuur slaan de schaduwen je weer blind tot aan de hoop van het volgend tijdsbestek.
Ik kijk op mijn horloge. Associatie met de tijd, waar ik het over had. Twee dingen flitsen op hetzelfde ogenblik door mijn geest. Het eerste is dat ik zo rap mogelijk New York uit moet en het tweede: waar blijft Anna? Waarom denk ik nu aan haar? Zij heeft geen plaats in de gedachtenwereld die ik nu heb, deze gedachtenwereld in een blaas tegen mijn raam. Daarin heeft zij absoluut geen gestalte en het irriteert me mateloos dat ze hierbij al zo betrokken schijnt, dat ze moeiteloos deze grenzen verbreken kon en om de hoek van het heilige der heiligen gluurde. Ook daarvoor moet ze gestraft worden. Ze is te ver gegaan, veel te ver.
Al zal ze straks een redelijke verklaring hebben, toch zal de volgende les tussen deze vier muren plaatsvinden. Ze is nu toe aan les 67. Ik houd ze bij in een boekje, dat Anna nog nooit heeft gezien, althans ik vermoed dat ze het nooit heeft
| |
| |
gezien. Zou ze wel eens mijn kamer binnensluipen?
Ik noteer die lessen omdat ik wil weten of ze resultaat gehad hebben, welk resultaat ik ernaast opteken, en ook wil ik wat variatie. Terwijl ik het boekje haal overweeg ik hoe ik het nu zal aanpakken. Indien er verzachtende omstandigheden mogelijk zijn, nadat Anna haar gedrag heeft verklaard, zullen die ingelast worden.
Er zijn mensen die van mij zeggen dat ik wreed ben. De domsten onder hen beweren zelfs dat ik op een fanaticus lijk of op een Mefistofeles. Maar wat weten zij ervan? Als zij de vrijheid nemen te beweren dat ik duivelachtig ben, vergeten ze dan mijn rechtvaardigheid niet en mijn eerlijkheid ten opzichte van de anderen? Goed, ik steel wel eens boekjes van mijn vrienden, ben min of meer kleptomaan, ik steel dus kleine dingetjes, maar niet hun geld. Ik vind beslist niet dat ik oneerlijk ben, ondanks de boekjes. Ik weet zeker dat, wanneer ik alles uitvoerig zou uitleggen, dit en ook de behandelingen aangaande Anna, niets met dwingelandij of fanatisme van doen hebben. En mijn uitweidingen spruiten slechts voort uit de angst verkeerd begrepen te worden.
Terwijl ik naar mijn eigengemaakte bar loop, bedenk ik me, trek mijn jas aan en kort daarna sta ik aan de buitendeur. Beneden met de knop in mijn hand blijf ik weer staan. Beter wachten tot ze thuiskomt, want ook Anna is talentvol in het creëren van misverstanden. Ze zal de reden, waarom ik het huis uitstorm, dan ook beslist verkeerd interpreteren. Ik schenk me een Scotch in, gooi er drie ijsblokjes bij en loop met het glas in de hand naar een manshoge spiegel, waarvoor Anna en ik plegen te vrijen. De spiegel waarvoor zij zich op mijn verzoek uitkleedt, maar ze doet dit steeds te vlug en te onhandig. In etappes heb ik haar de bewegingen uitgelegd, zelfs gedemonstreerd, maar nooit heb ik haar op de vereiste manier op het netvlies. Ik haat haar om die domme linksheid.
Terwijl ik drink met hele kleine, vlugge teugjes zeg ik hard, alsof er een slechthorende in de kamer is: ik houd niet van dit.
En dan, terwijl ik me het burgerlijke ervan realiseer, word ik droevig om de banale droomaftocht van Anna.
| |
| |
Ze is nu al meer dan een uur weg en god weet hoe lang al, voordat ik het huis betrad. Ze zal haar werk wel doen, daar twijfel ik niet aan. Ze zal wel een grondig excuus hebben - dan wel er één verzinnen - en ze zal wel met geld of mogelijkheden daarop thuiskomen, doch de kapitale blunder blijft er uit bestaan, dat ze mij van te voren niet heeft verwittigd.
Misschien staat ze nu ergens op straat op iemand te wachten. Ik zie haar al heen en weer trippen. Dat doet ze verdraaid aardig. Of wellicht zit ze in een taxi en glimlacht tegen een beeldschone italiaanse driver. Ik kan haar ook heel gemakkelijk in een bar zien zitten babbelen, koketterend tegen een onbekende van wie ze iets nodig heeft. Een jongen met een vilthoed op bijvoorbeeld, het type dat vervelend wordt als hij teveel drinkt. Maar zoveel zelfstandigheid kan ik Anna wel toevertrouwen, zulke vogels kan ze wel aan. Nu zie ik haar zitten met de ellebogen diep in haar schoot, zodat je haar borsten kunt zien die door het samenknijpen van haar armen dikker schijnen en waar je aan zou willen likken als je de zachtheid ervan vermoedt in al hun doorschijnende witheid. Kijk daar heb je weer zoiets. Ik heb Anna altijd verboden bruin te worden, want wit is veel sexier. Ze wil het echter niet geloven.
Als ik al deze beelden voor me krijg word ik weer net zo woedend als aan het begin, ook al omdat ik merkte dat mijn mond zich al begon uit te rekken naar een lach, toen ik dacht aan Anna's manipulaties voor het goede doel en dat ik zelfs een blij gevoel kreeg omdat ik weet dat ze dikwijls tot verrassende resultaten in staat is.
De handigheid en onhandigheid van de schone Anna. Dan ben ik weer razend door de chaos, die dit kleine, onbetekenende wezen in me openklapt. Nog steeds met mijn jas aan ga ik weer op het bed liggen. Ik heb pijn in mijn rug. Anna moet me straks weer masseren. Als ik eindelijk de deur hoor beneden, kan ik wel huilen. Waarom? Ik houd niet van haar, ik heb nooit van haar gehouden. Het is doodeenvoudig de nivellering van de spanning, dat is het.
Ik loop snel naar mijn eigen vertrek waar ik, idioot genoeg, nog niet in geweest ben gedurende mijn aanwezigheid in dit
| |
| |
rot huis en doe alvast mijn zware gouden ring af. Ik wil haar geen pijn doen, maar ze heeft de straf verdiend die iemand krijgt in geval van insubordinatie.
Zo nonchalant mogelijk ga ik op de drempel staan en voordat ze iets kan zeggen, voordat haar mond zich gaat openen en nog voordat haar ogen zwart worden van angst, sla ik haar met de vlakke hand in het gezicht. Nog een paar keer en dan in haar nek. Ik weet dat de slag in haar nek pijn doet, dat je daar duizelig van wordt. Ik voel me krachteloos en ik kijk naar haar. Hoe kijk ik naar haar? Ze komt zwaaiend als een dronkeman op me toe met een afwerend gebaar maar valt dan terug op de roodfluwelen bank. Het lijkt wel alsof haar gezicht geel wordt en haar lichaam vol lood is, zo beweegt ze zich door de kamer als een vreemde, als een verdwaalde. Wat ook ergens wel klopt, dat verdwaalde en vreemde, want een vreemdeling blijft ze in mijn huis. Dat kwam vap die klap in haar nek, ik weet het, daar krijg je de sterretjes van voor je ogen.
Nu zou ik werkelijk met geen mogelijkheid, daar doe ik een eed op, slingerend en beau door de kamer kunnen gaan om me daarna autoritair achter mijn bureau te vestigen. Niet omdat ik medelijden heb, maar omdat het schouwspel zo fascinerend is. Omdat ik geparalyseerd toekijk naar het gebeuren vóór mij, dat ik zelf heb ontwikkeld. Dan ga ik weer bewegen. Ik wil op een of andere manier ‘Anna’ zeggen maar dan staat ze ineens voor me en valt zwaar en klaaglijk in mijn armen.
- Je had eerst moeten luisteren, zegt ze. Je had me eerst moeten laten praten, je mag pas slaan als er een reden voor is. Ik kòn niet eerder komen.
- Te laat komen is altijd een reden tot slaan, zeg ik zakelijk doch niet al te hard.
Als ze uitgehuild is staat haar lievelingsdrankje voor haar klaar. Een beetje zoet is het, een beetje kinderlijk.
Dan begin ik - voor de zoveelste maal - haar uit te leggen (waarom ga ik eigenlijk zo ver?) dat ze moet begrijpen, dat wij in ons zenuwenbestaan niet van de klok kunnen afwijken en geen chaos kunnen gebruiken, net zo min als een vrouw die niet correct functioneert. Dat er een belangrijke opdracht
| |
| |
lag te wachten - nu lieg ik, maar ik moet wel, anders schiet dit gebeuren te snel langs Anna heen, net zo snel als haar dromen - en dat ik haar daarbij nodig had. Ze wil Bo toch wel helpen, weer of geen weer?
Anna knikt.
Hoe langer hoe simplistischer wordt mijn taal tegen haar en zij die het heerlijk vindt, legt haar hoofd in mijn schoot, vouwt haar lange armen om mijn benen en zegt vleiend, dat ik zo lekker ruik.
Pas veel later legt ze uit hoe een en ander gekomen is en als de verklaring tot het einde is volbracht, aai ik haar over het hoofd. Niet te lang, een beetje maar, zodat ze hongerig blijft. Vrouwen, godogod, ik kan ze in mekaar slaan, omdat ik ze te goed ken.
- We gaan uit, zeg ik. Doe maar kalm aan en vervang die dikke ogen door wat beters. Ik wacht op je, maar niet te lang.
Anna op vleugels naar de badkamer en dan breekt het moment aan waarop mijn tederheid plaatsmaakt voor een ingekankerde haat tegen haar oppervlakkigheid. Het stroomt plotseling uit al mijn poriën, want ik besef dat dit nooit zal ophouden, dat ze het nooit zal leren, dat ze te gauw zal vergeten.
Als we buiten komen kruipt de regen als een grijs ondier door het verlaten steenpark. Anna steekt haar arm door de mijne.
Het is de vierde middag van ons eerste bezoek aan Europa. Onze reis dus, ik ben er al eerder geweest.
Lang heb ik erover nagedacht wat ik met Anna moest doen. Of ik haar wel mee kon nemen, of ze zich zou gedragen, maar ik denk dat de balans ditmaal doorsloeg naar medelijden en verder beschik ik nog niet over de plaatsvervangster.
Hand in hand gaan we zachtjes naar de top van de Olympos, vertel ik haar.
Hoe komt dit in mijn mond terecht en vervolgens eruit? Het is natuurlijk niet fair want Anna weet nog niets van het naderende einde, hetgeen al heel dichtbij is gekomen. Het wordt aan deze kant van het panorama gevonden, weet ik, maar ach, Anna, hoe mooi ben je nu onder dit licht, hoe fragiel,
| |
| |
arme Anna, die nog volslagen onder mijn weten schuilgaat. Ze ziet er zo breekbaar uit, daarom zei ik dat zeker van die Olympos.
- Als je maar vertrouwen in me hebt, voeg ik er zelfs aan toe. Want ik ben ervan overtuigd dat zij wel op haar pootjes terecht komt. Als ik haar zou laten schieten, zou ze nog binnen dezelfde dag van me worden overgenomen, zeer waarschijnlijk om hetzelfde, wat ik in haar projecteerde en dat er toch niet helemaal was. Nee, over haar geen zorgen.
Ik voel me ineens zo overmoedig, bijna huilerig blij, dat ik Anna haast ten huwelijk vraag. Anna in het wit en haar dan eeuwig trouw te zweren. Lieve, trouwe, crushable Anna. Wat is deze stemming gevaarlijk en wat kom ik tot aan de rand van de meest verschrikkelijke contradicties.
- Ik zie wel hoe bang je bent, hartje, maar Bo maakt alles in orde. Je weet toch wel - Anna knikt al, nog voordat ze weet wat er komen gaat - dat Bo alles correct en gevaarloos aflevert?
Zoals ze nu naar me kijkt, weet ik wat ze denkt. Ze denkt: voor Bo heb ik andere mannen gehad, sommigen daarvan ook beau en solide gebouwd, maar die misten nu juist dat allesovertreffende, allesdoorschietende heerlijk dronkenmakende, dat Bo heeft. Ik weet het zelf, ik kan met deze eigenschappen de wereld volledig afbreken en in drie dagen herscheppen. Ik weet waar Anna op gevallen is.
Anna, denk ik, ik kan zo recht, zo scherp bij je naar binnen kijken, te diep, zodat ik me bijna schaam over de informatie, die zonder dat je het weet bij mij naar binnen slaat.
