| |
| |
| |
4.4.15 XII. Omgang
motto |
Mon Dieu, qu'une vertu naissante...à pas incertains: Mijn God, hoezeer loopt een ontluikende deugd met onzekere passen te midden van gevaren. Citaat uit de tragedie Athalie (1691; tweede bedrijf, negende scène) van Jean Racine. (Racine, Oeuvres, dl. 3, p. 651) |
|
13 |
wentelende: voorbijgaande. |
|
20 |
gehandhaafd: bijgestaan, beschermd. |
|
32 |
wieling: draaikolk. |
|
39 |
bijna zes honderd monden: in het studiejaar 1843-1844 telde de Leidse universiteit in totaal 595 studenten. (Studenten-Almanak voor 1844, p. 76) |
|
44-45 |
moeijalligheid: nieuwvorming naar analogie van (be)moeial. |
|
57-58 |
the age 'twixt boy and youth,/ When thought is speech, and speech is truth: citaat uit de ‘Introduction’ van het tweede canto uit Marmion (1808) van Walter Scott. (Scott, The poetical works, p. 67; Ophelderingen, 1272) |
|
71-72 |
katarakt: waas; eigenlijk: grauwe staar, oogziekte veroorzaakt door troebeling van de ooglens. |
|
72-73 |
ten tijde van den Aziatischen braakloop: de Aziatische braakloop of cholera verspreidde zich vanaf 1817 vanuit India over de gehele wereld. Begin jaren dertig had de ziekte West-Europa bereikt; ook in Nederland nam de ziekte van tijd tot tijd epidemische vormen aan. |
|
81 |
nokte: hikte. |
|
89 |
kunstig: kunstmatig. |
|
118 |
moedwil: willekeur. |
|
120-122 |
dat men wel een Robert-le-Diable moet zijn, om zijn hart en vertrouwen een vriend weg te schenken, wiens inborst zoo onbedriegelijk op zijn gelaat gemerkt staat: Robert le Diable (Robert de Duivel) is de onschuldige hoofdpersoon in de gelijknamige opera van Giacomo Meyerbeer, naar een libretto van E. Scribe en G. Delavigne (1831). De Normandische hertog Robert is de zoon van een sterfelijke vrouw en de duivel. De laatste wil de ziel van Robert in zijn macht krijgen en tracht |
| |
| |
|
daartoe, vermomd als Bertram (een vriend van Robert), zijn zoon tot allerlei uitspattingen te verleiden. |
|
128 |
bietebaauw: boeman. |
|
129-130 |
het sluipt zachtkens aan op vilte hoeven, gelijk het paardenvolk, hetwelk Lear op zijne schoonzonen wilde afsturen: koning Lear, hoofdpersoon uit het gelijknamige treurspel (1608) van Shakespeare, is een oude man, die zijn koninkrijk onder twee van zijn drie dochters verdeeld heeft op voorwaarde dat zij en hun echtgenoten hem een waardige oude dag zullen bezorgen. De twee komen hun belofte niet na. Lear, beroofd van zijn verstand door alles wat hem is overkomen, bedenkt hoe hij zijn trouweloze schoonzoons zal overrompelen door een stel paarden met vilt onder de hoeven op hen af te sturen. |
|
132-133 |
When I have stolen upon these sons-in-law,/ Then, kill, kill, kill, kill, kill, kill: citaat uit Shakespeare, King Lear, vierde bedrijf, zesde scène. (The Arden Edition, p. 182; Ophelderingen, 1274) |
|
137 |
wendt uw geweten af: het kwaad (r. 134) leidt het geweten af, zodat het als het ware ophoudt er zijn aandacht op te vestigen. |
|
141 |
brand: vurige begeerte. |
|
145 |
vrijzinnig: ruimdenkend. |
|
145 |
redenrijk: welbespraakt. |
|
146 |
phenix: mythologische vogel die volgens de overlevering elke vijfhonderd jaar verjongd verrees uit zijn as; figuurlijk gebruikt voor een uitzonderlijk begaafd persoon. |
