Politiek kritiek
(1855)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
[pagina 139]
| |
De Bijbel is die groote klok, onophoudelijk voor het menschdom kleppende, maar uit wier toonen ieder iets anders meent te verstaan, naar zijn gemoed, zijne stemming, zijne bewerktuiging of, helaas! zijn belang. Ook is de Bijbel een kelder met onderscheidene vaten, eene tafel met onderscheidene spijzen. Ieder kiest naar zijn trek en vindt zijne gading. Maar al die spijzen en wijnen strijden niet met elkander. Eet en drinkt zonder vrees! de maag zal er niet door van streek geraken. De stemmen, die uit de Evangeliën opgaan, schreeuwen niet tegen elkander in; zij vormen een akkoord, welks zamengesteldheid deszelfs reinheid en eenheid niet verbreekt. Of de Bijbel is een kluwen, hetwelk meer in de war raakt, naarmate men het poogt los te winden. Alleen ontdekt men, dat het kluwen van zijde en de Bijbel van God is. | |
[pagina 140]
| |
Twijfelen is eene der behoeften van den geest. Lieden, die, zachtmoedig en toegefelijk, ieder gerucht als ligtvaardig verzinsel of laakbare overdrijving afwijzen, nemen zonder bezwaar de duisterste leerstukken der heilige Boeken geloovig aan, terwijl spotters en sceptici de onwaarschijnlijkste en zotste vertelsels en kwaadsprekerijen der wereld zonder onderzoek slikken. Het zij op de eene of de andere wijze, de behoefte moet bevredigd.
De natuur brengt voort om te vernietigen. De overblijfsels van een vroeger organisme dienen tot het voortbrengen van een later, die van een vorig individu bevatten de kiem van een volgend. Het behoud der individualiteit wordt door de natuur niet geleerd; geene verjeugdiging, herleving - plaatsvervanging.
Om tusschen zijn vijftiende en twintigste jaar de jongelingschap onder zoo edele, wegslepende en oorspronkelijke kunstvormen te brengen, moet iemand al gruwzaam critisch georganiseerd zijn.
De mannen kunnen maar niet velen, dat hunne vrouwen hooger staan dan zij. Van daar misschien, dat de eigenlievendste, aanmatigendste, pedantste er de onbeteekenendste, naarste echtgenooten op na houden. - Zouden daarom de do? - St!
Men schermt onophoudelijk met broederschap in de kunst. Onzin! Is het noodig, dat menschen | |
[pagina 141]
| |
vrienden zijn, dewijl zij geschiktheid tot hetzelfde vak bezitten en op dezelfde wijze hun brood verdienen; bestaat er integendeel niet veeleer reden te verwachten, dat zij juist om die reden des te ligter tegen elkander zullen overstaan? Ieder raadplege zijne ondervinding!
Dickens is een droefgeestige opmerker, een diep ernstige geest. Aardig, luchtig, op zijn Fransch, is hij nooit. Ware hij minder Christelijk, zijn humour zou zelfs gevaar loopen gemelijk en bitter te worden. Zijn comische ader vloeit niet zamen met het tragische, maar neemt veeleer de rigting van het koddige, grillige, zonderlinge, fantastische, verschrikkelijke. Zijne verhalen spinnen meest voort in zamenspraken, maar van zijne personen praten de oppervlakkige, lustige het minst; een enkelen maal een zet, maar zij houden niet vol; zoodra zij op het tooneel verschijnen, gaat het gesprek in verhaal over. Vergelijk zijn Steerforth. Dergelijke karakters, hoe krachtig gevoeld en doordacht, tot in derzelver verborgenste schuilhoeken vervolgd, tot in derzelver zwartste afgronden gepeild en microscopisch ontleed terug gegeven, durft hij plastisch niet aan, hij drukt het beeld, als van hooren zeggen, naar het leven over en laat vervolgens de tranen van weemoed, welke hij over zijne schepping stort, er tot een zacht vernis over stollen.
Geestdrift is de vlam der overtuiging.
Eene moeder vreest het eerst en hoopt het langst. | |
[pagina 142]
| |
D'un gouvernement qui s'appuie sur les aristocrates ou sur les bourgeois lequel offre le plus de garanties? Je pense que c'’est celui qui s'appuie sur les aristocrates, car si l'aristocratie est incapable, la voilà sur le champ dépassée, écartée, privée de toute influence par le suffrage de la majorité éclairée du peuple, tandis que si elle se montre à la hauteur de ses origines, si elle comprend ses obligations, les intérêts du pays, si elle connaît ses fonctions, si elle a la splendeur du talent et l'énergie de la volonté et de l'intelligence, sa prépondérance naturelle, c'est à dire le prestige du nom et de la propriété, lui laissera les affaires entre les mains, et le peuple, fort de ces vieilles et augustes colonnes de l'état, ne demandera pas mieux que de venir, aux jours de crise, chercher abri et refuge sous ces grands noms historiques.
Les hommes francs et de bonne foi ne savent pas du tout ce que c'est que la feinte, l'astuce et la fausseté, dont leur vie n'a pas besoin. Les hommes fourbes et perfides, au contraire, observateurs intéressés, à qui la sincérité des autres est indispensable, ne manquent pas d'avoir les yeux sans cesse ouverts sur ses procédés. C'est done ceux-ci qui savent le mieux disserter sur la candeur et la franchise et en tracer le portrait le plus ressemblant, étant d'ailleurs hors du cadre. Le vice n'est d'aucun usage à la vertu, mais il ne saurait se passer de celle-ci; c'est pourquoi il se complaît à en faire une étude d'amateur, eene liefhebberijstudie. | |
[pagina 143]
| |
On ne vaut généralement que ce qu'on se fait valoir. Les vrais modestes sont dupes.
La vertu est si belle et porte en elle de si sûres conditions de bonheur que, si on ne la pratiquait pas par devoir, par l'envie qu'on en a et pour se rendre Dieu agréable, il faudrait encore le faire par intérêt personnel. |
|