Ik schaam me ergens omdat ik me de dingen, die de anderen klein maken en onzeker, niet zou moeten realiseren. Maar ik doe het steeds weer en zonder verzet geven ze zich over.
Anna is fijn vandaag. Haar naaldhakken tikken verdomd hooghartig over de straat. Het tikken heeft nu dat hooghartige, wanneer ze zeker is van hem, Bo, dat dédain dat me zo nameloos opwindt. Ze tikken tegen de klaroenschallers van de Notre Dame en tegen de naar god gerichte kleine kerken die ik haar laat zien.
Anna begrijpt niet waar ik Parijs zo goed van ken. Ze weet dat ik op mijn vorige tocht Parijs, wonderlijk genoeg, niet
| |
| |
heb aangedaan. Maar nog steeds schijnt Anna mijn planning in alles niet helemaal door te hebben. Ze heeft nog nooit de plattegrond in mijn kamer gezien omdat ze daar niet mag komen. Goed liefje, als je eens wist bijvoorbeeld, van een langdurige studie boven dit stratenplan ken ik Parijs tot aan de buitenwijken. Sec, in onze toren daarginds, achter de groengeverfde deur, heb ik Parijs al geroken.
Ik denk: Groot moet ik er niet in zijn, in deze stomme trots, en nog erger, zou ik zeker niet prat moeten gaan op Anna die nog meespeelt ook en me prijst. Anna is verbaasd op het moment waarop ze verbaasd mòet zijn en maakt me complimenten wanneer haar luchthartig hoofd er even bij is.
We zitten de middag tot de avond uit in de tuin van het kerkje St. Germain, onder druipende bomen, waar anders bij goed weer kinderen ballen en oude vrouwen met hun kinderwagens, waarin al hun bezittingen, langs schuifelen. Niets is mij vreemd. Ik herken elk detail van mijn zorgvuldig uitgezette beelden. Zelfs mijn fantasie heb ik in de hand tot in de uiterste onderdelen ervan. Is dit koud en wreed? Men kan ook zeggen dat ik een mens ben die niet van vergissingen en toevalligheden houdt.
Niets is opwindender dan Parijse regen, zeg ik tegen het wezen naast mij, dat bijna synchroon geworden is aan mijn bewegingen gedurende de tijd die we samen zijn. Maar deze dag, weet ik, is één van de weinige die zorgeloos zullen zijn en Anna weet dat ook, want haar gehoorzaamheid is perfect, (irriteert me ook niet vandaag), is bijna artistiek.
- Ik ben zo verliefd op je, schreeuw ik dan en ik sla mijn benen om de natte bevende stam van een boom.
Anna, kijk dan, houd me in, houd me tegen, anders blijf ik doorklimmen.
Maar Anna speelt niet mee. Doodernstig zit ze tegen mijn geschreeuw aan met de handen in haar schoot. Ze rilt van de kou.
Heeft ze in de gaten dat ik alleen maar doorsla, dat ik alleen maar met mezelf bezig ben, al roep ik haar naam, dat ze part noch deel heeft aan dit gebeuren? Vroeger was ik begonnen haar juist hiervoor te slaan. Maar Anna heeft dit terrein gewonnen, het enige terrein weliswaar, maar ik heb het geaccep- | |
| |
teerd, via haar, dit te ver gaan.
Om mezelf af te reageren, mezelf te herstellen, spring ik het park uit en spreek even tegen Jakov, die me er bovenop moet helpen. Anna volgt me niet, natuurlijk niet, want ik heb haar niets gevraagd. Ik hoop waanzinnig dat ze weg is als ik terugkom, maar ze zit er nog, in dezelfde houding, nog heviger rillend dan voorheen.
Okee, we gaan iets drinken en daarna gaan we naar Roger.
Ik ken Roger nog van New York waar ook hij de gevaren van het steen kent en van de stompzinnige vluchtoorden. Roger, die vroeger Karl von Schwarzenburg heette, maar nu Roger is, omdat hij Parijzenaar wil zijn onder de Parijzenaars. Maar het doet er weinig toe, al neemt hij zich nog zoveel moeite. Mijn verworven gegevens kloppen met die van Roger, alias Karl von Schwarzenburg, want al spreekt hij bijna accentloos frans, hij blijft vreemdeling en komt niet in de kern terecht. De kern blijft onverbiddelijk gesloten.
Ik wil wel mededelen wat het doel is. Het is ook plezierig om Roger te gaan zien, maar ik onderneem geen enkele reis louter voor mijn genoegen. Ik moet zelfs zeggen, nu ik de serie hoofdevenementen langsga, dat ik zelden iets doe voor dat pure genoegen alleen. Het ‘plaisir’ is te verleidelijk, te gemeen en ongevoelig voor de daaruit voortvloeiende, meestal negatieve, consequenties.
Nee, laten we zeggen dat Roger mijn filiaalhouder is in Europa en, om tot een laatste explicatie over te gaan in deze zeer tere, labiele zaak: hij beheerst de prijzen en selecteert de kwaliteiten, die kersvers uit het zuiden komen. Daarom kom ik hier, om een grote slag te slaan, zodat ik weer een jaar vrij kan leven. Ik kan me niet voorstellen hoe het mogelijk is dat het overgrote deel van de mensheid er genoegen mee kan nemen, dat zij hun hele leven weekeinden kopen. De enige conclusie is, hoe vreemd het ook klinkt, dat het overgrote deel niet bestaat. Anders is het onmogelijk.
Eenmaal in het jaar draag ik een kostbare kleine last, bijvoorbeeld van nummer 60 naar nummer 70, symbolisch uitgedrukt een kleine afstand weliswaar, maar groot genoeg dat deze zodanig de zenuwen ontketent, dat daarna een heel jaar rust nodig is. Ik kan mijn vak alleen maar symbolisch uitdruk- | |
| |
ken. Als ik zou zeggen: ik handel in ......, belachelijk, een vloek! Nee, men kan daar niet over praten, slechts raden en dat is niet te ingewikkeld, zelfs niet voor de domsten onder mijn kennissen.
Via de bouquinistes laten we de Notre Dame achter ons en plotseling hoor ik dat Anna iets zegt. Zeggen is het juiste woord niet, waarvoor excuus, want ik houd van het juiste woord op de absoluut juiste plaats. Het zou meer aangeduid moeten worden als een zacht, enigszins chaotisch, dierlijk onderworpen gelispel.
- Wat zeg je Anna?
Zou ze de hele tijd al hebben lopen murmelen, zachtjes, van bedroefd wordend tot boos, tot dierlijk onderworpen? Zou ze het bij perioden hebben opgegeven en na me te hebben aangestoten weer opnieuw zijn gestart met een zachte, te kleine sprong? Denk ik er eigenlijk nu al weer te lang over na, zodat Anna wéér iets heeft gezegd, misschien?
- Wat zei je Anna?
Anna zegt het en ik hoor nu zo'n dwaas gemompel uit een verre hoek van Anna's onbewuste, of hoe dat precies heet, tussen bewust en onbewust in, zou ik zeggen, zo'n vreemd gehaspel over de regen, die de tranen uit de ogen van Magdalena wast, die zich ergens aan de muren van de Dame vastklemt. Is ze gek geworden? Is ze bezeten geraakt?
- Herhaal het, gebied ik.
Kijken of ze de moed nog heeft.
Nog zachter dan eerst, nu al met verontschuldigingen gepaard gaande, komt het er uit.
- Bedoel je hier iets mee, schreeuw ik. Heeft Bo je weer pijn gedaan?
En ik begrijp dat ik totaal verkeerd reageer in het isolement van mijn schreeuw. Ik knijp haar hard in haar middel, een reep van het bekende vlees, het door mij geliefkoosde, ook geslagen vlees, tussen duim en drie vingers. Anna, getraind, vertrekt alleen even haar gezicht en staat geluidloos tegenover me.
- Je gaat er toch geen bloedenge protestantse ideeën op na houden?
En dan is ze muisstil. Zou ze doodstil worden nu op het goede
| |
| |
moment nadat ze in mijn leertijd heeft achterhaald, waar ze me met zulke opmerkingen neerzet? Anna kent de machine in mijn hoofd, die ik met een klik, met het fronsen van mijn wenkbrauwen, of nog subtielere beweging, aanzet.
Jakov noch Bo heeft deze machine in de hand. Deze apparatuur is met dezelfde switch niet te stoppen. De beweging ontwikkelt zich vanzelf en het schijnt me toe dat ik lang daarna ergens ontwaak in mijn eigen tomeloze vaart van woorden, soms dagen achtereen bijna, wanneer de tikkende machine door een iets grotere kracht van buiten af wordt stopgezet. Aan weinig mensen heb ik ooit toegegeven dat dit apparaat bestaat. Ik weet niet altijd wanneer het begint te draaien. Soms ben ik me bewust van het omdraaien van de knop, meestal echter niet. Als ik wakker word tegen het roodvermoeide gezicht van Anna aan, of de enkelen, die het werktuig in actie hebben gezien, dan besef ik weer hoe ziek ik was. Nee, dit is te sterk uitgedrukt, gedeeltelijk ziek ja, deze kracht, weet ik, maar ook redelijk, logisch opbouwend, kritisch tegenover iedereen, inclusief mezelf en als ik dan een paar uur doorpraat, er doorheen praat, op deze redelijke wijze, met een verstand, het mijne, dat beslist ver boven de middelmaat ligt, heb ik dan niet het recht me af te vragen of deze machine alleen maar ziek is?
De kleinste details komen naar voren over het onderwerp dat Anna net met een achteloos handgebaar tevoorschijn heeft gehaald.
Domme Anna, die nooit leert. Ik zal nogmaals de ronde met je maken, Anna, en dan nooit meer. Trouwens, je zult dan ook wel het lef niet meer hebben. Ik houd niet van vergissingen, zoals ik al zei, elk detail nog eens, Anna, en nog eens, lieve Anna. Als iemand de Mefistofeles in me wakker roept, ben jij het, lieve Anna en ben ik er niet verantwoordelijk voor. Je ziet het voor je staan, ten voeten uit en weet je hoe het heet? Je mag drie keer raden.
Stel je voor, dat ze zich eens zou verspreken en in de vriendenkring een ijselijke, protestantse opmerking zou lanceren, zoals daarnet, en ze zou hem, en nog erger, Jakov, volkomen belachelijk maken voor altijd.
Het ingeschakelde apparaat neemt nooit halve maatregelen.
| |
| |
Heiligheid op de toppen van die spitse ramen, zegt het, allemaal heiligheid. Lange rokken van heiligheid zijn het, maar daaronder geurt het van verlangen.
Alles reikt naar boven in Parijs. En mijn hand gaat naar boven onder jouw rok, beste Anna en als ièts essentieel is, essentiëler dan al die vervloekte kerken, dan is dàt het. De sex grijpt tot in de hemel, kijk dan zelf. Anna kijkt me plotseling ongerust aan als mijn bulderend gelach tegen al die hypocrisie opstijgt. Mijn lichaam verandert in die lach, mijn lichamelijke lach, die zelfs mijn machine voor een ogenblik aan gruzelementen smijt, gelukkige lach. De stalletjes trillen op hun grondvesten.
- Het is niets, zeg ik tegen Anna, die zich meteen geweldig begint uit te sloven, nu ze merkt dat ik weer goed op haar ben. Denkt ze nu werkelijk dat ik haar overdreven inspanning niet in de gaten heb, of mòet het opvallen? Alles lijkt weer gecompliceerder dan even geleden, zelfs onbenullige wezens als Anna. Ik kan zelfs betreffende haar dit laatste, eenvoudige probleem nu niet tot een oplossing brengen, komt later wel. Ik weet bijna al niet meer waar ze het over had. Als ik me zou inspannen zou het wel weer opdoemen, maar in godsnaam deze dag (waarom in godsnaam? Toch maar in godsnaam) rustig totdat we bij Roger zijn.
- Het is niets, herhaal ik tegen Anna, maar ik moest zo vreselijk om iets lachen.
Ik zeg dus ook de dingen twee keer, klinkt zo knullig, als ik het bij anderen bemerk. Ik moet nog scherper op mezelf gaan letten.
Na een lange omweg komen we eindelijk aan bij Le Mabillon en Anna, die versteend is van de kou, zegt dat zachtjes tegen Bo, tegen de vriendelijke, tedere Bo van vandaag. Bo, le beau, hij loopt nu vlak naast me, legt een reusachtige hand op Anna's schedel - ik zie het van een minieme afstand gebeuren - en zijn warme stem zegt: stil maar vrouwtje, kid, make it baby.