|
149 |
loos en boos: niet als vaste uitdrukking aangetroffen; iets als: sluw en kwaadwillig. |
|
149-150 |
de draden van geluk en verdriet, waaruit het leven is zaamgesponnen: verwijzing naar de drie schikgodinnen, die het lot der mensen bepalen. Clotho (de spinster) begint bij de geboorte van ieder mens zijn levensdraad te spinnen, Lachesis houdt de draad in stand, en Atropos (de onafwendbare) knipt de levensdraad door als het moment daarvoor is aangebroken. |
|
156 |
fulpen: fluwelen. |
| |
| |
157 |
Yago: personage uit Othello, The Moor of Venice (1602-1604), een treurspel van Shakespeare. Iago, een oudere soldaat, is bitter gestemd omdat Othello niet hem, maar Cassio tot luitenant heeft bevorderd. Uit wraak doet hij het voorkomen of Othello's vrouw hem bedriegt met Cassio. Othello doodt zijn vrouw en pleegt zelfmoord als hij verneemt dat zij onschuldig was. |
|
165 |
ten gevalle der: ter wille van de. |
|
170 |
regtaardig: juist. |
|
185 |
omgieren: met hevig geraas rondwaren. |
|
187 |
uitzetting: uitbreiding van grenzen. |
|
201 |
bluf geslagen: opzien gebaard. |
|
220 |
kwistziek: spilziek, geneigd tot verkwisting. |
|
235-236 |
vijftig jaren, van welke men rekenschap aan die ze ons ter leen en ten woeker gaf, verschuldigd is: verwijzing naar de gelijkenis van de talenten (Mattheus 25:14-30) of van de tien ponden (Lukas 19:11-27). |
|
255 |
welstaan: fatsoen. |
|
258 |
brammen: feestvierders. |
|
259 |
bluf: snoever. |
|
260 |
slimmer: erger. |
|
271 |
ebrietas: dronkenschap, roes. |
|
275 |
ebriosi: dronkaards. |
|
279-280 |
Anatomisch Kabinet: het ontleedkundig kabinet van de Leidse universiteit, een verzameling van anatomische preparaten en voorwerpen, ondergebracht in een gebouw aan het Rapenburg, wijk 4, nr. 873 (nu nr. 124). Zie de plattegrond van Leiden: ‘Anatomie en Bibliotheek’ bij de overgang van het Rapenburg naar de Steenschuur. |
|
280 |
liquor: sterk water. |
| |
| |
280 |
heloten: slaven. |
|
283 |
Willem Zandvoort: Wilhelmus Gerardus Zantvoort (1817-?), koffiehuisknecht en sociëteitsbediende. (ga Leiden: br en bs) |
|
294 |
slaat: maakt. |
|
295 |
voeren: dubbele betekenis: drank op te dringen, en: door opmerkingen aan te moedigen. |
|
302 |
doodslaan: leegdrinken. |
|
305 |
fideel: vrolijk, gezellig. |
|
306-307 |
de kasten-, ik wil zeggen de kamervrees: woordspelletje met de twee betekenissen van ‘kast’: studentenkamer en bordeel. |
|
325 |
die voor een paar staat: die niet meer dan een paar flessen drinkt. |
|
327 |
snijdt: hier iets als: drinkt haastig leeg. |
|
338 |
vern.....: verneuken. |
|
340 |
de hof- en de hoofdstad: Den Haag en Amsterdam. |
|
341-342 |
dank zij de door onzen spoorweg zoozeer verkorte afstanden: toen deze aflevering verscheen (12 december 1843), bestond er sinds kort een spoorwegverbinding tussen Amsterdam en Den Haag; Leiden was een van de tussenliggende stations. De ‘Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij’ reed vier maal per dag van Amsterdam naar Den Haag en vice versa. (Leijdsche Studenten-Almanak 1844, p. 20-21) |
|
367-373 |
