Studentenschetsen. Deel 2. Commentaar (onder ps. Klikspaan)
(2002)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
3.1 Typen, leven en bijloop: een eenheidVoor Kneppelhout vormden Studenten-Typen, Studentenleven en De studenten en hun bijloop een eenheid. Studentenleven karakteriseerde hij als ‘geheel in den geest [der] Typen bewerkt’ en als ‘met de Typen naar geest en bedoeling innig zamenhangende en een geheel uitmakende’.Ga naar voetnoot1 Beide boeken hebben een identieke opzet: twaalf afleveringen, voorafgegaan door een ‘Voorberigt’ en een ‘Inleiding’ en afgesloten met een ‘Besluit’ en ‘Ophelderingen’. Ze openen met hetzelfde motto uit Goethes Faust en met dezelfde opdracht: ‘Aan allen, die het wèl meenen met de Leidsche hoogeschool’. Bovendien behandelen ze dezelfde stof, zij het vanuit verschillende invalshoeken. De studenten en hun bijloop bleef onvoltooid en onttrekt zich mede daardoor aan de congruentie tusssen de eerste twee delen. Kneppelhout zelf beschouwde het echter als ‘een onmisbaar toevoegsel’.Ga naar voetnoot2 In de Inleiding van Bijloop, ‘Klikspaan tot den lezer’, gaf hij aan waarom: Wuftheid is een aanhangsel op Sempre-Crescendo en de Bijlagen zijn onontbeerlijk voor diegenen, die [Typen en Leven] bezitten. Ware het anders, de Schrijver zou de drie overblijvende TypenGa naar voetnoot3 als niet geschreven beschouwd hebben; maar nu zou hij zelfs gelooven het publiek onbillijk te bejegenen, wanneer hij hetzelve de verschillende bladen onthield, die hij enkele Afleveringen toevoegde. Alleen bij eene mogelijke tweede oplage, zou dit derde deel, wegens eene betere en geheel verschillende rangschikking en uitgave, waarschijnlijk vervallen. Maar op de wijze en in de volgorde naar welke nu beide werken verschenen zijn, was het onmogelijk deze stukken anders dan gelijk geschiedt den lezer aan te bieden.Ga naar voetnoot4 Op grond van bovenstaande overwegingen worden Studenten-Typen, Studentenleven en De studenten en hun bijloop in deze editie eveneens als een eenheid beschouwd en als zodanig gepresenteerd. | |||||||||||||||||
3.2 Keuze van de basistekstDe tekst in deze uitgave is gebaseerd op de eerste druk van de Studentenschetsen uit de jaren 1839-1844. Deze keuze vloeit logisch voort uit de aard van het werk en het geïntendeerde publiek: Kneppelhout schreef over actuele aangelegenheden en richtte zich daarbij op een duidelijk afgebakend, concreet publiek, dat het beschrevene deels zelf had meegemaakt en er in ieder geval vertrouwd mee was. De eerste druk heeft ook het meeste de aandacht getrokken. Kneppelhouts kritische beschouwingen waren onderwerp van discussie en hebben als zodanig invloed uitgeoefend. Toen zo'n twintig jaar later de tweede druk verscheen, waren auteur en lezers inmiddels gevestigde en beza- | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
digde burgers geworden, stonden andere kwesties in de belangstelling en waren de Schetsen opgenomen in de literatuurgeschiedenis. Voor de overige drukken die tijdens het leven van de auteur zijn verschenen, geldt dit alles uiteraard in nog sterkere mate. De keuze voor de eerste druk als basistekst vereist op twee punten nadere precisering. Ten eerste: de editie is niet gebaseerd op de afleveringen, zoals die met kleinere of grotere tussenpozen verschenen, maar op de gebundelde versie daarvan. Leidraad hierbij waren de inhoudsopgaven bij de afzonderlijke delen. Als gevolg hiervan is de chronologie van de afleveringen doorbroken. Het ‘Voorberigt’ en de ‘Inleiding’ van Typen bijvoorbeeld kwamen uit nadat alle twaalf afleveringen verschenen waren, maar zijn, conform Kneppelhouts aanwijzingen, in de editie vóór die afleveringen afgedrukt. Ten tweede: bij de afleveringen waarvan een dubbeldruk is aangetroffen, moest worden vastgesteld welke