| |
| |
[pagina p.t.o. 1]
[p. p.t.o. 1] | |
Hij hing weldra met zijn beenen om den tak, en het hoofd omlaag.
(Blz. 23.)
| |
| |
| |
I.
Vacantie.
Juffrouw Welten zette zich in haar leuningstoel met een zucht, zooals gezette juffrouwen dat alleen kunnen, wanneer de kleine beslommeringen van het huishouden weer verricht zijn. Die zucht vertolkte een zeker gevoel van voldaan zijn, nu de vaten gewasschen waren en in de kast geborgen, het theeblad precies de orde toonde, zooals zij dat eischte, het karpet netjes was geveegd, schoorsteenmantel en buffet afgestoft. Van achter haar groote brilleglazen inspecteerde zij nog eens de gansche kamer en toen ze had geconstateerd, dat zelfs geen lepeltje in het kristallen vaasje een onbehoorlijke houding had aangenomen, zuchtte ze voor de tweede maal. Ze voelde zich toch echt vermoeid in d'r beenen. Ja, ja, een mensch had heel wat te stellen om te zorgen, dat de boel er netjes uitzag.
Ze nam nu haar breikous op, en weldra paarde het zenuwachtig getik der breinaalden zich
| |
| |
aan het meer bezadigde geluid der klok, terwijl het gespin van een dikke poes onder den leuningstoel de baspartij vervulde in dit huiselijk en weinig luidruchtig concert.
De Julizon poogde vergeefs door het uitgespannen scherm boven de geopende tuindeuren naar binnen te dringen en een kijkje te nemen in de stille kamer. Mocht echter het zeildoek dit den onbescheiden lichtstralen beletten, de warmte golfde vrij naar binnen, vulde alle hoeken, omhulde de oude juffrouw en wist haar tenslotte zoo goed te pakken te krijgen, dat haar breinaalden zoetjes aan al langzamer werkten. En eindelijk volgde Juffrouw Welten onbewust het voorbeeld van haar dikke poes, die ook reeds den zang had gestaakt en rustig sliep.
Die vreedzame toestand zou wellicht lang zoo gebleven zijn, als niet een harde klap van de voordeur, gevolgd door een meer dan luidruchtig gefloten liedje het tooneel plotseling had doen veranderen. De juffrouw hief het hoofd verschrikt op en keek angstig en verward naar de deur. De poes sprong overeind, zette een krommen rug en hief den dikken staart met nijdige schokjes dreigend omhoog.
Onmiddellijk hierop werd de kamerdeur opengeworpen, een boekentasch vloog naar binnen en smakte in een hoek neer op het gladgewreven zeil.
Flap, zei de deur weer en in de kamer stond
| |
| |
een flinke, gezonde jongen van omstreeks veertien jaar.
‘Maar Tom,’ riep Juffrouw Welten uit met een ietwat teemerige stem, ‘is dat nu een manier van binnenkomen? En wat moet dat beteekenen, 't is pas drie uur. Je school is toch nog niet uit?’
‘Jawel, Tante,’ antwoordde Tom. ‘We kregen een vroegertje van den Directeur. 't Is immers groote vacantie! En ik ben overgegaan. 't Was toch zoo'n pan op de H.B.S. Die Piet van Hoeven begon te grienen, omdat ie bleef zitten. Z'n eigen schuld, dan had ie...’
‘Jongen, jongen, Tom, wat ratel je weer verschrikkelijk,’ zeurde Tante. ‘Denk toch eens om mijn hoofd. Je zou een mensch heelemaal van streek brengen. Kijk die arme poes nou eens. Die stakkerd sliep zoo lekker.’
‘Net als de vrouw zeker, hè,’ lachte Tom, en met een zwaai vloog zijn hand over den dikken rug van poes. Doch het beest, dat nog niet in een speelsche stemming was, glipte den tuin in en bleef er met een eigenwijs gezicht naar de bloemen staan kijken.
Tom ging met één been over de zijleuning van Tante's stoel zitten en sloeg een arm om haar hals.
‘Fijn, hè, zoo'n groote vacantie,’ begon hij weer.
‘Zeker, mijn jongen,’ antwoordde Tante met
| |
| |
een glimlach. Ze was altijd erg gevoelig, als Tom zoo eens aanhalerig werd. Maar dat gebeurde niet dikwijls.
‘Kijk, wat een prachtvlinder gaat daar!’ riep hij opeens en met een sprong was hij den tuin in.