Waar moet het heen met den staat...deszelfs dringendste belangen en behoeften te leur stelt: Waar moet het heen met de staat, die zich verrekend zal blijken te hebben in zijn vooruitzichten, [zo]als een landman in zijn oogst, en [als; lees: indien] een gans mislukte, uitgeputte, geknakte, ontzenuwde, onbruikbare en toch jeugdige bende - onbruikbaar doordat zij heeft toegegeven aan de beslist meest beestachtige tochten [verleidingen] - [...], de verwachtingen [van de staat], zijn hoop, wat zeg ik? zijn dringendste belangen en behoeften teleurstelt? |
|
369 |
ontzenuwde: verzwakte, verslapte. |
| |
| |
374-375 |
het ledig gaan, dat oorkussen des duivels: vergelijk ‘lediggang is des duivels oorkussen’: nietsdoen is de oorzaak van allerlei kwaad. |
|
378 |
uitspanning: ontspanning. |
|
380 |
het Lootsje: niet gevonden; waarschijnlijk een Leidse kroeg. |
|
386-389 |
de Pieterskerk [...] naar eene dier inrigtingen, eenige bladzijden vroeger...bij stoomfabrieken vergeleken...tot afgeleefde grijsaards worden afgewonden: verwijzing naar bordelen, die destijds waren gevestigd in de buurt rond de Pieterskerk. (Otgaar en Van Schaik, ‘Bordeelhoud(st)ers in Leiden 1853-1875’, p. 55). De vergelijking waarnaar Klikspaan verwijst, is te vinden in Leven xi, 32-34. |
|
392 |
bokken: hoeren. |
|
393-414 |
Wij gelooven niet meer aan spoken...de zware aarde der zonde van zich af te wentelen: citaat uit 't Was maar een speelman (1840) van H.C. Andersen, dl. 1, p. 182-183. (Ophelderingen, 1276) |
|
414 |
betrekkingen: namelijk met haar klanten. |
|
423 |
doorbrengende: verkwistende. |
|
423 |
slordigheid: onzedelijkheid. |
|
423-424 |
peuluw: hoofdkussen. |
434 |
schoeit zich welgevallig op de leest [van]: vormt zich met genoegen naar het voorbeeld van. |
|
435 |
gemeen[s]: gepeupel. |
|
438 |
Dat heet hij menschenkennis opdoen: verwijzing naar het gedicht ‘De student’ uit de Studenten-Almanak voor 1836, p. 178-182. De strofe waarnaar wordt verwezen luidt: ‘Nu doet hij menschenkennis op!/Bij dagen en bij nacht,/Tot dat hij dronken wordt naar huis/ Of in 't cachot gebragt.’ (p. 180) |
|
441 |
bij de el en het kadetje: niet als uitdrukking aangetroffen. ‘bij de el’ betekent: in groten getale; mogelijk speelt in ‘bij...het kadetje’ de uitdrukking ‘broodschrijver’ mee. |
|
442 |
eervergeten te schenden: zie Ophelderingen, 1278-1290 en de daarbij behorende annotatie. |
| |
| |
443-444 |
De poorten van de middeleeuwsche gevangenis worden voor het dwanggeld opengegrendeld: met de ‘middeleeuwsche gevangenis’ wordt Leiden bedoeld. De stadspoorten werden, afhankelijk van de tijd van het jaar, 's avonds tussen zes en tien uur gesloten; 's ochtends gingen ze dan tussen kwart over drie en kwart over zes weer open. Wilde men de stad uit wanneer de poorten gesloten waren, dan moest er poortgeld worden betaald. (Studenten-Almanak voor 1843, p. 42) |
|
446 |
uitgewaakte: met sporen van uitputting door langdurig waken. |
|
446-447 |
's Gravenhaagschen weg: de Witte Poort, in het westen van Leiden, bood aansluiting op de straatweg naar Den Haag. |
|
448 |
Kalvermarkt: de Haagse bordelen waren destijds vooral geconcentreerd in het Spuikwartier aan de Kalvermarkt en in de straten en stegen die daarop uitkwamen. (Stokvis, De wording van modern Den Haag, p. 194) |
|
454 |