versie de echte eerste druk en dus de basistekst vertegenwoordigt. Het gaat om de afleveringen i tot en met iv, v, v bis, vi en xi van Typen en Bijlage i (‘Handleiding ter veraangenamende lezing van den Studenten-Almanak voor 1841’) van Bijloop. Woord-voor-woordvergelijking van beide versies van de genoemde afleveringen bevestigen het beeld dat in paragraaf 2.1.2 voor de eerste twee afleveringen werd geschetst: het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (signatuur: 28 l 35) vertegenwoordigt de originele eerste druk, het exemplaar van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam (signatuur: 263 d 39) de dubbeldruk. Bij de afleveringen iv en v bis is dit grondpatroon minder duidelijk zichtbaar, zonder dat overigens geconcludeerd kan worden dat het Amsterdamse exemplaar de eerste druk representeert. Daarom is ook in deze gevallen besloten de versie uit het Haagse exemplaar te volgen. Voor Studentenleven is het exemplaar kb 28 l 34 gevolgd en voor De studenten en hun bijloop het exemplaar kb 28 l 35. | |||||||||||||||||
3.3 Constitutie van de leestekst3.3.1 AlgemeenDe basistekst is nauwkeurig gevolgd; ingrepen zijn met grote terughoudendheid verricht. De leestekst is ‘schoon’ afgedrukt, dat wil zeggen dat er geen verwijstekens naar annotaties in zijn opgenomen.Ga naar voetnoot5 In de linkermarge is per hoofdstuk een nummering aangebracht; met behulp hiervan kan de lezer de annotaties in deel 2 koppelen aan de toegelichte passages uit deel 1. De inrichting van het tekstdeel van deze editie is conform de inhoudsopgaven in Typen, Leven en Bijloop. Ter aanvulling hierop nog het volgende: | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
a. De illustraties van Ver Huell zijn, naar een aanwijzing van de auteur, geplaatst voor het hoofdstuk waartoe ze behoren.Ga naar voetnoot6 b. Het ‘Bijvoegsel betreffende de Studenten-Typen’ (oorspronkelijk verschenen in de ‘Allerlaatste aflevering’ van Bijloop) is opgenomen in Studenten-Typen. Het betreft twee ophelderingen, de eerste bij een passage uit Typen viii (‘Bivalva’), de tweede bij een passage uit Typen xi (‘Flanor’). Beide toelichtingen zijn ter bestemder plaatse opgenomen in de ‘Ophelderingen’ bij Typen. c. Aan het eind van Typen, Leven en Bijloop heeft Kneppelhout lijsten met verbeteringen van (zet)fouten opgenomen; het zijn verzamellijsten van errata die eerder op de omslagen van de losse afleveringen waren verschenen, aangevuld met enkele nieuwe verbeteringen. Deze lijsten zijn niet in de editie afgedrukt; de door Kneppelhout opgegeven correcties zijn in de leestekst verwerkt. Het komt voor dat een erratum in de lijst afwijkt van de oorspronkelijke verbetering op het omslag; in die gevallen is gekozen voor de laatste versie, dat wil zeggen voor de versie in de lijst. | |||||||||||||||||
3.3.2 Spelling en interpunctieDe spelling en interpunctie van de basistekst zijn in principe ongewijzigd overgenomen in de leestekst. In twijfelgevallen zijn het Woordenboek der Nederlandsche Taal en latere drukken van de Schetsen geraadpleegd. Bleek de aangetroffen spellingvariant daarin voor te komen, dan is Kneppelhouts spelling ook in die gevallen gerespecteerd. In Leven v, 1290 bijvoorbeeld staat ‘ontfangt’; aangezien deze spelling destijds niet ongebruikelijk was, is niet ingegrepen. Kneppelhout was niet geheel consequent in zijn spelling. Zo schreef hij ‘Leyden’ en ‘Leiden’, ‘gezicht’ en ‘gezigt’, ‘Boerhaave’ en ‘Boerhave’ en ‘Bellamij’ en ‘Bellamy’, vaak binnen één en dezelfde aflevering en soms zelfs op één en dezelfde pagina. Dergelijke inconsequenties in de basistekst zijn in de editie niet geüniformeerd, maar ongewijzigd overgenomen. Ze zijn kenmerkend voor Kneppelhouts werk en voor dat van veel van zijn tijdgenoten. Uniformering zou betekenen dat het werk zijn historische gedaante gedeeltelijk verliest. | |||||||||||||||||