De spanning trekt mijn contouren strak op het zelfde ogenblik dat ik de deur open. Anna laat ik achter aan de bar.
Ik ga even naar het toilet en haal mijn spiegeltje voor de dag. Ik kam mijn haar en zet mijn donkere bril op. Dat had ik
| |
| |
moeten doen vóór ik naar binnen ging. Onvergeeflijke stommiteit! Kijk, zulke fouten komen door het genoegen.
Men vergeet waar men gebleven is.
Eerst de zaken. Aan wonderen doe ik (voorlopig) niet. Nee, nog lang niet.
Voor mij is een houten tafel van hout en bestaan mijn hersens uit pure hersens en niets anders. Daar komt geen tovenarij aan te pas. Overal moet het volle licht op. Ik houd niet van spelletjes in de schaduw. Sommige spelletjes uitgezonderd, maar die vallen nu even buiten dit kleine bestek. Komen we later wel op.
Ik ben in het uiterste hoekje links achter de bar gaan zitten en heb het volle overzicht over alles wat gebeurt, inclusief Anna's gedragingen op de barkruk. Zo heb ik het graag. Dit is mijn strategische plaats. Niets zal zo voor mij verborgen blijven.
Ik vraag me af waarom ik zo voortdurend met Anna bezig ben. Zou het komen door het naderende einde? Ik heb me nog nooit zo intens met haar bemoeid, behoudens dan de slopende middagen van onderricht. Het kan ook een afleidingsmanoeuvre zijn, dit Anna-spel, enfin, is dat eigenlijk niet de voornaamste reden, dat er steeds allerlei soorten Anna's naast me zijn geweest? Heb ik ze werkelijk wel nodig voor de job? Ze kijkt niet naar me, want dat is afgesproken.
Als ik haar een teken zal geven, zal er nog genoeg tijd zijn voor het omwenden van haar luchthartig hoofd en het zich langzaam van de kruk laten glijden, elegant maar langzaam, ik zeg dit nadrukkelijk zo. Dan zal ik haar vanuit het duister wenken en zal ze naar me toekomen, sexy lopend, zoals ik haar heb geleerd en dan kòmt ze, daarvan kan ik altijd zeker zijn.
Ach, in mijn steenstad gaan de zaken als de knip van twee vingers. Een kwartseconde en bingo, je hebt het spul in je zak. Nog een kwartseconde en je bent er weer van af en kun je een jaar met vacantie. Nooit is er iets misgegaan in mijn calculaties op materiaal en levende wezens. Ik trommel met mijn vingers op de kleverige tafel en kijk weer naar haar. Ik word ziek van dat wachten. Als het te lang gaat duren kan ik het beter uitstellen tot morgen.
| |
| |
Met dit soort zenuwen in mijn lijf kan ik geen zaken doen. Ze is moe en niet mooi. Ze moet ook wat rechterop gaan zitten. Ondanks haar wat boers profiel in deze belichting is ze bruikbaar. Ik heb haar geleerd hoe te reageren in verschillende situaties. De theorie heeft ongeveer een jaar gekost. Eén jaar lang voor het eenvoudig leren lopen met de buit van de ene straat naar de andere, zonder zich te verraden door een argwanende oogopslag. Eén jaar lang voor het eenvoudig bestellen per telefoon in codetaal, voor als er haast bij was.
Ik ben haar bedinger.
Ze heeft ‘ja’ gezegd en alles mag. Waarom niet? Ze heeft me zelf toegelaten. Ze heeft er veel voor terug. Ze heeft Bo, waar soms mee te schipperen valt, maar ook Jakov, die een harde hand heeft - en toch is het meestal Bo die slaat - en haar herhaaldelijk voor de spiegel zet ter voorkoming van stommiteiten. Het is Jakov die de spelregels heeft ontworpen en de tijd.
Alles mag en waarom niet?
Ze heeft zelf ‘ja’ gezegd tegen de startstreep en de neerkomende vlag. Alles is alles als je je daarvoor geeft en dan is er geen ruimte over voor inkrimpingen, zelfs niet voor uitzettingen.
Liefde en sex. Ik merk dat ik het hardop zeg. Laat ik niet als een seniele idioot hardop gaan praten, dan kan ik net zo goed meteen zeggen waar ze het halen kunnen.
Ik kijk op mijn horloge. De ene wijzer is sex, de andere is liefde. Als je die wijzers blijft combineren krijg je grappige effecten. Denk niet, als ik zo aan het murmelen ben, dat ik van hoogdravende ideeën houd. Daar wordt je buik niet door gevuld. Al die idioten, die maar streven naar het hogere (welk hogere in godsnaam?) en daarvoor willen sterven, al die gekken met hun zilveren breinen, die door grote kijkers loeren naar de geheimen op de Melkweg, die desondanks aangepast - anders hadden ze geen bestaan - door het leven gaan, het luchtruim afspeurend naar iets beters, naar iets lekkerders op tafel. Ondertussen leggen dezelfden na het werk hun handen tussen hun benen en laten deze langzaam heen en weer schuren, terwijl ze in hun schaamteloosheid een glimlach van voldoening niet kunnen inhouden. En dan de
| |
| |
straatredenaars op een kist zo hoog als hun minderwaardigheidsgevoel en maar oreren over het leven hierna en het einde. Mensen, wat word ik dáár ziek van.
Dag Anna. Anna zwaait naar me, hetgeen eigenlijk buiten permissie valt, maar goed, het is gebeurd, misschien, heel misschien (lieve Anna, echt waar) voelde ze éven aan hoe mijn toestand was. Heel misschien, als ik een gok mag wagen op de twee jaar, die we nu samen zijn, voelde ze aan, dat mijn hersencellen allemaal apart op stelen stonden. Straks even vragen aan Anna.
Bloedwarme lijven onder de zon, daar houd ik van. Deze maatschappij is immers belachelijk. Deze maatschappij, die voorstelt je hele leven lang weekeinden te kopen tegen vastgestelde prijs, op een vastgesteld gebied, in een vastgesteld klimaat, rijdend met beperkte snelheid.
De goden immers heeft men zelf bedacht. Men moet wel.
Anna zet het glas aan haar lippen. Ik weet dat ze het zo sexy mogelijk wil doen, want ze voelt mijn ogen tegen haar zijkant aan, die een beetje teveel in elkaar tegen de tapkast hangt. Eerst drukt ze haar mond tegen de buitenkant van het glas. Dan haalt ze iets terug om te voelen of het goed zit en duwt vervolgens haar lippen nog eens tegen de rand, zodat ze half splijten. Daarna laat ze haar ogen halfgesloten, vrij en onbelemmerd in hun keuze van rustpunt, door het café deinen. Niet gek Anna.
Ze heeft dit gezien op een foto, voorstellende Marilyn Monroe. Ze is een halve middag bezig geweest het te imiteren. Dit deed ze uit vrije wil, puur eigen initiatief. Met andere woorden, dit is een geheel originele daad van Anna, waaraan Bo niet te pas is gekomen. Werkelijk niet gek, Anna.
Oja, straks niet vergeten te vragen waarom ze zwaaide. Je kunt nooit weten. Maar ondanks dit alles is Anna niet de vrouw gebleken die ik in beginsel vertrouwd had de vrouw te zijn die ik nodig heb.
Al zou ik haar alles leren wat maar mogelijk is, als ze niet geboren is met ‘it’, zal ze de voorstellingen nooit foutloos, laat staan soepel en natuurlijk, kunnen uitvoeren. Ze had fataler moeten zijn met brutalere ogen en fatale, altijd natglanzende lippen.
| |
| |
Ze zit nu met de benen over elkaar geslagen op de kruk, haar billen dijen iets uit over de rand. Een beetje te dik daar. Misschien helpt een kokosmat. Ach, als de vrouwen toch eens wat eerlijker werden.
Als ze toch eens brutaal, ongedwongen en zonder achterdocht, liefst naakt en dáárin als koningsdochters, op hun gemak de drempel overschreden, maar zover is het nog niet. Ze zijn nog steeds behept met façades van sombere kerken. Ze hebben nog steeds vader, moeder, en hoe het vroeger was, als een klep tussen de benen hangen, een klep die alleen van binnenuit geopend kan worden.
Net als zij, toen ze begon met haar verhaal over stukgeslagen spiegels. Had ze waarschijnlijk ergens gelezen. Alhoewel, wat leest Anna? Ik heb haar nog nimmer iets zien lezen wat de moeite waard is. Maar goed, ze lag dit te lezen, ergens uit de Digest misschien, met een snoepje in haar mond, naast haar een propvolle asbak, met hier en daar brandende peuken en tegelijkertijd kampend met zorgjes als, hoe ze morgen om geld moet vragen voor de aankoop van één of ander kledingstuk. Zo zal de situatie er aan de buitenkant en binnenkant - deze zijn identiek bij haar - wel hebben uitgezien. Dus wat kan een vrouw als zij, middelmatig intelligent, opgevangen hebben over stukgeslagen spiegels? Hoe kon ze er nota bene aan toevoegen, dat de splinters in haar ogen kwamen, wat helemaal kolder is, psychologisch gesproken? Nee, ik vergis me niet in Anna. Ze raaskalde er maar wat op los.
Ik sluit dan ook de mogelijkheid ten volle uit, dat ze maar een jota begrepen heeft van datgene waar ze aan trachtte te tippen. En als ik haar sla, wijst ze theatraal op haar buik of hart, eer ze het heeft verwerkt, dat slaan bedoel ik.
Kijk goed wat er achter je ligt, heb ik haar al zo vaak voorgehouden en je zult gaan inzien dat ik gelijk heb. Sla je vader-, moeder- en kerkprincipes tussen je benen vandaan, wil ik dan zeggen, maar dat gaat al te ver, zelfs dat zou ze niet begrepen hebben. En dan denkt Anna dat ik kwaad ben, begint van te voren al een beetje te grienen en komt dan als een warmtezoekend beest naar Bo en legt het kopje pathetisch
| |
| |
in zijn schoot. Wat kan men dan anders doen dan dit beest strelen en zeggen dat het te gelegener tijd weer in zijn mand moet?
Ik sta op nadat ik naar de w.c. ben geweest en in de spiegel heb gekeken. Werkelijk, ik beweer niet voor niets dat men goed op zichzelf moet blijven letten. Na elke redevoering, na elk gebaar moet men zich zelf hebben beschouwd, zichzelf kennen. Het zou immers te ver voeren, wanneer iemand je er op zou wijzen, dat je inmiddels kaal bent geworden, of dat diegene een andere, nog drastischer verandering bemerkte, die je zelf niet in de gaten had?
Ik loop langs de bar, tik Anna op de wang en betaal. Twee cola was alles. Overdag drinken we nooit alcohol, pas na zessen, en helemaal niet gedurende business-trips. Dit lijkt me een gezond principe. Het enige principe dat ik er wellicht op nahoud.
- Kom baby, we gaan naar Roger. Hier valt niets te beleven.
Terwijl ik wacht op het wisselgeld, trekt Anna haar jas aan. Ze glimlacht vriendelijk tegen de garçon, die komt toeschieten, maar het is te laat. Ze heeft haar jas al aan en volgt mij zo snel ze kan langs de Boulevard St. Germain. Volgen is de juiste uitdrukking, want ik kan het niet velen, dat een vrouw twee passen voor mij loopt dan wel mij met haar tempo wil meetrekken. Dat tempo regel ik zelf en om te vermijden dat dit probleem automatisch ontstaat wanneer een vrouw naast me zou lopen, stel ik haar op, één pas achter mij. Jaja, de chinezen wisten het wel.
Ik weet dat Anna het bijzonder op prijs gesteld had wanneer ik haar in haar jas geholpen had, maar ik heb haar uitgelegd - het heeft me een kostbare avond gekost - dat, als de maatschappij dergelijke futiliteiten in gaat stellen als wetten, ik het verdom daaraan mee te doen en dat geldt verder voor al dat soort dingen. Blijkbaar heeft Anna het na die avond nog niet begrepen, want ze doet nog steeds enigszins gekwetst als ik niet meewerk. Nu zorg ik er voor iets te doen te hebben tegen het kritieke moment van weggaan, zodat het haar dan toeschijnt, dat ik hulpeloos ben in de gegeven omstandigheden en ze zodoende haar jas alleen aantrekt.
| |
| |
Dit is uiteraard een vooruitzien van mij geweest, wat Anna niet beseft. Het is louter een kwestie van humaniteit van mijn kant. Misschien omdat ik haar niet heb geleerd op zulke dingen te letten. Want kijkt men scherp uit, dan wordt de wetmatigheid van de ander beslist ontdekt. Zodoende herkent men ook andermans wapens, die men op onbewaakte momenten, die bij iedereen voorkomen, uit de handen kan slaan, met zelfs een geringe tik. Ik probeer dat natuurlijk te voorkomen. Het gaat bij mij om de continue verandering van tactiek, zoals bij pokeren. Ik geloof dat ik moeilijk te betrappen ben op een syndroom. Dus nogmaals: het is van het uiterste belang goed op zichzelf te letten.