tricot: nauwsluitend pak van vleeskleurige dunne stof. |
|
454 |
de naakte godes der waarheid: verwijzing naar ‘nuda Veritas’, de naakte Waarheid, in Horatius, Carmina i, xxiv, 7. |
|
462 |
aangetogen: aangekleed. |
|
469 |
flavour: kenmerkende, fijne hoedanigheid. |
|
474 |
heemraden: leden van een dijk- of polderbestuur. |
|
475 |
hombaars: mannetjesbaars. |
|
476-477 |
uitgeleerde: die alles al ervaren of meegemaakt hadden. |
|
477 |
hommen: klieren met teelvocht, beschouwd als lekkernij. |
|
501 |
schaarsch ruggemerg: destijds meende men dat veelvuldig onaneren leidde tot een tekort aan ruggenmergsvocht. |
|
503 |
tevredene: berustende. |
|
505 |
mollig: op een zachte, weke manier. |
|
512 |
Perle avant de tomber, et fange après sa chûte: Parel vóór het vallen, en modder na haar val. Citaat uit Les chants du crépuscule xiv (1835) van Victor Hugo. (Hugo, Oeuvres complètes, Poésie dl. 1, p. 732; Ophelderingen, 1292) |
| |
| |
519 |
vermolmen: doen vergaan. |
|
519 |
garstig: walgelijk. |
|
524-526 |
en hare onnoozelheid...ingelicht, te laat! in de heimelijkheden van het huwelijksbed: ongebruikelijke woordvolgorde; vergelijk de lezing in de tweede druk: ‘en hare onschuld te laat omtrent de [...] afgrijsselijkheden der buitensporigheid ingelicht!’ onnoozelheid: onschuld. |
|
527-544 |
Zie 't bandloos loshoofd, dat, verzonken in de lust...En 't uitgemergeld rif zinkt ramm'lend in het graf: citaat uit De ziekte der geleerden, tweede zang (1807) van Willem Bilderdijk. (De dichtwerken, dl. 6, p. 390; Ophelderingen, 1294) |
|
532 |
wierd: zou worden. |
|
534 |
balddadig: op lage wijze, lichtzinnig. |
|
537 |
leken: vloeien. |
|
544 |
rif: geraamte. |
|
559 |
op hare luimen liggende: op de loer liggende. |
|
562-563 |
die nooit haar plicht vergeet: citaat uit De ziekte der geleerden, eerste zang (1807) van Willem Bilderdijk. (De dichtwerken, dl. 6, p. 376) |
|
570 |
weelderige: (wel)lustige. |
|
573 |
uitzigt: uiterlijk. |
|
580 |
baldadigheid: verdorvenheid. |
|
595 |
vloek van de aarde, vloek van den hemel: zie Ophelderingen, 1296-1340 en de daarbij behorende annotaties. |
|
596-597 |
de geilste uwer ligtekooijen: zie Ophelderingen, 1342-1349. |
|
606-607 |
begaan: bekommerd. |
|
612 |
bekookt: rijpelijk overweegt. |
| |
| |
613-615 |
want, sprak gisteren de meest aangeblazene onzer dichters, wij mogen alles beschouwen, mits wij er niet in leven: niet gevonden. |
|
aangeblazene: geïnspireerde. |
|
635 |
tot hiertoe en niet verder: vergelijk Job 38:11: ‘En zeide: Tot hiertoe zult gij komen, en niet verder [...].’ |
|
635 |
leenspreuk: devies. |
|
638 |
kiel: metonymisch voor het hele schip. |
|
643-650 |
Oh! c'est un beau triomphe à votre loi sublime...Chante, l'amour au coeur et le blasphême au front: |
Oh! het is een mooie triomf voor Uw verheven wet,
Heer, voor Uw blikken waarvan het vuur ons doet herleven;
Het is een majesteitelijk schouwspel, onzegbaar en zeer zacht
Voor de mens evenzeer als voor de engel, voor de engel zoals voor U,
Dat een ding terwijl het door het goddeloze verachtelijke gaat,
Dat, zodra Uw geest het raakt, zich bevrijdt,
En zonder zelfs maar te denken aan zijn onwaardige smaad,
Zingt, met de liefde in het hart en de blasfemie op het voorhoofd!