3.3.3 CorrectiesOp grond van kritisch onderzoek van de basistekst en van partiële vergelijking met de latere, tijdens het leven van de auteur verschenen drukken, is vastgesteld welke lezingen als corrupt moeten worden beschouwd en hoe deze lezingen moeten worden gecorrigeerd. Technisch-typografische fouten (letters en leestekens van een verkeerd type of corps, omgedraaide en beschadigde letters en leestekens, en dergelijke) zijn stilzwijgend verbeterd. | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
De correctie van inhoudelijk-corrupte lezingen - dat wil zeggen: lezingen in de basistekst die in de gegeven context geen enkele zin opleveren, geen betekenistoekenning mogelijk maken - is van geval tot geval verantwoord in hoofdstuk 5. Hierbij is, waar mogelijk, de al dan niet verbeterde versie uit latere, tijdens het leven van de auteur verschenen drukken overgenomen. Feitelijk-inhoudelijke onjuistheden - die bij Kneppelhout overigens uiterst zelden voorkomen - zijn niet gecorrigeerd. Waar nodig is er in de annotaties een opmerking over gemaakt. Interne verwijzingen - bijvoorbeeld de pagina- en regelaanduidingen in de ‘Ophelderingen’ bij Typen, Leven en Bijloop - zijn stilzwijgend aangepast. | |||||||||||||||||
3.3.4 Typografische aanpassingenDe typografische vormgeving van de basistekst is in de leestekst zoveel mogelijk nagevolgd. Aanpassingen zijn gemaakt in de volgende gevallen: a. Er is gebruik gemaakt van enkele aanhalingstekens; binnen een aanhaling zijn dubbele aanhalingstekens gebruikt. b. Het beletselteken is geüniformeerd tot drie puntjes, tenzij het een hele regel beslaat. Waar met het aantal puntjes duidelijk een taboewoord gesuggereerd wordt (bijvoorbeeld: ‘s.....’ voor ‘stront’ in Typen v, 530), is het aantal puntjes uit de basistekst overgenomen. c. De volgorde van afhalings- en leesteken is, waar nodig, op inhoudelijke gronden stilzwijgend gecorrigeerd. d. De vraag of een leesteken romein, dan wel cursief moet worden gezet, is eveneens op inhoudelijke gronden beantwoord. Kneppelhout had de neiging leestekens die volgden op een cursief gezet woord, eveneens te cursiveren, ook wanneer ze betrekking hebben op de romein gezette rest van de zin. In deze gevallen is stilzwijgend ingegrepen. e. Kneppelhout verwees op verschillende manieren naar voetnoten bij zijn tekst. In de editie zijn zijn voetnoten per hoofdstuk doorlopend genummerd. | |||||||||||||||||
3.4 Commentaar3.4.1 Uitgangspunten van de commentaarEen werk als de Studentenschetsen, waarin bij voortduring wordt gerefereerd aan de wereld buiten het boek, roept problemen op voor lezers die die wereld niet of slechts ten dele kennen. Ook als we in aanmerking nemen dat universiteiten hun tradities en mores koesteren en dat veel lezers en gebruikers van deze editie het academisch bedrijf uit eigen ervaring kennen, dan nog kan men constateren dat de Schetsen voor hedendaagse lezers talrijke duistere passages bevatten. ‘Hedendaagse lezers’ en ‘duistere passages’ zijn diffuse begrippen. Deze studie-uitgave richt zich op een wetenschappelijk en/of algemeen cultureel | |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