Even later hol ik de zes trappen op die me nog van Roger's appartement scheiden. Anna volgt me langzamer. Zo heeft ze nog even de tijd om na te denken over hetgeen ik van haar verwacht. Ze loopt nu gekromd, een beetje slepend naar boven, alsof ze zich meer via haar arm omhoogtrekt dan dat ze zich afzet met haar voeten. Zonder om te kijken weet ik dit.
Op zijn minst verwacht ik, dat ze zich zal gedragen volgens het aangegeven grondpatroon en misschien, heel misschien, een vrije interpretatie zal weggeven, en dat ze zeker voor geen enkele manipulatie zal terugdeinzen.
Het is werkelijk maar één keer voorgekomen dat Anna mijn bevel letterlijk in de lucht sloeg. Dat was toen we allemaal behoorlijk in hoger sferen waren. Ze meende toen dat ze zich wat vrijer kon bewegen en dat ze één en ander lichter kon opnemen. Wellicht had ze overwogen dat Bo, in die hogere sferen, het beraamde plan niet zo stringent zou doorvoeren. Dat mijn zacht uitgesproken verzoek maar kinderspel was. Enfin, Anna heeft het geweten. Ze zal het risico nooit meer nemen mij in het volle publiek te schande te zetten door het domme nalaten van haar plicht.
Daarnet heb ik haar een zacht, langwerpig pakje gegeven en ze weet wat er in zit. Zóver zal ze moeten gaan. Persoonlijk vind ik dat helemaal niet zo ver, maar vanuit Anna's standpunt wel, indertijd, toen ze nog een standpunt had, en wat voor één! Gelukkig heeft ze haar meningen overboord gegooid. Het leven is er een stuk rustiger op geworden.
| |
| |
Als we binnenkomen zit Roger met zijn voeten op een met bont bekleed krukje bij de gashaard. Hij heeft dus als een haas de stand weer ingenomen, rustig en zelfverzekerd, waarin hij verkeerde voordat hij op mijn geschel opentrok. Of heeft iemand anders open gedaan? Bij zijn naam past een mooie zwarte meid uit Nigeria bijvoorbeeld, of zelfs een kleine jongen met een witte band om zijn haar.
Zijn hemd hangt open, waardoor een gouden kruisje om zijn hals zichtbaar wordt. Aan één van zijn handen hangt, iets te los, een gouden zegelring met het wapen van de Von Schwarzenburgs. In deze houding is hij een Von Schwarzenburg. Ten voeten uit. Larmoyant, gênant bijna.
Nonchalant ligt er een dure pers voor zijn boekenkast, welke kast gevormd wordt door opgestapelde sinaasappelkisten. Van deze tegenstellingen houd ik ook. Asjeblieft niet de dodelijke burgerlijkheid om een pers met respect te behandelen. Er zitten gaatjes in van sigarettenvuur.
- Marihuana, zegt Roger, geen normale tabak, dat komt mijn huis niet in. Marihuanavuur in de pers, zo hoort het. Ik moet lachen om het feit dat Roger ‘marihuana’ zegt, een woord, dat we onder mekaar nooit gebruiken.
Op Roger's lome handgebaar zijn we gaan zitten. Ik op het bed, Anna op de grond. We hebben onze nog vochtige jassen in de badcel gehangen.
Het vertrek is sober op een paar dure dingen na, zoals een kleine egyptische vaas, een schotel uit India, waar as op ligt en een paar wikkels van zuurtjes. Roger haat imitatie.
Hij staat op, nadat hij zijn voeten met een zachte plof tegelijk op de grond heeft gezet. Als hij zich uitrekt, zie ik zijn spierwitte hemd uit zijn broek springen en mijn oog valt onweerstaanbaar op zijn lichtbruine huid. Anna heeft het ook gezien. Die Roger, ik weet waarom hij dat gebaar maakte. We kennen elkaar weer. Roger kijkt met me mee en slaat dan met zijn hand tegen zijn vel. Anna is geparalyseerd door zijn soepele bewegingen. Als hij naar de andere kant van de kamer loopt en terugkomt met een zilveren, chinese waterpijp, drinkt ze hem op met haar ogen. Ja liefje, Roger weet wat hij doet.
Ik zeg lachend, dat het lang geleden is, dat we samen uit
| |
| |
deze pijp hebben gerookt.
Roger gaat weer in dezelfde stoel zitten en kromt zich over een klein tafeltje dat hij, zoals hij beweert, slechts gebruikt voor het vullen van de pijp. Goeie kwaliteit, zegt hij, vers uit de Kongo.
Voordat hij met zijn ritueel begint, heeft hij zijn hemd helemaal ontknoopt en bindt nu de twee punten ervan onderaan aan elkaar vast. De gaskachel maakt zijn borst donkerrood.
- Hoe laat is het nu? vraagt hij.
- Kwart voor acht, zegt Anna vlug en bloedrood wordend. Roger legt ons uit dat hij altijd even voor de aanvang van de ceremonie wil weten hoe laat het is. Naderhand let hij er niet meer op, maar hij vindt het vaststellen van de tijd een plechtig feit ter opening van de gebeurtenissen. Als hij mij de pijp voorhoudt krijg ik een lachkriebel in mijn keel. Waarom kan ik dat nooit beheersen? Altijd heb ik dat weer, dat onnozele gehik, dan golven de lachscheuten door mijn lijf. Waar het begint en wanneer het ophoudt, kan ik nooit overzien, maar goddank, het is over. Het is trouwens een ontzettend dom gelach van mij op zulke momenten. Ik verzin nog steeds een middel om er af te komen.
- Ik was er bijna af, zeg ik nog, wijzend op de rokende pijp. Behalve de handelskant ervan natuurlijk. Die bloeit tegen de klippen op, beste Roger.
Roger grijnst. Hij begrijpt me.
Mijn mond houd ik scheef om lucht door te laten en ik zuig totdat ik niet meer kan, totdat ik het gevoel krijg volkomen onder te gaan in een duizelingwekkend diepe coon.
Dan, als de pijp inmiddels in andere handen is, kom ik tot bezinning.
Na een tijdje: Hoeveel hebben we al geconsumeerd? Kijken of ik het aan Anna kan zien, maar zij is, zoals altijd als ze rookt, ondoorgrondelijk en afzijdig. Dan breekt het moment aan van haar vergeetachtigheid en lichtzinnigheid. Pas maar op vrouwtje, Bo blijft altijd bij bewustzijn. Onderschat dat maar niet.
Roger maakt met zijn middelvinger een wenkende beweging. Gek is dat, ik heb nog nooit iemand zien wenken met zijn middelvinger. Als ik het zelf probeer, verbaas ik me plotse- | |
| |
ling over Roger. Even later zit Anna, op Roger's gebaar, tegen hem aan, vredig, op haar gemak. Ze kijkt even naar me of het goed is. Het is goed Anna, sein ik met mijn ogen.
Roger ruikt aan haar oor, onderwijl haar ribben strelend met lange, bruine vingers.
Ik sta op. Wat is het een moeizame gebeurtenis, dat opstaan. Die hele geschiedenis van het opstaan, waardoor de kamer steeds lager wegzakt en de grond zo peilloos ver van me afschuift. Kinderen leven daarom al zo gevaarloos, omdat ze dicht bij de vangende, beschermende aarde zijn. Mijn hart tikt luid tegen alle wanden.
Ik haal een flesje muskus uit mijn zak en nu is het Anna die verwonderd naar me opkijkt vanuit het oneindig verre dal waar ze zich in bevindt.
Met moeite mijn vingers beheersend die walgelijk oncontroleerbaar trillen, smeer ik wat muskus op de bovenlip van Roger en daarna op die van Anna. Eerst nog een toespraakje zeg ik. En weer beginnen de lachsalvo's tegen mijn beenderen te slaan.
- Het toespraakje heet: De Wereld Waarin Wij Leven.
Roger heeft Anna tussen zijn benen getrokken en zij laat haar hoofd verzaligd achteroverleunen. Hij streelt haar onophoudelijk over de dijen en ik zie hoe achteloos hij dat eigenlijk doet, dat strelen. Roger weet niet dat hij het doet, of vergis ik me nu? Ik kan dat toch niet voor onmogelijk houden?
Dan begin ik. Ik zit nu met mijn benen over de stoelleuning, mijn lippen droog, maar praten ga ik, denk ik. En er zàl naar me worden geluisterd.
Toch eerst wat drinken. Als ik probeer me te verheffen zijn mijn benen van een substantie, die ik niet ken. Krachteloos zak ik terug en berust.
- Kijk, lieve mensen, de jongens die het zilveren brein met zilveren handen vasthouden, daar heb ik het over. Het zilveren brein, dat vrij aardig werkt, maar net niet soepel genoeg om uit eigener beweging van links naar rechts te kunnen draaien, zoals bijvoorbeeld een oersolide, roestvrije hijskraan, ik heb het dus over de eenzijdigheid.
- Wat heb ik gezegd, Roger? Mijn hoofd gaat vragend zijn
| |
| |
richting uit.
- Iets over een hijskraan, zegt Von Schwarzenburg, een beetje blasé, een beetje dof.
Okee, rekening mee houden, denk ik. Roger verstaat alleen het laatste woord. Zoals de kinderen die des zondags het laatste woord van vader die de bijbel leest, dienen na te zeggen.
Zo staren ze, ga ik verder, door een microscoop naar hun benepen onderzoek. Bang voor misdaad, bang voor vrijheid, bang voor hun god. Ik praat veel, goed, toegegeven, ik praat bijzonder veel, trek maar niet zo'n gezicht Roger, maar ik praat me naar mijn rustpauze toe. Voordat het rustig is stormt het, dat is een wetmatigheid. Alles wat je doet is goed, als je maar niet van de armen steelt. Ook ik heb mijn principes.
Ik kijk naar Anna, die niet genoeg gerookt heeft geloof ik, en die straks weer sober zal worden en dan die afgrijselijke gedaanteverwisseling zal ondergaan naar het dagelijkse leven. Ik geef Roger een teken de pijp te vullen.
Mijn hoofd zat vroeger in een achtkantige schroef, een achtkantige schroef van angst en kortzichtigheid.
Wie is er zo brutaal mijn versnelling te regelen? Die achtkantige schroef dan, vierentwintig wentelingen per seconde, halt, pas op, straf.
Wat heb ik gezegd, Roger?
- Straf, zegt Roger.
Klopt. Of zou Roger de zaak bedonderen?
- Roger, kun je schaken?
- Natuurlijk, hoezo?
- Nee niks.
- Anna, vraag ik, waarom zwaaide je naar me in Le Mabillon?
Ik kan dit nu gerust zeggen, overweeg ik, want Roger weet niet over welke situatie ik het heb. Ik voel me plotseling erg low, omdat ik zelfs hem niet in vertrouwen neem, niet kan nemen.
- Zomaar, zegt Anna in een lichtgele droom. Zomaar. Ik weet het eigenlijk niet.
Nee natuurlijk niet Anna, stomme Anna, natuurlijk niet. Ik
| |
| |
word bijna weer huilerig. Eigenlijk weet je nooit iets Anna, nooit iets Anna, stomme Anna.
Hoe kwam ik er toe naar je te vragen? Waarom zwaaide Anna? Onopgelost is dit en zal het blijven. Ze verzinkt alweer in haar droom, afdalend naar een gebied waar ik haar niet meer raken kan. Onee? Zullen we wel eens zien.
- Jullie staan al op zeer intieme voet, schreeuw ik naar de ruimte tussen die twee daar en mij hier.
De ruimte antwoordt met een mannenstem: - Ja, hoezo?
Anna probeert geschrokken op te staan, maar ik houd haar tegen met een klein gebaar.
