| |
| |
| |
4 Annotaties
| |
| |
4.1 Woordenlijst
A
|
Ab-actis: secretaris. |
Academiegebouw: het centrale gebouw van de universiteit op de hoek van het Rapenburg en de Nonnensteeg (nu nr. 73). Hier bevinden zich onder meer de curatorenkamer, de senaatskamer, de faculteitskamers, enkele kleine gehoorzalen en het groot auditorium. (zie de plattegrond op p. 261) |
Afleggen, Het (1): stomdronken worden. |
Afleggen, Het (2): voortijdig stoppen met de studie. |
Aflegger: een gesjeesde student of een student van wie, vanwege zijn liederlijke levenswandel, verwacht wordt dat hij de studie niet zal voltooien. |
Atheen, 't Leidsch: de Leidse universiteit. |
B
|
Bak: parterre (schouwburgrang); de eerste drie rijen waren voor studenten gereserveerd. |
Beeren (1): schulden. |
Beeren (2): schuldeisers. |
Bisschop: gekruide en gesuikerde warme rode wijn. |
Bitter: jenever met een aftreksel van citroen- of oranjeschillen of aromatische kruiden. |
Bom(metje): groot glas sterke drank. |
Burcht, De: middeleeuws, rond, stenen gebouw met kantelen, gelegen op een heuvel in het centrum van Leiden. |
C
|
Calèche: licht, open rijtuig op vier wielen. |
Clarissimus (mv: Clarissimi): hoogleraar (letterlijk: zeer roemvolle). |
Collegiehengst: student die geen enkel college verzuimt. |
Collegium Supremum: het Collegium Civitatis Academicae Lugduno-Batavae Supremum, het hoogste bestuursorgaan van het lsc. |
Contubernaal: huisgenoot. |
Convocatie: studentenvergadering. |
Corps (1): alle studenten van de Leidse universiteit. |
Corps (2): leden van het lsc. |
| |
| |
D
|
Dispuut-collegie: studentengezelschap dat ten doel heeft door onderlinge discussie de kennis op een bepaald (vak)gebied te bevorderen. De bijeenkomsten werden in de regel besloten met een feest dat tot diep in de nacht kon duren. |
Dros(ch)ky (1): licht, open rijtuig op vier wielen en met een kap. |
Dros(ch)ky (2): gehuurd rijtuig. |
Druipen: zakken (voor een examen). |
F
|
Faculteitskamer: de kamer in het Academiegebouw, waar de faculteit vergadert en examens afneemt. |
Fiscus: penningmeester. |
G
|
Gaudeamus (igitur): laten wij ons (derhalve) verheugen; de eerste regel van het studentenlied ‘Gaudeamus’. |
Gouwenaar: zie Pijp, Goudse. |
Graad (1): academische graad, namelijk van kandidaat en van doctor. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 77) |
Graad (2): men onderscheidde destijds drie graden om de mate van bekwaamheid aan te duiden waarmee een student een examen had afgelegd of zijn proefschrift had verdedigd. Voor deze graden waren verschillende officiële en inofficiële termen in omloop. De eerste graad was de hoogste, de derde de laagste. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1826, 1e stuk: Besluit van 14 maart 1826 over ‘de graden van candidaat en van Doctor’, art 2-3) |
H
|
Hondenrib: scheldnaam voor student. |
Huis ten Deyl: café-restaurant bij Wassenaar. ('s-Gravenhaagsche Stads-Almanak voor het jaar 1835, p. 72*) |
I
|
Iovivat: het studentenlied bij uitstek, gezongen bij plechtigheden, feesten en dergelijke. De eerste regels luiden: ‘Io vivat! Io vivat!/Nostrorum Sanitas!’ (Hoezee! Hoezee! Leve de gezondheid der onzen!). |
K
|
Kast (1): studentenkamer. |
Kast (2): bordeel. |
Klapperman: de stad werd 's nachts bewaakt door klapwakers, die zo werden genoemd naar de ratelende klap waarmee zij om het uur hun aanwezigheid kenbaar maakten en waarmee zij bij onraad of ongeregeldheden alarm konden slaan. |
| |
| |
Klapwaker: zie Klapperman. |
Kroeg, De: studentensociëteit Minerva. |
Kul: lul. |
Kwak: spotnaam voor leerlingen van de Latijnse school. |
Kweekeling van Minerva: student. |
L
|
Land, Het - hebben: in studententaal werd ‘het land (hebben)’ vooral gebruikt bij verveling. |