geïnteresseerd publiek: lezers met belangstelling voor ons literaire erfgoed, studenten, vakgenoten-Neerlandici en onderzoekers uit andere cultuur-historische disciplines. Teksten en commentaar kunnen worden gelezen, maar ook bestudeerd met het oog op studie of verder onderzoek. Met zo'n brede doelgroep valt een ‘te veel’ aan informatie niet altijd te vermijden. Voor vakgenoten zullen bepaalde zaken ook zonder toelichting wel duidelijk zijn; omgekeerd zullen niet-gespecialiseerde lezers niet alle details even interessant vinden. Gezien de bijzondere aard van de Studentenschetsen is de commentaar niet beperkt gebleven tot het, bij historische teksten gebruikelijke woord- en zaakcommentaar, maar is ernaar gestreefd om, met behulp van contemporaine primaire bronnen, de fictie systematisch te toetsen aan de feiten.Ga naar voetnoot7 Van groot nut daarbij waren de dateringen op de omslagen. Ze geven de dag aan waarop Kneppelhout zijn kopij had afgesloten.Ga naar voetnoot8 Met deze begrenzing in tijd kon worden vastgesteld dat Kneppelhout niet ‘zo maar’ ergens naar verwees, maar dat hij in veel gevallen specifieke feiten en gebeurtenissen op het oog had, vaak van recente datum. In Typen vi bijvoorbeeld (datering omslag: 14 juni 1840) noemde hij enkele attracties, die kort daarvoor, tijdens de traditionele kermisweek (die dat jaar viel van 28 mei tot 8 juni), in Leiden te zien waren geweest. De annotaties zijn feitelijk-documentair van aard, interpretatie is voorzover mogelijk vermeden. De toelichtingen hebben betrekking op het in het lemma aangegeven tekstfragment;Ga naar voetnoot9 hiermee krijgt de lezer bouwstenen aangereikt waarmee hij zich zelf een beeld van en een oordeel over de Studentenschetsen kan vormen. | |||||||||||||||||
3.4.2 Herhaaldelijk voorkomende kwestiesDe opzet van de Studentenschetsen brengt met zich mee dat bepaalde personen, zaken en gebeurtenissen in meerdere afleveringen worden genoemd. In deze uitgave wordt elke schets als een eenheid beschouwd, die op zichzelf gelezen moet kunnen worden. Herhaaldelijk voorkomende duistere passages zijn daarom in elke schets opnieuw (maar uitsluitend bij eerste vermelding) van een toelichting voorzien. Voor een aantal woorden en begrippen - vooral betrekking hebbend op de studie en het studentenleven - is vanwege hun hoge frequentie een uitzondering gemaakt; ze zijn toegelicht in de Woordenlijst in paragraaf 4.1. | |||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||
De Plattegrond van Leiden achterin deel 2 van deze uitgave dient om de in de tekst en de annotaties genoemde Leidse straten, gebouwen en overige topografica te localiseren. | |||||||||||||||||
3.4.3 VertalingenFragmenten in de klassieke talen en in de moderne vreemde talen (met uitzondering van Engels) zijn steeds van een vertaling voorzien; dit geldt ook voor de vele poëziecitaten. Aflevering ii van Bijloop, ‘Wuftheid’, bestaat voor het overgrote deel uit in het Frans geschreven brieven. Van dit hoofdstuk is in deel 1, Appendix iv een integrale vertaling afgedrukt. De annotaties bij dit hoofdstuk hebben in de linkermarge een dubbele regelaanduiding: de eerste verwijst naar de Franstalige versie in Bijloop, de tweede naar de vertaling. Hieronder volgt een toelichting van de vertaler van ‘Wuftheid’. | |||||||||||||||||
3.4.3.1 Toelichting van de vertalerWie de Franse tekstgedeelten in het werk van Kneppelhout leest, wordt wellicht in sommige opzichten herinnerd aan het Engels van de Rus Nabokov of van de Nederlander Maarten Maartens - een auteur die een eeuw geleden in de Engelstalige wereld bekend stond als ‘the Dutch Tolstoï’ - of aan het Frans van de Roemeen Cioran, hoe verschillend deze schrijvers verder ook zijn. Bij hun uiteenlopende talenten en disposities hebben zij gemeen dat zij zich in een taal uitdrukten die niet hun moedertaal was, en dat de omstandigheid dat het bij hen om een bevochten taal gaat, voor wie daar gevoelig voor is op een diffuse maar onmiskenbare wijze haar sporen heeft achtergelaten in hun proza. Zo valt vermoedelijk wel statistisch aan te tonen dat bij deze auteurs, die ‘extra hun best moesten doen’, de frequentie en de diversiteit van idiomatische uitdrukkingen groter zijn dan bij autochtone schrijvers. Ook bekruipt de lezer, zelfs in het geval van een Nabokov of Cioran, somtijds het gevoel dat, hoe