Ben ik jaloers? Wat kan mij Anna schelen, ik weet toch dat alles volgens afspraak gaat? Ze zal straks toch geheel en al van mij blijken na volkomen gehoorzaamheid? En het gaat toch niet om haar? En zij, die niets begrijpt, niets voelt, maar gehoorzaam is tot op de niet meer te controleren klieren, zegt: - Laten we naakt zijn met zijn drieën.
En vervolgt: - Als jullie voor mij een tweelingenstriptease geven, doe ik de rest.
Terwijl Roger en ik ons vliegensvlug beginnen uit te kleden en daarna kaarsrecht naast elkaar op het bed gaan zitten om naar Anna te gluren, denk ik: Hoe zal ze het doen?
Ik besmeer Roger nogmaals met muskus en kijk weer naar het wezen dat nu voor de kachel staat.
Haar contouren zijn transparant geworden door het blauwrose licht tegen haar volle lengte. Ze maakt van achteren haar jurk open - ze heeft het licht uitgedaan, alleen brandt er nu nog een kaars vlak bij een donkerrood masker boven op een kast - en laat in één keer op een razendsnelle manier haar gordel met kousen zakken, terwijl ze daarna even razendsnel de attributen bij elkaar raapt en in een hoek smijt. Haar zwartkanten b.h. legt ze bol naar boven op de schoorsteenmantel. Langzaam gaat haar jurk nu verder los en ze blijft over in een lichtblauw broekje. Ik zag wel dat ze even verlegen naar ons grijnsde, maar die verlegenheid was duivelsgoed getimed. Haar borsten zijn nog steeds iets witter dan de rest van haar lichaam. Ik heb Anna wel verboden in de zon te gaan zitten, maar ze doet het toch, als ik eens een paar weken op reis ben en ze heeft de daarvoor gestelde
| |
| |
straf er graag voor over.
Ze zet één been vooruit en leunt achteloos tegen de schoorsteen, zover de hitte dat toelaat. Zo nu en dan, als de kaars flikkert en de vlam zich uitrekt, heeft Anna's gestalte iets spookachtigs. Ik denk: ik bezit iets dat niet bestaat. Iets dat niet bestaat!
Roger zucht. Het lijkt alsof hij huilt. Goddelijk, murmelt hij, goddelijk. Hij legt zijn arm om me heen en fluistert: Mag het Bo?
Na enige minuten maak ik me van Roger los - ik wil niet de indruk wekken dat ik hem gehoorzaam en wacht daarom even, hoewel ik allang van plan was toe te staan waar hij om vroeg - en zoek in mijn broekzak naar het pakje. Anna had ik opdracht gegeven het daar weer in te doen, zodat ze er niet onhandig mee zou lopen rondzwaaien. Echt iets voor haar. Ik pak het en gooi het naar haar toe.
Anna's spieren, die regelrecht gehoorzamen op elk bevel, stonden even stil. Zonder een woord, een halfbegonnen danspas naar binnen teruggedraaid, spreidt ze de benen iets uit en bindt de dildo voor. Ze pakt de kaars hoog van de kast en komt dan langzaam naar het bed. Ik hoor Roger zelfs niet meer ademen. Haar ogen hebben weer dat roerloze, dat dampige stilstaande water in zich.
- Eerst Roger, zeg ik. Daarna zullen we verder zien.
Eindelijk heb ik de betreffende persoon ontmoet en eindelijk ben ik in het bezit gesteld van enige kilo's gekruid gras om te roken, die me het in het vooruitzicht gestelde jaar in de schoot werpen, zodat ik eens met schrijven kan beginnen. Ik heb mijn schrijfmachine ternauwernood open gehad. Alle tijd gaat weg aan domme vrouwen zoals Anna, die ik moet opvoeden in het vak. Er blijft geen minuut voor belangrijke dingen over. Maar dan, als dat jaar aanbreekt, zullen mijn ideeën zwart op wit verschijnen. Dat is zeker.
Nu moet ik zorgen dat ik deze rotstad uitkom, voordat ze me grijpen. Het is me nogal niet wat, enige kilo's. Ik betrap me er op dat ik allang niet meer in het meervoud spreek. Het ziet er naar uit dat Anna óf teruggaat, óf hier achterblijft. Natuurlijk niet onverzorgd, ik ben geen schoft. Ik weet al- | |
| |
leen wanneer het einde gekomen is, wanneer mijn verantwoordelijkheden voor andere personen ophouden te bestaan. Zoals alles heeft ook dit principe zijn regels en afgesproken tijden. Anna is after all te weinig opwindend en te langzaam. Ik ben ook langzaam, zoals ik in het begin duidelijk heb omschreven, maar zij is ànders langzaam, negatief langzaam. Ik bedoel, je hebt er niets aan. Ze is traag zonder bewuste reden. En verder is ze een automaat. Een in-trieste automaat.
Wat zal ze gaan doen als ze zonder Bo is? Er zijn maar twee mogelijkheden, ze zoekt óf een andere Bo, dan wel gaat ze een tijdje in het zand zitten met een aardig panorama voor zich en een pak sigaretten naast haar voor het grijpen. Niet om tot enigerlei inzicht te komen of te filosoferen, nee, niets voor Anna, maar om even af te wachten wat er gebeurt. Lang zal ze niet behoeven te wachten. Candidaten genoeg die zich zullen aanmelden. Ik kan er echter mijn hoofd niet over breken. Er moet nu vlug gedacht worden en nog vlugger gehandeld.
We hebben een paar dagen gelogeerd in het meest elegante hotel van Marseille. Geld of geen geld, men moet op niveau blijven. Men kan zich niet permitteren, wanneer het gedachtenleven op hoog peil is gekomen, in kleine, stinkende hotels te kruipen. Maar indien er geen geld is, dan wordt het zaak te bedenken hoe we zo'n etablissement gladjes en pijnloos verlaten kunnen. En dat kost een paar uur wikken en wegen, want geen detail mag overgeslagen worden en geen zet van de tegenpartij onvoorzien blijven. Kijk, dàt werk is voor Jakov. Uitermate geschikt voor hem.
Dit is de laatste proef voor Anna en daarna mag ze alles wat ze van mij geleerd heeft aan de nieuwe held overdragen. Zonder data en feiten te noemen weliswaar, maar zo slim zal ze wel zijn. Ze weet het, ik heb mijn vertakkingen overal en in alle steden zal ik haar vinden, wanneer ze ongelukkigerwijs haar mond iets te ver heeft opengedaan.
Maar elke morgen, tot nu toe, als we aan ons luxueus ontbijt zaten, had Anna de zenuwen. Ze durfde de kelners niet aan te kijken en zorgde er steeds voor in één of andere hoek iets te doen te hebben wanneer zo'n vogel binnenkwam. Nee, een vrouw die ik bedoel, bestelt er nog een dubbele uitsmijter
| |
| |
bij en geeft de ober op zijn ziel, verfijnd, maar indringend, wanneer hij tegen haar over geld zou beginnen. Zo'n vrouw bedoel ik nou.
Anna kon het niet en ik zag dat ze zich steeds weer verbaasde over de flair waarmee ik gérants op hun plaats zette, vriendelijk, maar afdoende. Zij zou zich nota bene, door haar aarzelende houding, veroorloven om ons in de bak te brengen. Mooie boel. Verlegen zou ze dan gezegd hebben, haar tere handjes om de tralies van haar cel geklemd, dat ze het zo niet bedoeld had en dat ze in de toekomst haar best zal doen, vergetend dat er geen toekomst meer is dan. Mooie boel.
- Luister, zeg ik tegen haar. En bij de aanvang van het woord ‘luister’ zit ze al kaarsrecht op de stoel tegenover me, want ze beseft dat de toestand op zijn laatste benen loopt. - Luister, begin ik weer en ik merk op, dat ik in herhalingen begin te vallen, maar ik kan nu als verontschuldiging aanvoeren, dat deze herhalingen best te vergeven zijn, zeker met iemand als Anna voor je en zeker in deze omstandigheden. Ik ga tegenover haar zitten, met de leuning van de stoel voor me, mijn benen aan weerszijden, en mijn ogen spelen met haar Svengali. Ik begin.
- Elk detail moet je onthouden en je moet strikt mijn orders opvolgen, al lijken die misschien absurd. Ik gebruik met opzet het woord ‘strikt’, want ik heb zelfs voor de kleinigheden, die jij wellicht onbenullig zult gaan vinden, een grondige reden. Onthoud, dat het overdrijven van mijn orders net zo schadelijk werkt als het benepen binnen de limiet blijven. Ik weet wat ik doe. Heb vertrouwen in Bo Jakov, want ze hebben deze combinatie nog nimmer kunnen vangen.
We maken deze koffer leeg en laten hem op de stoel staan. Kijk dan als ik wat zeg! Op deze stoel, hier naast de sofa. Dus op geen andere stoel dan precies deze. Begrepen? Anna knikt.
- Je moet niet knikken Anna, maar ‘ja’ zeggen.
- Ja Bo, zegt Anna.
- Goed zo.
Even aai ik Anna over de wang. Ik ben ogenschijnlijk hard, maar het moet wel, anders komen we deze tent niet zonder
| |
| |
kleerscheuren uit.
- Je vest hang ik hier aan een haakje in de kast, ik zou zeggen het derde haakje, en twee plaatsen verder hang ik een overhemd van mij. Je raakt je vest en nog wat andere dingetjes kwijt, zoals je ziet, maar straks krijg je alles dubbel terug. (Is dat zo? Nou ja, ik laat haar niet zonder centen achter). Je maakt het bed op, niet teveel, en je kijkt in alle hoeken of we niets hebben laten slingeren. Het kleinste vodje papier kan ons achter de tralies jagen. Wees in vredesnaam nauwkeurig. Als je absoluut zeker bent, dat er niets is achtergebleven, kijk je tòch nog eenmaal rond. Okee?
- Okee, zegt Anna. Ditmaal te hard en nadrukkelijk.
- De telefoon heb ik onklaar gemaakt, zodat het hotelpersoneel elkaar niet kan bereiken, als we de aftocht blazen.
- Hoe deed je dat? vraagt Anna.
Ik zie al, dat ze onzeker begint te glimlachen in haar besef, dat ze de grens overschreed.
- Je stelde toch geen vragen, liefje? (Nu geen tijd om te slaan, dat zou haar hysterisch maken misschien).
- Je stelde toch geen vragen, hè?
- Nee.
- Dan is het goed.
Ik begin het hele verhaal opnieuw, voor straf.
- Je schrijft ook een telegram naar huis. Je weet dat het per ongeluk mogelijk is, dat je het werkelijke adres op de cable vermeldt, denk daar dus aan. In het telegram moet staan, dat we het hier fijn hebben, een telegram aan jouw ouders bijv., en dat we over een week of drie naar huis vliegen. Schrijf dit hartelijk en vooral in elegante stijl. Je laat het telegram op tafel liggen met een geopende ballpoint er naast.
Jammer dat je ook je Parker kwijtraakt, maar we moeten een stijlvolle indruk achterlaten, totdat we twee straten verder zijn. Straks kun je Parkers kopen in alle kleuren van de regenboog. (Laat ik niet te veel beloven).
Dan neem je je mand en je laat je mantel los en chic over je schouders hangen. Je wandelt hooghartig, vooral dat, de deur uit. Zodra je buiten de hotelkamer staat op de gang, begin je je stappen te tellen tot aan beneden. Dan weet je ongeveer de tijd, die je nodig mocht hebben, als je weer terug
| |
| |
moet in het geval je iets vergeten bent. Je ziet natuurlijk wel in, dat je niets mag vergeten.
Doordat er nog kleren hangen en er nog een koffer staat begrijpt men dat we nog terugkomen. (Waarom leg ik dit in jezusnaam allemaal uit?) Hopelijk pakken ze de koffer niet op, anders merken ze dat hij leeg is en worden dan achterdochtig. Maar tegen die tijd zitten we misschien al in de plane back home. Enfin, als je de tijd maar in de gaten houdt. Als je beneden bent, loop je kalm en majesteitelijk de draaideur uit en even kijk je hulpeloos. Je weet wel, op zodanige wijze, dat er een boy zal komen aandraven, die de deur met een zwaai voor je openduwt, zoiets. Het spreekt vanzelf, dat je geen zenuwinstorting mag krijgen en als een idioot het hotel uitholt, want daarmee ren je de vrijheid niet tegemoet. En je weet, als er iets hapert in het plan - en dat is altijd je eigen schuld - dan moet je jezelf maar zien te redden. Ik wacht niet langer dan de afgesproken tijd want als ze mij grijpen met die lading bij me, ga ik er langer in dan jij. We kennen elkaar dus niet, ook al zouden we elkaar rakelings passeren.