|
Citaat uit Les chants du crépuscule xxxii van Victor Hugo. (Oeuvres complètes, Poésie dl. 1, p. 775; Ophelderingen, 1355) |
|
659 |
de losse betrekking op [vermaak en feestgedruisch]: het losse verband met [vermaak en feestgedruisch]. In de tweede tot en met de vierde druk veranderd in: ‘de losse betrekking van feestgenoot’. |
|
662 |
de mannelijke behoefte der krachtvolle jeugd: zie Ophelderingen, 1357-1359 en de daarbij behorende annotatie. |
|
665 |
door elkander slingert: zie Ophelderingen, 1361-1364 en de daarbij behorende annotatie. |
|
668-669 |
de eenige, zoo als een wijsgeerig geneeskundige gezegd heeft, wier overmaat niet is af te keuren: toespeling op een uitspraak van de Franse medicus Jean Louis Alibert (1766-1837). Deze schreef in het tweede hoofdstuk van zijn Physiologie des passions, ou nouvelle doctrine des sentimens moraux (1825), dat handelt over de vriendschap: ‘c'est peut-être la seule passion dont l'excès ne soit pas condamnable.’ (Alibert, Physiologie des passions, dl. 2, p. 34) |
| |
| |
679 |
de slecht bezette koren der groote opera's op deszelfs schouwburg: operagezelschappen uit Den Haag, Amsterdam en Rotterdam kwamen geregeld naar de Leidse schouwburg om daar voorstellingen te geven. |
|
680 |
invités et invitées: mannelijke en vrouwelijke genodigden. |
|
681 |
vaudeville: toneelstuk met ingelaste, meestal komische liedjes en vrolijke melodieën. |
|
681-682 |
whist-tafeltje: opvouwbaar tafeltje voor kaartspel. |
|
703 |
alle toenadering afwijst: zie Ophelderingen, 1366-1383 en de daarbij behorende annotaties. |
|
727 |
misselijk: ellendig. |
|
730 |
deftig: welgemanierd. |
|
731 |
witte curaçao: blanke likeur, kostbaarder dan de gebruikelijke, gekleurde curaçao (likeur, bereid van overrijpe sinaasappels), vanwege de fijne kwaliteit suiker. (Van 't Wout, Distillateurs- en likeurbereiders handboek, dl. 4) |
|
757 |
gezelschappelijk: sociabel, prettig in de omgang. |
|
760 |
[straat]slenderij: destijds gebruikelijke vorm voor ‘slenterij’. |
|
763 |
specie: klinkende munt. |
|
766 |
daarstellen: oprichten. |
|
767 |
voorslag: voorstel. |
|
767 |
de bezuinigingen van den tijd: bij kb van 15 februari 1843 waren verschillende bezuinigingen afgekondigd op het hoger onderwijs. Extra beloningen voor hoogleraren die dertig jaar in dienst waren, presentiegeld voor curatoren en een aantal beurzen voor studenten vervielen; prijsvragen voor studenten en academische jaarboeken werden afgeschaft. Een andere bezuinigingsmaatregel was dat bij kb van 25 februari 1843 het Atheneum van Franeker werd opgeheven. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1843: kb van 15 februari 1843 en kb van 25 februari 1843 over de ‘opheffing van het Rijksathenaeum te Franeker’) |
| |
| |
771-773 |
de Student staat zoowel buiten zijne familie...is hij vlekkeloos: citaat uit Bijloop iv, 104-106. Bijloop iv is gedateerd op 1 maart 1843 en verscheen dus eerder dan Leven xii (datering: 12 december 1843). |
|
776-777 |
gehalte: wezen, persoonlijkheid. |
|
777 |
de fatsoenlijkste: zij die tot een (meer) aanzienlijke maatschappelijke stand behoren. |
|
784 |
bij uitsluiting: alléén. |
|
784-790 |