gelukkig de gekozen formuleringen vaak ook zijn, een auteur die de taal met de paplepel ingegoten had gekregen, een en ander toch nét iets anders, en dan vooral een beetje vrijer en onnadrukkelijker, zou hebben opgeschreven. Cioran heeft herhaaldelijk getuigd over het fanatisme waarmee hij een volmaakt, ritmisch en ‘klassiek’ Frans nastreefde, in de vrees anders door de Franse lezer niet voor vol te worden aangezien. In de teksten van Kneppelhout is dit streven naar francisering al even manifest. Zelfs dringt zich aan de lezer van de Franse brieven in ‘Wuftheid’ bij voortduring de indruk op dat het de auteur(s) niet zozeer gaat om de mededeling als wel om de taal waarin deze gegoten is. Het lijkt te doen te zijn om een demonstratie van taalvaardigheid in een vreemd idioom, waarbij de schrijver tevens wil aantonen dat hij zich de kennis van de bijbehorende cultuur | |||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||
heeft eigengemaakt die voor de autochtoon vanzelf spreekt. Anders dan de meeste andere auteurs in een vergelijkbare positie, schuwt Kneppelhout daarbij echter baldadige neologismen en meer of minder geslaagde, gekunstelde woordspeligheden niet. Het epateren met de beheersing van het Frans is dan ook een belangrijk element - of liever nog: een belangrijke functie - van de tekst. Wie probeert hiervoor een Nederlands equivalent te vinden, komt bijna onontkoombaar terecht bij de studentikoze taalregisters gehanteerd door oudpremier Van Agt, Havank, Marten Toonder en Godfried Bomans. De voorliggende vertaling wil een zo getrouw mogelijke weergave en afspiegeling van de Franse brontekst zijn. Een weergave, omdat getracht is de oorspronkelijke tekst inhoudelijk geen geweld aan te doen. En een afspiegeling, omdat ik mij op mineure punten om redenen van ritmiek, eufonie of van stilistische aard, kleine vrijheden heb veroorloofd, die de vertaling hopelijk net iets soepeler maken en dichter bij de sfeer van de brontekst brengen dan een louter letterlijke omzetting zou hebben gedaan. Een enkele maal was de tekst ambigu en moest worden gekozen. Een voorbeeld: het woord ‘étonnés’ (verbaasd) in ‘Wuftheid’, 1018 kan zowel terugslaan op ‘nous’ (ons) als op ‘flacons’ (flessen). Gezien het soort nogal omslachtige ironie dat, ook blijkens teksten van andere negentiende-eeuwse auteurs, toentertijd in studentenkringen in zwang was, ben ik geneigd de flessen verbaasd te doen staan over het feit dat zij, in het tot lediggang en dissipatie geneigde studentenmilieu, zo lang onaangeroerd zijn gebleven. Bovendien is er ook een syntactische overweging: het woordje ‘nous’ staat wel erg ver weg van ‘étonnés’. De andere interpretatie - dat ‘wij’ verbaasd waren dat de flessen nog niet geledigd waren - is echter ook verdedigbaar. Mijn bijzondere dank, tenslotte, gaat uit naar mevrouw Prof. dr. M.H. Schenkeveld, die zo vriendelijk was de vertaling met een even bewonderenswaardige als stimulerende kennis van zaken en acribie door te nemen, en die tal van uitstekende oplossingen en verbeteringen suggereerde. Het spreekt vanzelf dat de vertaler als enige verantwoordelijk is voor de uiteindelijke tekst. (Ger Leppers) | |||||||||||||||||
3.4.4 OphelderingenElk der drie delen van Studentenschetsen eindigt met een hoofdstuk ‘Ophelderingen’. Aanvankelijk dienden deze vooral om de herkomst van citaten aan te geven, maar gaandeweg ging Kneppelhout ze ook gebruiken voor uitweidingen bij zijn eigen tekst, hetzij in de vorm van, soms uitvoerige, citaten ter onderbouwing van zijn betoog, hetzij met digressies van eigen hand. Geeft een Opheldering de herkomst van een citaat aan, dan is de aanhaling in kwestie op de gebruikelijke wijze geannoteerd, met daarachter, tussen haakjes, een verwijzing naar het regelnummer van de betreffende Opheldering: (Ophelderingen, 2). | |||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||