Goed, je bent dus beneden en je loopt even naar die lange tafel in de hall waar onder een glasplaat de toeristenfolders liggen. Je kijkt er even naar, knikt de portier goedendag en je loopt bedaard naar buiten. Binnen een paar seconden sta je echter weer in het hotel - je ziet dat de tijd de belangrijkste rol speelt in het drama - want ik heb mijn schoenen afgegeven aan de portier.
Pardon, zeg je. Niet al te beleefd worden tegen zo'n kerel. Ik heb nog wat vergeten. Mijn man heeft hier zijn schoenen achtergelaten. Kunt u mij zeggen waar een goede schoenmaker woont? Vooral ‘goede’ schoenmaker zeggen. Voor de stijl, snap je? Vervolgens zeil je weg, als een prinses. Denk er dus vooral om dat je moet blijven tellen en zodra je geteld hebt tot tweemaal het aantal van de rit naar beneden, moet je weg zijn. Als je dan niet verdwenen bent, werkelijk, ik sta niet voor de consequenties in.
Dat kan niet. Ik wacht vijf minuten in een taxi op de afgesproken plaats.
Mijn stoel laat ik naar voren kantelen en ik kus Anna op het
| |
| |
voorhoofd. Ik heb het heet en weer last van mijn rug, ditmaal veroorzaakt door de slechte houding die ik ingenomen heb. Ik strek me even achterover, op zijn minst verwachtende dat Anna een deelnemende opmerking zal maken, maar deze blijft uit. Misschien is ze al aan het tellen geslagen. Een vlijmscherpe pijn splijt me in tweeën.
- Brave meid, zeg ik, straks in de taxi is alles over.
Ik ga voor de spiegel staan en kam voor de zoveelste keer mijn haar. Daarnet heb ik een bad genomen, uitgebreider dan gewoonlijk, zodat de spetters door de kamer vlogen, iets wat Anna nameloos irriteert, omdat zij degene is die alles op moet dweilen. Maar ik heb geen tijd voor huishoudelijke details, daar is zij voor. Ik kan er niets aan doen. Mezelf grondig wassen is een dagelijks ritueel, hetgeen, met de nauwkeurigheid die me eigen is, veel ruimte en tijd vergt. En zeker in zo'n tergende situatie als deze duurt het nog langer. Elk detail van de wasgebeurtenis is een vertraagde opname. Maar als deze dingen niet helemaal goed zitten, hoef ik nergens aan te beginnen. Dit weet ik uit ervaring. En wat maken mij per slot de irritaties van een ander uit, als die goed beloond wordt? Is dat zo eigenlijk?
Ja, dat is zo. Elke personeelslid krijgt loon naar werken. Ik kan me nu niet aan kleinigheden storen.
- Hoe zie ik er uit, vraag ik aan het wezen dat mij nu al twee jaar ononderbroken dient, het wezen dat ik eigenlijk moet vermoorden omdat het veel te veel weet.
- Hoe zie ik er uit? Niet als een slobber, niet te chic, maar gewoon?
Het wezen knikt. Het wezen, dat ik binnenstebuiten trok, knikt.
- Praat, schreeuw ik, praat!
Anna zegt dat ik er goed uit zie, onopvallend, maar netjes. Het laatste woord slaat het bloed weer naar mijn hersens. Maar laat ik me nu maar beheersen, het is allemaal te moeilijk. Het lukt.
Ik weet, wanneer ik me voor de spiegel soepel en wiegend beweeg, dat dit Anna vreselijk opwindt. Ze heeft me weleens toevertrouwd, dat ik een mixture ben van een woestijnvogel en een panter. Alleen de goede eigenschappen daarvan dan,
| |
| |
had de brave, doodsbenauwde Anna eraan toegevoegd. Natuurlijk, natuurlijk, wat anders? Ik heet niet voor niets Bo, de naam die ik zelf heb bedacht. Per slot ben ik degene die me zelf het beste kent, nietwaar? Men mag zijn goede kanten best erkennen, dat is geen ijdelheid, maar bewustzijn.
Ik moet er zeker van zijn dat ik er perfect uitzie, anders kan ik het spelletje met de jongens in uniform niet spelen en dat is dan ook de reden, dat ik de vraag van zoëven herhaal.
- Hoe ziet Bo er uit, Anna?
Anna geeft precies hetzelfde antwoord als daarnet, wat ik al verwachtte. Doet ze dit opzettelijk?
Als ik haar even later vraag het hele ontsnappingsverhaal te repeteren om vergissingen te voorkomen, en ik naar haar relaas luister, staat plotseling mijn bloed dwars in mijn lijf. - Herhaal nog eens, gebied ik.
En jawel, voor de tweede maal heeft Anna een belangrijk onderdeel over het hoofd gezien.
Langzaam zinkt het bloed naar mijn voeten en met alle kracht die in me is, sla ik haar over het gezicht. Direct er achter aan zeg ik: En pas op als je huilt!
Wanneer ik eindelijk zeker ben, dat ze niets meer vergeten zal, ga ik weg. En als alles goed gaat zullen Anna en ik - wij samen kan ik niet meer over de lippen krijgen - de vrijheid tegemoet snorren in de duurste taxi, die ik krijgen kan. Zonder een woord van haar, ginds ergens moedeloos op het bed, sluit ik de deur van kamer 304, sluit ik de deur achter een week van ploeteren en denken.
Daar zitten we dan in de stationsrestauratie, met de buit in het depot. Dat is de veiligste plaats om penibele zaken onder te brengen. Met Anna neem ik de laatste fase van het programma door. We roken samen een halve stick. Niet meer, een klein beetje maar om op geestkracht te blijven.
In de bagageafdeling hangt een naargeestige atmosfeer. Een sfeer, die op alle stations over de hele wereld dezelfde is. Het is een sfeer, die je doet verlangen naar een verwarmde kamer met vrienden. Het is een klimaat waarin je bang bent iemand of iets te verliezen. Waarin je bang bent, dat je zelf weg- | |
| |
raakt tussen koffers en lorries.
De beambten kijken vol verbazing toe hoe we vier grote koffers beginnen leeg te halen en alle dingen op verschillende stapels sorteren. We gebruiken hiervoor een goederenwagen naast ons. De debiele knechten in uniform loeren maar en zeggen niets. Natuurlijk zeggen ze niets. Ze wachten rustig af. Ze weten alles al en straks, wanneer ik me veilig waan, zal ik de hand in mijn nek voelen en de adem van een zachte stem zal door mijn haar ritselen. En die zachte stem zal fluisteren: Nou, kom op, jongen, het is nou mooi genoeg geweest!
En Anna maar denken: Ach het gaat goed, ik verlaat me helemaal op Bo, met zijn machtige hersens. Er kan ons niets gebeuren. En zij maar stiekem ongehoorzaam zijn.
De bagagevogels pikken hun brood, dat droog is geworden door een hele dag staan, uit blikken trommels. Voor hen is het ontbijt.
Anna schrijft alle dingen op, zoals ik heb gezegd en prepareert een lijstje, waarop de punten komen te staan die straks in chronologische volgorde moeten worden doorgenomen.
Ik ga even op een kist zitten en veeg het zweet van mijn gezicht.
Ik transpireer niet zozeer uit warmte als wel uit angst dat ik hier nooit vandaan zal komen. Hier met Anna, forever! De beambten, die glimlachende vervloekte idioten, die allang weten wie we zijn en wat we doen - we hangen al in neonkapitalen door de hele stad - kauwen rustig door, omdat we volkomen in hun macht zijn. Want achter hen staan nog twee kerels, niet in uniform, maar veel gevaarlijker.
Anna schudt me heen en weer.
- Niet dromen, hoor ik haar zeggen. Niet dromen.
Goed Anita, denk ik. Maar ik droomde nauwelijks. Die realiteit van daarnet staat dichter voor de deur dan je denkt. Het kan in een seconde gebeuren!
Gekke Anna, die soms zulke goeie dingen doet, maar vanuit een volslagen onbegrip. Zij, die dacht dat ik in slaap gevallen was, zij die niet eens de spanning voelde vibreren tussen mij en hetgeen ons waarschijnlijk te wachten staat. Al twee
| |
| |
jaar heeft ze geen flauwe notie wat binnenin mij plaatsvindt. Ik vraag aan één van de jongens of ze ook een sigaretje willen draaien. Gewone tabak natuurlijk. Stel je voor, dat ik hun het verkeerde zakje voorhield. En maar blijven lachen! Nee, zulke stommiteiten zal ik nooit uithalen. Het is te hopen dat de wereld gauw in zijn voordeel zal veranderen. Zich in ere zal herstellen, bedoel ik meer, want die boys werken ook niet voor hun lol. Aardig zou het zijn hun een geneeskrachtige marihuanasigaret te kunnen aanbieden. Maar nee, dat gaat nog niet door. Daar is de wereld nog te belabberd voor, nog te kortzichtig.
Een vuile hand neemt het leren zakje van me over en een volle mond mompelt: Merci! En daar schenken de goeierds voor mij en Anna twee koppen koffie uit hun aluminium fles.
Ik walg van mezelf, als ik de laatste kleine reeks gebeurtenissen naga. Of walgen is het woord eigenlijk niet. Ik heb wel respect voor hetgeen ik doe. After all brengt het alleen maar positieve resultaten met zich mee. Eerst bied ik een sigaret aan, terwijl ik denk: Hoe krijg ik koffie. Of anders, ik denk: Hoe krijg ik een kop koffie in mijn holle zenuwenbuik en ik bied dat stel debielen een sigaretje aan. Daarna natuurlijk, altijd prijs, krijgen Anna en ik, ik die de hulpeloosheid zelf belichaam in die afgrijselijke dooie rotsfeer, een kop gloeiende koffie. Ik glimlach ze vriendelijk toe, en denk: straks versier ik er nog één. Aardig blijven, praatje maken en de koppen troost schieten uit hun bevende vingers. Eenvoudig genoeg, toen ik zo'n kop damp naar hun monden zag gaan, kreeg ik trek. Dat is alles. Methode uitvissen om zoiets te pakken te krijgen. Niemand heeft dat plan, hoe gering weliswaar, gemerkt, hetgeen in een seconde tot stand kwam. Voorspel, acte en naleut. Anna ook niks gezien? Even kijken. Nee, zij ook niet.
De koffie is te zoet en te slap, maar alles is opbouwend in deze grijze leegte. Een sfeer, die naar zijn eigen eind loopt, zou Jakov zeggen.
- Kom op, aanvang der barbaarse gebeurtenissen, gil ik jolig tegen Anna. Lees het lijstje even voor liefje, niet te vlug en niet te zacht, maar ook weer niet te hard. Je weet toch
| |
| |
nooit zeker wat die kerels kunnen verstaan.
Anna begint.
- Punt 1. Pakken.
- Had je niet behoeven te zeggen, snijd ik er doorheen, want dat hebben we al gedaan, maar goed, die precisie heb je van mij. Verder.
- Punt 2. Labels schrijven en opplakken.
Ik moet even kuchen en Anna houdt op. Een wit wolkje adem drijft zich te pletter tegen het grijs.
- Ga verder vrouwtje.
-Punt 3. Rommel ophalen bij Joe. 4. Leren jas wegbrengen. Punt 5. Kaartjes kopen. Punt 6. Naar het depôt. Punt 7....
- Niet te vlug, zei ik toch. Begin maar weer opnieuw.
- Punt 1. Pakken.
Anna is zichtbaar dom geworden, nu op staande voet. Straks wordt ze aan de kant gezet.
- Houd maar op, Anna, zucht ik. Houd maar op. Ik ben te moe.
Ze probeert naar me toe te komen, maar met een simpel handwuiven jaag ik het goedproberende doch lastige insect van me weg. Ik heb het land aan ‘goedproberende’ lieden. Men doet goed, of men doet slecht. Tussenvormen zijn onacceptabel. Kotsmisselijk word ik van het slag ‘tussensoort’, ‘middenstanders’, noem maar op. Oh, wat ben ik moe.
Anna heeft langzaam en duidelijk gesproken, maar ik ben te lam om dat toe te geven. Ze zou van mijn zwakke ogenblik toch meteen misbruik maken, zoals alle vrouwen trouwens. Ze rookt de ene sigaret na de andere. Haar hele wezen versmelt met de dikke rookwolken om haar heen. Verstoppertje spelen: Hé Anna, waar zijt gij? Ik vind haar manier van roken erg onelegant, maar laat ik mijn kop daar nu maar over houden. Misschien helemaal geen kritiek meer, tot aan haar ontslag. Wel zo vredig.