die Studenten van wier collegiegelden zij haar brood eten [...] uit hoogachting welligt voor een geliefd Hoogleraar: waarschijnlijk een toespeling op een of enkele hoogleraarsvrouw(en); onduidelijk op wie Klikspaan hier doelt. |
|
791 |
schadeloos: onschadelijk. |
|
796-802 |
Een schrijver, met wien Klikspaan zich gaarne verbroedert en vereenzelvigt, schreef voor weinige jaren...door de liefde of de vriendschap verrast: niet gevonden. |
|
806 |
plotselijks: plotselings. |
|
806-807 |
iets werktuigelijks: iets waaraan de wil geen deel heeft. |
|
808 |
zamenstreving: hier iets als: het streven naar samenzijn. |
|
812 |
kiezen is de fout juist: zie Ophelderingen, 1385-1390 en de daarbij behorende annotatie. |
|
825-826 |
gij, die van eene algemeene, doch thans vooral onmogelijke broederschap droomt: doelt mogelijk (ook) op het naast elkaar bestaan van twee studentenverenigingen in de periode 1839-1846. In 1839 was, na een jarenlange strijd tussen behoudende en hervormingsgezinde studenten, het Leids Studenten Corps opgericht. Het lsc omvatte in principe alle studenten die zich in Leiden hadden ingeschreven, maar er was ook een zogeheten ‘tegencorps’, Vis Unita Fortior. Hierin hadden de aanhangers van de oude studentenverenigingen, die zich verzet hadden tegen de hervormingsplannen, zich verenigd. Nieuwe studenten kozen voor het liberale lsc en het tegencorps verdween in 1846 geruisloos van het toneel. |
|
828 |
noodwendig: onvermijdelijk. |
|
831 |
te gader: te zamen. |
| |
| |
833 |
wangunstig: afgunstig, met kwade bedoelingen. |
|
833 |
aankanten: verzetten. |
|
834 |
daarstelt: tot stand brengt. |
|
838 |
zouden willen bedingen: zie Ophelderingen, 1392-1393 en de daarbij behorende annotatie. |
|
844 |
wiskunstige: onweerlegbare. |
|
846 |
gemistrouwd: gewantrouwd, verdacht. |
|
852 |
tegen [...] aan: vaste verbinding; het bijwoord ‘aan’ versterkt het voorzetsel ‘tegen’. |
|
852 |
blooheid: lafheid. |
|
858-859 |
believend: voorkomend. |
|
893 |
beproefd en doorgevallen: verwijzing naar de Duitse uitdrukking ‘bei einer Prüfung durchfallen’ (zakken voor een examen). |
|
893 |
gewogen en te ligt bevonden: Daniël 5:27: ‘[...] gij zijt in weegschalen gewogen; en gij zijt te licht gevonden.’ |
|
899-910 |
Vooreerst is een diep en flink uitgehouwen...in zoo een hatelijk licht pleegt te stellen: Vooreerst is een diep en flink uitgehouwen [...] karakter ondenkbaar zonder vijanden, tegen wier schaduw [dat karakter] des te scherper afsteekt, maar ontspringen veeltijds de hoedanigheden, welke het eigenlijke gehaat zijn verwekken, of uit een ongunstig uiterlijk [...] of wel uit de meer en meer gevierde zucht om verstandig te lijken en steken te geven [,] [...] een overmeesterend en ongelukkig zwak [...] hetwelk jongens van geest en van hart in zoo een hatelijk licht pleegt te stellen. |
|
900 |
diep en flink uitgehouwen: vergelijk de lezing in de tweede druk: ‘flink uit één stuk gehouwen’. |
|
909 |
potius amicum quam dictum perdere: liever een vriend te verliezen dan de gelegenheid tot een kwinkslag voorbij te laten gaan. Citaat uit Quintilianus, Institutio oratoria vi, iii, 28. |
| |
| |
929 |
uitnemendst: zeer uitnemend. |
|
944 |
haai: vrolijk, dartel persoon. |
|
944 |
ui: hier: grappenmaker. |
|
961-962 |
omnibus consentientibus: met instemming van allen. |