Latijnse school: middelbare school, die toegang gaf tot de universiteit; het overgrote deel van de lesuren werd besteed aan Latijn en Grieks. |
Lijntjes trekken: elkaar uit de verte toedrinken. |
Lugdunum (Batavorum/van de Batavieren): Leiden droeg in de Romeinse tijd de naam Lugdunum Batavorum. |
M
|
Magna cum laude: met grote lof; de eerste en hoogste graad. |
Maskerade: gekostumeerde optocht van studenten, voor het eerst gehouden in 1825 en sinds 1835 ieder lustrum, op de stichtingsdag van de Leidse universiteit (8 februari). |
Minerva: godin van de wijsheid en de beschermster van de wetenschap. |
Moffenpijp: zie Pijp, Duitse. |
Muzen: de godinnen van kunst en wetenschap. |
Muzenzoon: student. |
N
|
Nachtwaker: nachtwakers maakten deel uit van de Leidse gemeentepolitie. Zij hadden tot taak om ieder die een misdrijf beging of overlast veroorzaakte, aan te houden en op te brengen. |
O
|
Oppasser: niet inwonende knecht die tegen geringe vergoeding kleine huishoudelijke bezigheden verrichtte en boodschappen deed. Meerdere studenten hadden samen één oppasser. Vanwege de geringe verdiensten liepen oppassers er doorgaans sjofel bij, vaak in de afgedragen kleren van hun bazen. (Gedenkschriften van eenen student. 1839. No. 5, p. 122-128) |
Ornatissimus (mv: Ornatissimi): student (letterlijk: zeer geachte). |
Over: tegenover. |
| |
| |
P
|
Paauw, De: café-biljart aan de Nieuwe Rijn, wijk 7, nr. 27 (nu nr. 20). (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1831-1835 en 1840-1842) |
Pedel: universiteitsbode; de functionaris die onder meer de academische plechtigheden en examens regelt. |
Philister: scheldwoord voor burger. |
Philisterdom: burgerdom. |
Philisterisch: burgerlijk. |
Pijp, Duitse: meerschuimen pijp met losse kop, steel en mondstuk. De lengte van de steel varieerde van tien centimeter tot meer dan één meter, de afmetingen van de kop varieerden van een notendop tot een koffiekop. |
Pijp, Goudse: witte stenen pijp uit één stuk, van ongeveer vijftig centimeter lang. |
Pijp, Lange: een Goudse of een Duitse pijp. |
Ploert: scheldwoord voor iedereen die geen student is (geweest). |
Ploertendom: burgerdom. |
Ploerterig: burgerlijk. |
Pokaal: bokaal, drinkbeker. |
Portefeuille: schrijfmap. Om hun schrijfpapier op te bergen gebruikten studenten mappen van karton of leer, die met een riem of lint dichtgebonden werden. |
Praeses (mv: Praesides): voorzitter. |
Praetor: student die bij een bepaald college de contactpersoon was tussen hoogleraar en studenten en onder meer belast was met het innen van het collegegeld. |
Propaedeuse: het Organiek Besluit van 1815 stelde voor drie van de vijf studierichtingen (rechten, theologie en geneeskunde) de voorbereidende of propedeutische graad verplicht. Studenten van deze studierichtingen moesten een propedeutisch examen afleggen vóór zij werden toegelaten tot de kandidaatsen doctoraalcolleges van de eigen faculteit. De propedeuse betrof voor het grootste deel vakken buiten de eigen faculteit. De propedeutische colleges werden verzorgd door de faculteit der letteren en der wis- en natuurkunde die zelf geen propedeutische fase hadden. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 77-127) |
| |
| |
Promotie, Private: een private promotie vond plaats in de faculteitskamer van het Academiegebouw (‘doch altijd met opene deuren’) ten overstaan van de hoogleraren van de betreffende faculteit, die voor de gelegenheid gezelschap kregen van de rector magnificus en de secretaris van de senaat. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 106, 109 en 111) |