Als we eindelijk in de trein zitten en we de buit op een geheime plaats hebben ingepakt, als we eindelijk eerste klas in een hoekje zitten en in saamhorigheid huiswaarts stomen, word ik rustig.
Die jongens waren dus toch maar gewone beambten, maar je weet het nooit van tevoren. Je moet achter elke burger een
| |
| |
stille denken. Zo een met een penning achter zijn revers. Voortdurend moet je die stalen hand als een plotseling opdoemende realiteit blijven erkennen. Door je dit bewust te blijven werk je sneller en veiliger.
Ik leg mijn hand tegen het glazen, koele landschap buiten mij. Naast me verglijdt een wereld, die ik niet meer hoop te zien voorlopig.
Pas een uur later word ik wakker, als de kaartjes gecontroleerd worden. Volkomen zeker van mezelf overhandig ik ze. Weer kijk ik naar buiten. Het landschap is veranderd. Ik ken het niet, goddank. We zijn de grens gepasseerd.
Op de plaats waar ik een paar maanden geleden woonde, staat nu een handkar met vuil naast een betonnen skelet en een paar rijen gloednieuwe bakstenen schateren me tegemoet. Ik krijg het gevoel alsof het mijn ingewanden zijn, die daar op de kar liggen en dat is niet helemáál geraaskal.
Verdomd, wat gaat het leven waanzinnig vlug. Gisteren nog in Europa. Vandaag pis ik tegen mijn eigen ruïne. Waarom kan niets helemaal glad verlopen? Waarom moet er een gapend gat voor je verschijnen, net op het moment dat je met handen vol goud en een hoofd barstend van belangrijke voornemens te werk wilt gaan?
Onzinnig gevraag, bromt Jakov.
Ja jongen, je hebt, zoals altijd gelijk, maar ik kan je nu niet luchten of zien.
Het is werkelijkheid wat ik voor me zie.
- Brand, zeggen enkele, me omringende vrienden. We hebben nog geprobeerd wat te redden, maar veel is het niet.
Wat ben ik eigenlijk? Verbaasd? Verward? Of ben ik stomweg een idioot? In welke ellendige wereld ben ik verzeild geraakt?
- Maar veel was het niet, klinkt het weer.
Doodstil sta ik een tijd te kijken naar de kromgetrokken stangen tussen het beton. Ruimten, waar Anna en ik vrijden, waar mijn bureau stond. En op dat woord krijg ik het plotseling benauwd. Is het opzet geweest? Hoe verbrandt een huis zomaar? Wilde iemand eindelijk achter de geheimen komen
| |
| |
van Bo Jakov?
Betekent dit het einde van een periode, Jakov?
Maar Jakov is hem gesmeerd. Als hij niet zeker is van zijn winst, verdwijnt hij. En dit is inderdaad een situatie, die voor zichzelf spreekt. Mooie boel.
Ondanks waarschuwingen, loop ik toch even een gedeelte van de trap op dat is blijven staan. Een totale verwoesting is de enige uitdrukking die hier op zijn plaats is. Koortsachtig snel begint het idee van binnen te ontstaan, dat iemand misschien papieren gevonden zal hebben, of nog erger: clichés. Maar nee, papier verbrandt het eerst. De clichés maar als later zorg uitstellen. Ik geef Anna opdracht het hele terrein af te grazen, totdat ze er absoluut zeker van is, dat niets ons in de boeien kan brengen.
Wat intiem, bedenk ik me weer, dat iemand zo schofterig radicaal naar binnen kan loeren. Waar is nu de rog in het zand? Al wentelend omgekomen? Ik knijp mezelf in mijn arm en scheld de combinatie Bo Jakov naar de andere wereld. Welke wereld? Ach, ik ben nergens meer.
Nee, radicaler kan het niet. Ik neem afscheid van de tent. Goed dat ik over geld beschik.
- Was u niet verzekerd? vraagt iemand, die mij natuurlijk wankelend en moedeloos gadeslaat. Die mij wit, als de witte geest van die puinhoop daar uit de misère ziet stappen.
-Mensen zoals ik verzekeren zich nooit en te nimmer, repliceer ik.
Stom, eindeloos stom van mij zo te antwoorden. Nooit ergens op doelen. Altijd zijn zoals de anderen. Ogenschijnlijk aangepast, dat is safer.
- De zenuwen, zeg ik er dan achteraan.
Dit keer steek ik mijn arm door die van Anna en langzaam wandelen we dit leven uit.
Ik breng Anna naar de ondergrondse die haar naar haar lieve moeder zal brengen en zeg, dat ik morgenavond met haar zal praten, om die en die tijd, in dat en dat café. Voordat ze gelegenheid heeft gehad iets te zeggen, heb ik me al omgedraaid en loop met vogelpas naar de Blue Bar. Hetgeen ze had willen zeggen, waren toch afschuwelijke woorden van
| |
| |
troost geweest en wat erger is: iets zogenaamds hards, om de ander er boven op te helpen. Ja, de mensen verzinnen wat voor mekaar. De meest krankzinnige dingen worden je verteld na zulke catastrofes.
Ik geloof toch dat de schok groter is geweest dan ik mezelf wil toegeven, want ik merk, dat ik soms plotseling op. straat stilsta, alhoewel ik me niet kan herinneren waarom. Dan lijkt het of ik in een lange grijze droom ronddwaal, die me pas loslaat als er van buiten af ergens getoeterd wordt bijvoorbeeld. Pijnlijk hard getoeterd wordt dan, want het lawaai in New York is iets, waarvan je buiten je zinnen raakt. Ook heb ik een andere uitdrukking op mijn gezicht gekregen, die ik soms in een etalageruit of in mijn spiegeltje bemerk. Natuurlijk beste Bo, het is ook geen kleinigheid. Kom op, laten we er eentje nemen. Wie zei dat? Bo tegen Bo? Dat moet wel, want Jakov is nog steeds niet op komen dagen. Hij heeft lak aan situaties als deze. Pas als de nood aan de man komt, zal hij er aan komen slenteren, verveeld, met de handen in de zakken, om dan de nodige vragen te stellen. Ik heb de knop van de deur naar wat alcohol al in mijn hand. Het is vertrouwd te weten, dat achter deze deur tenminste alles hetzelfde zal zijn. Ludmilla zal er nu haar toer maken. En het chroom van de bar zal troostender zijn dan alle holle frases van Anna en de rest. Even schiet de affaire van de portemonnaie me weer te binnen. Niet aan storen. Het is al te lang geleden en een bewijs valt nooit te leveren. Hij mag blij zijn dat hij hem terug heeft.
Binnen is het zo goed als leeg. Ik vind het nu nog best, als het dadelijk maar vol wordt, schreeuwend vol, als het even kan. Nou, niet langer murmelen. Wie niet waagt, die niet wint.
De hele stad heeft honger en bloeddorst. Al zulke steden. Parijs is daar echter niets bij. Wie eenmaal bloed heeft geproefd langs de haven van deze stad, ergens op een verdwaalde nacht, die is er aan verslaafd.
Die helse, prikkelende, wulpse, lauwe smaak van bloed. Maar ik krijg geen schuldgevoelens op deze kannibalenwereld, al interesseer ik me meer voor hersenvocht. Uitgesloten. Wie zich ervoor leent mist een paar liters bloed of verkoopt zijn
| |
| |
ziel. Wie slimmer is, ontwijkt deze situatie. Simpel.
Maar ik weet het, ik zal er nooit mee op kunnen houden. Wat voor zin zou het leven hebben, wanneer het zo veilig geworden was, dat ik een weed feest zou kunnen geven voor een heel politiekorps?
Wat voor zin zou het nog hebben naar Afrika te reizen, wanneer je er zeker van zou kunnen zijn die zachte, maar bevelende stem niet in je nek te weten, en die stalen hand, die geen genade kent? Nee, dan is de lol er voor mij af. Het is toch zo, dat de jacht in feite veel meer spanning geeft, wanneer je als een wilde boskat de lantaarns moet vermijden en de kogels, dan de spanningloze witte tafel, waarop het bereide, door jou geschoten dier ligt uitgespreid? Het kan nog zo spijzig klaargemaakt zijn, de jacht is afgelopen.
Stommelingen, steek je poot maar uit en zelfs ik val in de modder.
Maar alles zwijgt. Alleen hoor je zo nu en dan een ademstoot, die het bewijs moet leveren van een of andere aanwezigheid en dat ben ik dan meestal zelf.
Langzaam begint het voller te worden, maar het is nog niet zoals het wezen moet. Met mijn derde ijskoude glas in de hand, waarin het ijs zachtjes rinkelt, slenter ik naar de voorste rij stoelen en steek mijn benen, lang, solide en beau, voor mij uit. Straks zal ik weer te horen krijgen, gepaard gaande met een vloek en een struikeling: Hou je poten bij je. Zeker meneer, natuurlijk meneer, maar als ik mijn benen vouw, dan stroomt het bloed niet meer door, ziet u, en dan blijft dat in een prop in mijn knieholte zitten. In zulke gevallen komen alle vloeken tevoorschijn, die men maar voor mogelijk houdt. Kan men wat van leren. Goed kunnen vloeken en tieren is vaak een eerste vereiste in hete situaties.
Ik wil net een flinke teug nemen - zal er ooit een einde komen aan die vreselijke dorst vanavond? -, ik heb de rand van het glas al in mijn lip staan, als de schijnwerpers aangaan en een belichte cirkel zeegroen wordt.
De rand blijft in mijn lip staan en ik stel me op tot kijken. Ogenschijnlijk blijf ik in de houding zitten van iemand die net een gulzige slok wil nemen, maar een scherp toeschouwer zou mijn adamsappel zenuwachtig kunnen zien bewegen en
| |
| |
mijn gezicht, dat alleen wil kijken en luisteren, is wat trillerig. De straten van mijn hersenplan komen in één punt uit en het aldus ontstane, verlichte plein zet de rest van de wereld in het donker. Ik weet wat er komt: Ludmilla, bijgenaamd Lulu. Lieve Lulu, wat houd ik van je als ik zo lang ben weggeweest. Bijna wil ik er aan toevoegen dat ik haar daarvoor dankbaar ben. Ze houdt zo ergens mijn gevoel intact. Natuurlijk zal ook Ludmilla ouder worden en vergeeld opraken, maar dan zal er iemand anders zijn, die in dat papieren flodderding danst en die zal datzelfde gewaad uitwerpen op precies dezelfde manier. Want beste Lulu, jullie meisjes verschillen ergens geen inch. Op een chachacha gaf ze altijd haar striptease ten beste, geen hele, want die is hier verboden. Ik vind het elke keer weer een merkwaardige vertoning, zo'n stripper. Ik bedoel, men kleedt zich uit voorzover dat toelaatbaar is en als men naakt staat, wordt er geapplaudisseerd. Gek is dat. En als dan zo'n dans is uitgebloeid, gaat ze in een dun waasje via een versleten, enigszins scheefhangende deur af. En achter die deur staat een fles met een glas en gedurende haar wachttijd wordt het glas heel wat keren gevuld.
Het heeft wel indruk op me gemaakt, toen ik haar vroeger onder de genadeloze witte lamp bespiedde. Ik wilde gewoon weten, wat het was met zo'n nummer te slapen. Want alles moet geprobeerd worden, wil men zeker zijn van iets of iemand. Hoewel, Ludmilla en ik zijn lange tijd jeugdkameraadjes geweest. Daarna ben ik haar uit het oog verloren. Dus toch een jeugd gehad, kan men schreeuwen. We hebben Bo Jakov te pakken. Nee, dat gaat zo maar niet. Ik bedoelde - bij de aanvang van mijn relaas - dat mijn wereld pas begon op het moment, dat ik me er bewust van was. En dat was, toen ik waarschijnlijk al lange tijd slingerend en beau rondliep. Zo, dat is de wereld uit.
Natuurlijk was ze tamelijk dom en haar ballet had daardoor weinig kans. Veel klanten na afloop had ze dan ook niet. We zijn nu eenmaal te verwend geworden in deze steenstad, zodanig, dat men niet meer in extase kan geraken voor een wiegend stuk vlees alleen en dan nog, zoals bij haar, een te oud stuk wiegend vlees, dat ietwat drilt bij de dijen. Jazeker,
| |
| |
ik heb mijn hand wel eens op haar billen gelegd, uit puur weerzinwekkende motieven, motieven, die me wulps deden walgen. En toen heb ik mijn handen naar elkaar geschoven, langzaam en hard, zodat haar billen diepe putten kregen en blauwe rimpels. Maar als de stripper in de lichtcirkel staat, blijkt het Lulu niet te zijn. Ik schrik ervan. Dat kan ik nu niet hebben. De geringste veranderingen brengen me van mijn stuk. Deze doet het iets beter, maar liever was mij Ludmilla, die ik nodig schijn te hebben vanavond.
