Studentenschetsen. Deel 1. Teksten (onder ps. Klikspaan)
(2002)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
Inleiding(aant.)Dem Verfasser war aber, als er das Buch schrieb, sehr ernst und wehmüthig zu Sinne, und nur sehr wenige Leser haben das zwischen den Zeilen herausgelesen. | |
[pagina 225]
| |
- Bonjour, Klik! - Bonjourrr, kerrels! - Weerga's! al zoo vroeg op 't pad
Door onze Academiestad!
Klikspaan zich spottend omkeerende. - Ha! auctor auctoris, ben je daar ook al? Shake hands! Gaan we 't zelfde gangetje? - Dat 's te zeggen het gangetje van moeten. Flanor, die de laatste woorden gehoord heeft, slaat Klikspaan op zijn pet. - Was 't het gangetje langs Root maar, Collegiehengst! Klikspaan. - Moet je met de portefeuille hebben? - En garde! Maar Flanor komt met den linkerarm tusschen het vest en het hemd van een brievenbesteller te land. Klikspaan. - Weet je wel, dat Evert straks zijn Examen doet? - Dan gaan wij even hooren voor de Promotie van van der Bok. - Hoe 'n feest! Leve het leventje! Tusschen beide plegtigheden in dronken Flanor en Klikspaan op Minerva een kop koffij en verslonden eenige couranten. Van daar trok Klikspaan naar de felicitatie. Van de felicitatie naar tafel gaande, scheen het of een allerliefst troepje Afleggertjes het hem ook wilde doen, en toen Klikspaan, hun heel deftig met het gebaar eens viervoets zijne zolen liet kijken, hieven zij een zoo vreesselijk gekrijsch aan, dat al de Leidenaars van de straat verdwenen en al de dames van de opengeschovene gordijntjes vlogen. Juist zou Klikspaan de Moojapiksteeg inslaan, toen Gustaaf hem achter op kwam. Een van de Quaden ging een eind voor hem uit en vlak voor hem een klein blond Studentje. - St! wees Gustaaf, met een veelbeduidenden blik den vinger tegen den neus brengende. Zijn voornemen kon geen ander wezen dan er zeker iemand in te laten loopen. Hij deed eene haastige schrede voorwaarts en tikte het kleine blonde Studentje op den schouder. Het Studentje bleef plotseling verbaasd stilstaan. Gustaaf. - Ken je vern....n? Het Studentje zonder bedenken. - De zoon van den oude? De droog comische uitdrukking van het glinsterende oog was onbetaalbaar. - Jij moet bij me komen! zulje? zei Gustaaf hoogelijk ingenomen, hem de hand toestekende. - Mag ik? zei het Studentje, dat bloosde, maar een vent als Gustaaf aanstonds volkomen begreep. Aan tafel had Gustaaf onophoudelijk den mond vol van zijn ui en wist van opgewondenheid met het antwoord niet wat hij voor gekheid beginnen zou. Maar Klikspaan moest naar eene Convocatie. Hij was niet te houden. | |
[pagina 226]
| |
- Het is maar eene faculteits-Convocatie! Het hielp niet. Klikje zou boos geworden zijn. De Schouwburg speelde niet, het was Dingsdag, Klikspaan ging een uurtje naar Sempre en van daar naar een partijtje van zijn Dispuut. Op straat deed hij Piet Kole op, die eens Thee had geslagen. Naauwelijks bij de Stads-Gehoorzaal, daar moest het er op los. Voor hen uit schoof een bejaard heer voort, met een hoog opgetrokken blaauw lakenschen kraagjas, waarin hij zorgvuldig het puntje van zijn neus verborgen hield. Hij scheen in eene diepe overpeinzing verzonken. Vooraf zich reeds in den schrik verkneuterende, welken hij den oude zou aanjagen, sloeg Piet dezen flink - Klikspaan wilde zijn vriend nog terughouden, maar het was te laat - op den schouder en beet hem met eene doffe en spookachtige stem in het oor: - Zeg mij het Ludolfiaansche getal! En de oude stak bedaard zijn neus uit zijn kraagjas en ving zonder aarzelen aan: - 3, 141592653589... Piet Kole was achter Klikspaans mantel weggekropen. - Dwaze vent! zei Klikspaan half spijtig, zoo goed als 't hem zijn schateren toeliet. Maar tusschen het aanhoudend gelach van de twee hoorde men den ouden heer, die onvermoeid voortging: - 793238462643383... - Wanneer zie ik je toch eindelijk eens? vroeg Slot aan Klikspaan, toen zij te zamen van het Dispuutfeest naar huis gingen. Kun je morgen? - Donderdag? De klapperman van drieën liep. - Letterknecht! - De Vergadering van de Rederijkers mogt eens lang duren. - Dan kom je maar een uurtje later. - Bedenk toch, dat ik dezen avond reeds verloren heb. Moet die van morgen er ook aan? Waarlijk! liever Donderdag. - Gekheid! je slacht mij: op je kast als een snoek op zolder. Klikspaan ernstig. - Ik zit meer t'huis dan je denkt. Schertsend. - Heb je dáárom luiken gekregen? - Stellig, Slot, ik werk. - Laat ons elkander niet voor den gek houden. - Werken, dat is te zeggen, ik speel - met Studentjes. Ik heb een doosje vol. Je moet ze eens komen zien. Slot stond voor zijne deur. - Bonsoir! tot Donderdag! zei Klikspaan. Slot liet hem eenige stappen voortgaan. Toen riep hij hem na: - Klik, zeg reis! wil ik je ook t'huis brengen? Je bent niet wel, jongen! | |
[pagina 227]
| |
Klikspaan uiterst verwonderd en eenigzins geraakt. - Ik? - Je hebt een al te ernstigen dronk. - Loop naar den bliksem! zei Klikspaan, en sneed door. Donderdag avond stormden Slot en Flanor over elven Klikspaans trap op en trommelden heftig op de deur. - Binnen! sprak eene stem, zacht en gemoedelijk. Doch plotseling geheel van toon veranderende: - Ha, kerels! riep Klikspaan, zoodra hij de beide vrolijke standjes gewaar werd van zijn stoel opvliegende en met groote opgewondenheid, die Slot en Flanor echter eenigzins gemaakt voorkwam, zonder eigenlijke reden uitbarstende in lagchen: - kom je me al halen? - Vergeet je onze afspraak? 't is al elf geslagen. Maar hoe zien je oogen zoo rood? - Sakkerloot, is 't al elf? zei hij min of meer verlegen, 'k schiet gaauw mijn jas aan en ga met je meê. Onderwijl, zonder op het laatste acht te slaan of bescheid te geven, borg hij schielijk eenige papieren weg, welke over zijne tafel verspreid lagen en veegde zich driftig met zijn zakdoek over het gelaat. - Ik heb weder mijn tijd... verspeeld! voegde hij er in zichzelven bij, niet zonder eene zekere onthutstheid in de stem. En hij vloog naar zijne achterkamer. Flanor. - Zeg, Slot! zou de goede Klikspaan het land hebben? Maar, al zoekende naar zijn jas, zong hij immers luidkeels een liedje! |
|