|
962 |
dictator: hier neutraal gebruikt: absolute leider. |
|
967-968 |
toegenegenheden: sympathieën. |
|
980 |
hartstogtelijke: onstuimige. |
|
981 |
verengelen: tot iets engelachtigs maken. |
|
983-984 |
zijne geheele bewerktuiging: al zijn geestelijke vermogens. |
|
986 |
vereenzelvigd: één geworden. |
|
998 |
achterhoudendheid: geneigdheid tot geheimhouding. |
|
1001 |
bevangen: liefde gevoelende. |
|
1010 |
oploopend: driftig. |
|
1012 |
ongevoelig: ongemerkt. |
|
1015-1016 |
en het woord des wijsgeers: dat van alle vijanden hij wiens vriend men geweest is de gevaarlijkste zou wezen: mogelijk een toespeling op een uitspraak van de Duitse schrijver, wijsgeer en theoloog Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781). In zijn treurspel Philotas (1759) schreef hij: ‘Der Hass, den man auf verloschne Freundschaft pfropfet, muss, unter allen, die tödtlichsten Früchte bringen [...]’ (De haat, die men op een uitgedoofde vriendschap ent, brengt de dodelijkste vruchten van alle voort [...]) (Lessing, Sämtliche Schriften, dl. 2, p. 359) |
|
1023-1024 |
zich naar gelukkiger dagen van broederschap weemoedig terugdweept: zie Ophelderingen, 1395-1404 en de daarbij behorende annotatie. |
|
1026-1027 |
afgetrokkenheid van een ambt: (geestelijke) afwezigheid, veroorzaakt door een ambtelijke betrekking. |
| |
| |
1028 |
uitwendige: uiterlijke. |
|
1030-1040 |
Te zamen...verlaat men de haven...en men geraakt elkander weder kwijt voor altoos: vertaald citaat uit Volupté (1834) van Charles Augustin Sainte-Beuve (1804-1869); de vertaling is waarschijnlijk van Kneppelhout zelf, een gedrukte vertaling van Volupté was er destijds niet. (Sainte-Beuve, Volupté, dl. 2, p. 260; Ophelderingen, 1406) |
|
1040-1051 |
Waar zijn zij heen, die vrienden van denzelfden leeftijd...droeve wilgen, aan den oever der stroomen: vertaald citaat uit het voorwoord bij Les consolations (1830) van Sainte-Beuve; ook dit citaat is waarschijnlijk door Kneppelhout vertaald. (Sainte-Beuve, Oeuvres. Poésies complètes, dl. 2, p. 14-15. Ophelderingen, 1408; de daar genoemde uitgave niet in Nederland aangetroffen) |
|
1056 |
erlangen: verkrijgen. |
|
1067-1068 |
hetwelk te beèrven wij ons door Jezus mogen waardig maken: vergelijk onder meer Lukas 18:18: ‘En een zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?’ |
|
1068-1069 |
in het blanke gewaad van Godsgezanten: vergelijk Openbaring 7:14: ‘[...] En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams.’ |
|
1079-1080 |
vernietigt u: verootmoedigt u. |
|
1080-1081 |
die ook u daarheen wenkt: zie Ophelderingen, 1410-1438 en de daarbij behorende annotatie. |
|
1087-1088 |
De tijden der Thebaansche legioenen hebben uit: verwijzing naar het elitecorps van het Thebaanse leger ten tijde van de oorlog met Sparta (vierde eeuw v.Chr.). In dat corps stonden altijd twee jonge mannen naast elkaar, die vrienden waren voor leven en dood en gezworen hadden samen te overwinnen of te sterven. Het is opmerkelijk dat ook de eerder geciteerde Alibert (zie r. 668-669) de Thebaanse legioenen aanhaalt als voorbeeld van de kracht van de vriendschap in het verre verleden. (Alibert, Physiologie des passions, dl. 2, p. 38) |
|
hebben uit: zijn voorbij. |
|
|