Gekke, gillende Ludmilla, die drinkt als een dragonder, die elke kerel onder tafel zuipt en je kan aankijken op een manier, vanonder haar geschoren wenkbrauwen uit, dat je de koude rillingen krijgt.
Straks vragen waar ze uithangt. Beroerd. Wat voor veranderingen staan er nog meer te wachten vanavond? Ben wel aan mijn maximum nu.
Hoe lang heb ik toch gewoond in dat verraderlijke trappenhuis, waarop mijn voetstappen zichtbaar zijn geworden voor de hele goegemeente?
Hoe lang is dit al opgetekend geweest in welk Plan dan ook, voordat het ten uitvoer werd gebracht? Maar ik ben toch niet geschift geworden? Er bestaat niets als een Plan. Waarom begin ik er dan over? Gewoonte van overnemen van wat anderen denken te weten? Waarom ben ik, nu ik alle stormen bedwongen heb, het slachtoffer? Het is immers het ergste wat mij, Bo, overkomen kan, om al mijn intimiteiten over de straat te zien rollen tegen de voeten van willekeurige voorbijgangers?
Om geen enkel risico te nemen, zal ik weg moeten. Voor de zoveelste maal op de vlucht, door nalatigheid van anderen of door een ongeluk. Voor de zoveelste maal bestaat er op de wereld een plaats waar ik beter niet terug kan keren. Want het zit er dik in, dat op een goeie dag iemand zijn klep open doet over de vele kilo's die ik hier naar binnen heb gesmokkeld. Werkelijk, indien er een Plan zòu bestaan, is dit een teken ervan. Weg, als de bliksem hier vandaan. Dag Blue Bar, dag mensen. En jij lieve kind, dat zo je best staat te doen daar, volgend jaar ben je vervangen. Ook jouw billen zijn niet meer te repareren.
| |
| |
De veiligheid brandt hier onder mijn voeten weg. Blij dat het toch maar zo abrupt is opgelost. Anna en alles in één keer: weg. Entirely out of the scene. Niets bezitten is niets verliezen. Maar ondanks het feit dat ik deze opbouwende frase enige malen door mijn brein laat circuleren, houdt hij geen stand.
Alle microfoons weg, alle bandjes, een werk van jaren, het werk van een geniaal man. Ik zal me nog lange tijd tegenover dat lek in de geschiedenis bevinden, waar ter wereld ik ook uithang. Mijn kleptomanie zal erdoor toenemen. En verder is het wel bewezen dat niemand van zijn eiland afroeit, als hij er niet toe gedwongen wordt, als het eiland niet - zoals bij mij - onder je wegbrandt. Men moet er onder dwang afgetrokken worden, zodat je met je gezicht in het slijk rolt. Simpel.
Er zijn genoeg onderzeeërs die je eiland met wortel en al van de aardbodem rukken, zonder dat je er iets van merkt. Vrouwen zijn hier sterk in bijvoorbeeld. In het proberen dan. Woonde ik op een eiland? Jazeker woonde ik op een eiland, een pracht van een geluiddicht, betonnen gebied. En ik moet toegeven, dat ik er zelfs nooit geheel vrijwillig van af had geroeid. Waarom ook? Is een plaatsverschuiving zo belangrijk als men verre reizen doet? Voor sommigen is het misschien noodzakelijk telkens in totaliteit met hebben en houden te verhuizen, wanneer ze de indruk krijgen dat hun pand een doodkist geworden is, als ze geen energie meer hebben om planten te houden of de prenten aan de muur te verfrissen, een huis waar een regelmaat heerst, die zelfs de meest fijnzinnige fantast aan de galeien zou leggen. Dit soort durft niet meer van het eiland af - godogod, zit ik mezelf nu tegen te spreken of hoe zit het nou? - bang dat ze gestolen worden door een blik, een gebaar, een toespraak zelfs.
Prachtig, prachtig, zeggen dan zulke lieden wanneer je het een keertje goed met ze meent, maar ondertussen vrijen ze met je wijf. Ik heb daar niets op tegen, zeker niet als het mensen zijn zoals Roger, maar zelfs hij moet wachten op mijn sein. Men moet meester blijven op eigen erf, zo zie ik het. Nee, ik bedoelde de gezapige middenmaat met de grote bekken, die de kat knijpen in het donker.
| |
| |
Ik haal mijn bril uit mijn zak en ik krijg een safe gevoel zodra ik hem op mijn neus heb. Het is brillenweer vanavond.
De cirkel, nu iets verder van me af door mijn plaatsverandering, wordt donkerblauw, hetgeen betekent dat het meiske in het wit zal opkomen. Ik ken hier alles op een prik. Jammer dat het Lulu niet is.
De wereld is iets donkerder geworden door mijn bril, iets rustiger. Dat ik dit alles nu voor het laatst aanzie! Want één ding staat pertinent vast: ik zal hier nooit, nooit meer wederkeren.
De deur gaat open - deuren, waar ik ook ben, houd ik altijd in de gaten - en de man van de gestolen knip treedt aan. Beste kerel, denk ik. En voordat ik het weet is mijn arm al in de lucht gerezen, aan het eind waarvan mijn hand al tegen hem zwaait. Kennelijk zwaai ik tegen hem, want ook zijn hand maakt dezelfde beweging.
- Je kunt een drankje van me krijgen, grom ik tegen hem. Schuldgevoel? Ik vraag er meteen achteraan of ik gromde.
- Jazeker meneer, antwoordt de man beleefd.
Hoe kom ik erbij zo amicaal te doen? Maar dat zijn stemmingen, waarin ik geheel op eigen initiatief en in vol vertrouwen, de wereld in zijn volle omvang amicaal bejegen en daar is hij bij inbegrepen. Nutteloos dit uit te leggen.
We klinken - ook al zo'n ridicuul gebaar - en de man draait zich van me af om naar het draaiende mormel te kijken. Op mijn vraag of hij het mooi vindt, krijg ik geen antwoord; het zal wel, anders was hij niet zo in het schouwspel verzonken. Maar goed ook, dat hij niet teveel zanikt, anders had ik hem zuur gespoten met mijn gal.
Er is zoveel te doen, zoveel te doen. Ik praat zeker weer hardop, zoals in Parijs, toen ik het ook even niet meer wist, want de man zegt: dat is waar wat u zegt, dat is waar. Heel wellevend heft hij het glas. Ik weet dat hij meer van de inhoud genieten zal bij de wetenschap dat het een gratis borrel is. Gratis drankjes zijn het lekkerst.
Hij draait zich weer om en ik zie nog net een glimp van de aftocht van de danseres en stripper, bijgenaamd de ‘kouwe’, of weet ik veel. Al die strippers hier hebben bijnamen gehad. Lulu, ik mis je. Bij de deur zijn haar lippen even in kus-stand,
| |
| |
waardoor haar mond op een anus lijkt. Wat een schitterend idee overigens, een mond als een anus, haha. Arm kind, zoals de anderen zul je van beide kanten veel drek en onzin spuien. Verstandige vrouwen bestaan niet. Ergens redeneren ze allemaal krom en sentimenteel.
Maar kijk, wat mij betreft, ergens heb ik een richting, mijn lichaam bepaalt die namelijk. Niet mijn geest, maar mijn lijf bepaalt waar ik wel en niet moet zijn.
Mijn lichaam weet wanneer ik ergens niet moet zijn, omdat het er stinkt, omdat er ergens iets ligt te sterven, omdat men na gewenning aan de stervenden zelf een beetje meesterft. Je ziet het niet meer. Voor een tijdige vlucht zorgt mijn lichaam, want alleen het lijf weet wanneer het moeilijkheden krijgt met ademen. Ik ga dáár naar toe, waar de vrouwen fris gekleed gaan, hetgeen een vorm van welvarend leven is, waar de rassen mekaar bevechten in doodsstrijd, hetgeen ook een vorm van leven is en waar blaadjes voor de ramen liggen die overlopen van sex, pagina's sex, hetgeen de meest unieke vorm van leven is, de sex bedoel ik. Al die geestelijken moeten de laan uit. Daar is nu geen tijd meer voor, ze helpen een land naar de bliksem. Gewone, levende sex zonder bangigheid, open leven, lekker sappig leven, dat bedoel ik. De schrijvers zouden alleen nog maar pornografische literatuur moeten leveren, er niet langer om heendraaien. Dat is iets wat ik ga doen misschien, iets lekkers creëren, zodat alle broze lijven schudden van de leut. Maar zoals ik daarnet al zei, men moet eerst alles ervaren hebben voordat men een detail kan onderkennen, voordat men ergens over kan beginnen te praten, te schrijven. Alle kansen moeten benut worden en ook in dit geval geldt: als er een vrouw onder me ligt, neem ik haar. Eenvoudig. Misschien kom ik nooit aan het eind van mijn mogelijkheden. Van beroep ben ik toerist. Maar dat had zelfs de domste onder mijn kennissen al begrepen.
Ik reis nog te langzaam - met dit ‘langzaam’ bedoel ik iets anders dan de langzame manier van lopen die ik er concreet op nahoud -, ook de vliegtuigen gaan nog te langzaam en de treinen, daar moet verandering in komen. Men moet in een paar uur overal geweest kunnen zijn, anders mist men teveel. Ik ga door totdat ik alles heb verkocht, totdat ik bij de
| |
| |
laatste klant op de drempel lig en geen verhaal meer heb. Bo slaat door, Jakov. Bo slaat helemaal hartstikke door. Niemand heeft geluisterd, maar goed ook, want de dingen die nou door mijn kop razen zijn nergens goed voor. Ik begin te zwetsen, nostalgisch te zwetsen.
Met mijn wijsvinger voel ik achter mijn brilleglas en werkelijk: het voelt daar wat vochtig aan. Het is geen janken, maar waarschijnlijk een schimmelsgewijze afzetting van het teveel aan whisky.
De man en ik staan gelijktijdig op. Bill Brown zal hij wel heten. Hij schudt me de hand.
Heb ik werkelijk hardop zitten praten en ging hij daarom weg, gelijk met mij? Ik ben nergens meer, nergens meer. Men moet oppassen met zijn fluïdum heb ik altijd gezegd. Er lopen teveel jongens rond met ontvangtoestellen en voordat je het weet staan je verklaringen op de beeldbuis en lacht de wereld zich kapot om je onderzoekingen. Niet dromen Bo, sist Jakov, er zijn geen ontvangtoestellen. Alleen hetgeen je ziet, bestaat. Onthoud dat nu.
Voordat ik naar buiten ga vraag ik nog even aan de barkeeper waar Ludmilla gebleven is. Ze is een maand geleden naar Europa vertrokken, waar naar toe weet hij echter niet. Lulu in Europa, ook dat nog.
Buiten is het koud. Jakov's aanwezigheid troost me. Gaan we weg ouwe jongen? Jakov antwoordt bevestigend. Hij knikt naar mij in een etalageruit.
Het is nu tijd geworden voor Anna. Ik ben er net voor in de stemming. Ik zal maar niet tot morgen wachten. Beter nu doen. Ik zie weer haar glazen gezicht achter het glas van de franse taxi. Natuurlijk heeft ze niet gelezen in mijn ogen dat ik mijn zenuwen een paar minuten daarvoor door de goot heb gespoeld. Heeft ze zich ooit gerealiseerd hoe ik me kapot heb gedacht om uit Marseille te komen? Toen de angst door de duisternis in mijn poriën sijpelde, was ‘dank je’ alles wat ze deed. Ach, ach, wat een vrouw. ‘Dank je’ was alles wat er af kon.
Zij met haar neergeslagen ogen, met haar ingekankerde ideeën, met die grote, gietijzeren klep tussen haar benen. Ik weet wat ik haar zeggen zal, nu werkt alles mee. Jakov is op
| |
| |
mijn hand. En de combinatie Bo Jakov zal in een korte formule uitdrukken hoe mevrouw eruit ziet. Beste Anna, onvergeeflijke Anna, ik kom nooit meer terug. Voor geen goud. We zullen wel eens zien mijn hartje, wie van ons tweeën het langst standhoudt.
|
|