Promotie, Publieke: een openbare promotie vond plaats in het groot auditorium van het Academiegebouw ten overstaan van de voltallige senaat en een publiek van genodigden en belangstellenden. Iedereen mocht zijn vragen en bedenkingen inbrengen en kon daartoe plaatsnemen op de opponentenbank. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 106, 109 en 111) |
Punch brûlé: (warme) drank van (brande)wijn, suiker, citroensap en water of thee. |
Q
|
Quaestor: penningmeester. |
R
|
Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid: studentengezelschap (opgericht 1833), dat zich toelegde op de voordracht van literair werk, vooral poëzie. |
Responsie: antwoord. |
Responsiecollege: vraag- en antwoordcollege. In de regel las de hoogleraar een in het Latijn gesteld dictaat voor. Daarnaast waren er reponsiecolleges waarop de hoogleraar de studenten vragen stelde in het Latijn, die de studenten - eveneens in die taal - moesten beantwoorden. Deze colleges werden meestal enige tijd van te voren aangekondigd. |
S
|
Schouwburg: was sinds 1705 gevestigd aan de Oude Vest, wijk 6, nr. 1240/38 (nu nr. 43). |
Sempre Crescendo: studentenmuziekgezelschap, opgericht in 1831. |
Senaatskamer: de kamer in het Academiegebouw, waar sinds 1734 de academische senaat vergadert. (Blok en Martin, De Senaatskamer, p. 2-3) |
Simplex: eenvoudig; de derde en laagste graad. |
Simpliciter: eenvoudig; de derde en laagste graad. |
Sjees: typisch Nederlands rijtuig op twee hoge wielen met plaats in het bakje voor twee personen. |
Sjees, Op de -: gesjeesd. |
Sjezen: de universiteit verlaten zonder de studie voltooid te hebben. |
| |
| |
Sjouw, Aan de -: aan de zwier. |
Sjouwen: een ongeregeld leven leiden. |
Slaplippen: zuipen. |
Slaplipper: zuiplap. |
Sociëteit Minerva: studentensociëteit, opgericht in 1814. Vóór 1837 gevestigd in ‘De Twee Kolommen’ in de Breestraat, wijk 4, nr. 296 (nu nr. 121), van 1837 tot 1844 gevestigd aan het Rapenburg, wijk 1, nr. 221 (nu nr. 19). (Zie voor de situatie op het Rapenburg de plattegrond op p. 297). |
Specimen (inaugurale/academica) (mv: Specimina): academisch proefschrift, dissertatie. |
Spoelhond: scheldnaam voor Leidse student. |
Stadsgehoorzaal: was sinds 1827 gevestigd aan de Breestraat, wijk 4, nr. 206 (nu nr. 60) en werd vooral gebruikt voor het geven van concerten en het houden van vergaderingen. |
Standje (1): onenigheid, ruzie. |
Standje (2): opstootje. |
Studenten-Almanak: de Leidse Studenten-Almanak verscheen jaarlijks vanaf 1815 en bevatte praktische informatie, mengelwerk met anonieme bijdragen in proza en poëzie van Leidse studenten en een jaarverslag van de redactie over het gebeurde aan de universiteit en het wel en wee van de studenten. |
Studiosus (mv: Studiosi): student. |
Stuk, Met een - in: dronken. |
Stuk, Een - in hebben: dronken zijn. |
Stuk, Zich een - inzetten: zich bezatten. |
Summa cum laude: met de hoogste lof; de eerste en hoogste graad. |
Summis (cum) laudibus: (met) de hoogste lof; de eerste en hoogste graad. |
T
|
Tafel: besloten groep van zes tot twaalf studenten, die samen het middagmaal gebruikten in een openbare eetgelegenheid of bij een particulier. |
Tempel der Muzen: universiteit. |
Terwijl: ondertussen. |
Testimonium: getuigschrift als bewijs dat bepaalde colleges zijn gevolgd. |
| |
| |
Theeslaan: op een vaste dag in de week ontvingen de hoogleraren de studenten thuis op theevisite. Het theeslaan was bedoeld ter bevordering van het sociale contact, maar werd door beide partijen ervaren als een buitengewoon vervelende plichtpleging. |
Tilbury: vrij hoog, tweewielig rijtuig voor twee personen, dat door één paard getrokken wordt. |
U
|
Ui: mop, grap. |
Uitsnijden: er tussenuit knijpen. |
V
|
Vir Clarissimus (mv: Viri Clarissimi): hoogleraar (letterlijk: zeer roemvolle heer). |
Vir Ornatissimus (mv: Viri Ornatissimi): student (letterlijk: zeer geachte heer). |
W
|
Wacht, Stille: zie Nachtwaker. |
|
|