Wanneer een Opheldering een tekstuitbreiding bevat, wordt daarnaar in de annotatie bij de passage die aanleiding tot deze uitbreiding gaf, verwezen: Zie Ophelderingen, 33-59. Wanneer de Opheldering op zich toelichting behoeft (bijvoorbeeld om de herkomst van het uitbreidende citaat te vermelden), dan is dit als volgt aangegeven: Zie Ophelderingen, 33-59 en de daarbij behorende annotatie(s). | |||||||||||||||||
3.4.5 Annotaties ‘in de tweede graad’Hoewel de vaak omvangrijke tekstfragmenten, die Kneppelhout aan het werk van andere auteurs ontleende en in zijn Schetsen verwerkte, net als zijn eigen teksten de nodige duistere passages bevatten, is er van afgezien die citaten op vergelijkbare wijze als de Schetsen te annoteren. Dat zou hebben geleid tot annotaties ‘in de tweede graad’ - iets wat deze toch al zwaar geannoteerde uitgave te zwaar zou hebben belast. Ook door de editeurs geïntroduceerde informatie wordt niet nader toegelicht: in de annotatie treft men bijvoorbeeld wel de naam van een auteur van een door Kneppelhout geciteerde tekst aan, maar geen verdere biografische gegevens - iets wat wel het geval is wanneer Kneppelhout zelf een persoon noemt. | |||||||||||||||||
3.4.6 BronvermeldingenVoorzover bij de annotaties gebruik is gemaakt van specifiek bronnenmateriaal, wordt dit direct achter de betreffende toelichting vermeld, in de vorm van een verkorte titelbeschrijving. De volledige titelbeschrijving is opgenomen in de lijst met ‘Geraadpleegde bronnen’ (hoofdstuk 6). Gegevens uit algemeen bekende bronnen (woordenboeken, encyclopedieën, algemene naslagwerken en overzichtsstudies) zijn niet van geval tot geval verantwoord. Deze bronnen zijn uiteraard wel vermeld in de Bibliografie. | |||||||||||||||||
3.5 TekstverantwoordingDit onderdeel bevat twee lijsten: één met correcties (paragraaf 5.1) en één met koppeltekens (paragraaf 5.2). De in deze lijsten vermelde gegevens maken het mogelijk de basistekst te reconstrueren en correct uit de leestekst te corrigeren. De lijst met correcties bevat alle correcties die in de basistekst zijn aangebracht. Het overzicht is als volgt ingericht: na het regelnummer volgt eerst de verbeterde lezing; na de ‘Duitse komma’ (/) wordt de foutieve lezing uit de basistekst gegeven. Hierna volgen, tussen ronde haakjes, de lezingen uit de overige bronnen, voorzien van siglen. Bijvoorbeeld:
| |||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
De volgende siglen komen in deze lijst voor:
De lijst van koppeltekens vermeldt welke afbrekingstekens in de leestekst als koppelteken gelezen moeten worden. Na de regelaanduiding wordt het afgebroken woord vermeld, waarbij het divisieteken als koppelteken moet worden opgevat:
| |||||||||||||||||
3.6 Register van namen en titelsHet ‘Register van namen en titels’ bevat alle persoonsnamen die voorkomen in de Studentenschetsen, in de annotaties daarbij en in de Inleiding (hoofdstuk 1) en Publicatiegeschiedenis (hoofdstuk 2), met uitzondering van personen die in citaten genoemd worden en auteursnamen in bronvermeldingen. Behalve alle namen van reële personen bevat het Register ook de namen van fictieve personages, die (gedeeltelijk) geïdentificeerd zijn. In deze gevallen zijn kruisverwijzingen aangebracht, bijvoorbeeld: Assen, Cornelis Jacobus van (zie ook: Schol, Petrus Marinus) Hetzelfde is het geval bij pseudoniemen en in die gevallen waarin eenzelfde persoon met verschillende namen wordt aangeduid, bijvoorbeeld: Hildebrand (zie ook: Beets, Nicolaas) Tenslotte bevat het Register de titels van boeken, gedichten en bijdragen aan tijdschriften, die in de Schetsen en in de annotaties worden genoemd, met uitsluiting alweer van de titels in de bronvermeldingen. |
|