‘Jongen dan toch,’ knorde Tante, die maar nooit aan die wildheid kon wennen. Hoofdschuddend keek ze hem na, een zorgelijke plooi in het voorhoofd.
Vacantie, dat beloofde weer wat. Ze had wat te stellen met Tom. 't Was een beste jongen, maar wild - daar was geen voorbeeld van.
Inderdaad behoorde Tom niet tot de kalmsten. En wanneer dan een bejaarde, ongetrouwde dame met de opvoeding van zoo'n jongen belast is, dan is het te begrijpen, dat er zoo nu en dan wel eens lichte botsingen ontstaan.
Tom was een wees. Toen hij ternauwernood een jaar was, had een kwaadaardige, besmettelijke ziekte wel het teere kindje in de wieg gespaard, maar de ouders, die zoo gelukkig waren met hun kleine, en zooveel hoop hadden op de toekomst, wreedaardig uit het leven weggerukt.
Juffrouw Welten, een zuster van den overleden vader, had zich terstond ontfermd over den kleinen Tom, die natuurlijk niet het minste erg had in het zware verlies, dat hij geleden had. En nu kende hij zijn ouders slechts van het groote portret, dat Tante op zijn slaapkamertje had
| |
| |
opgehangen.
Hij hield veel van zijn Tante en begreep ook zeer goed, dat hij haar veel te danken had. Hij zou het zeker een groote schande hebben gevonden, om haar met opzet lastig te vallen. Maar hij had een opgewekte en vrij woelige natuur. Tante daarentegen, ofschoon de goedheid zelf, was voor zoo'n jongen wel wat bekrompen van opvatting. Ze had een hartstocht voor bedaarde netheid, en nu was Tom wel netjes, maar allesbehalve bedaard. Vandaar dat er af en toe wel eens lichte huiselijke stormen opstaken. Vandaar ook de bezorgdheid van Tante bij het aanbreken van de groote vacantie.
Zij had aan een enkel uitstapje voor een heel jaar genoeg. Maar zulke jongens wisten van geen ophouden. Fietstochten zouden er natuurlijk weer ondernomen worden, en hoe vaak zou Tom weer over tijd thuiskomen, als het etenstijd was? En niets bracht Tante meer uit haar humeur, dan wanneer men inbreuk maakte op haar dagorde.
Ze voelde bij voorbaat echter, dat er weer heel wat overtredingen van haar huiselijke wetten in de naaste toekomst te verwachten waren. En nu streed in haar binnenste haar goedheid - die tot toegeven neigde - met haar bij voorbaat verstoord humeur.
's Avonds, toen Tom al naar boven was, piekerde zij er nog over, terwijl haar neef op
| |
| |
zijn slaapkamer zich verdiepte in de schoonste vacantiedroomen.
Toch dacht ook hij daarbij aan de moeilijkheden met Tante, die zich heelemaal niet kon vereenigen met alles wat een jongensgemoed in vuur en vlam kan zetten. Ja, dat was echt vervelend soms. Maar Tante was nu eenmaal geen jongen van de H.B.S., bedacht Tom. En ze was toch ook altijd vol bezorgdheid en goedheid voor hem. Zoo maakte ook hij, op zijn beurt, het voornemen, om, zooveel hem dit mogelijk was, haar te ontzien en alle onaangenaamheden te vermijden. Hij moest dan in 's hemelsnaam maar een offertje brengen, in ruil voor alles wat zij voor hem reeds gedaan had.
Dien avond gingen de oude juffrouw en de jonge student ter ruste, beiden bezield met de beste bedoelingen voor de komende weken, maar ook beiden voelende, dat het een heele toer zou zijn om vol te houden.
Den volgenden morgen zaten Tante en Tom aan het ontbijt en praatten over van alles en nog wat. Tom had nog geen bepaalde plannen voor den dag. Of beter gezegd, hij had plannen genoeg, maar hij had het beter geoordeeld om dien eersten dag maar kalm aan te doen. Er was wel een kleine zelfoverwinning voor noodig geweest, om niet met een vaartje de boterhammen naar binnen te spelen en op de fiets weg te vliegen - maar hij was er nu over
| |
| |
heen. De eerste dag was voor Tante.
Tingeling, ging de bel.
‘Dat is zeker de post,’ zei Tante; ‘wil je even gaan zien, Tom?’
‘Jawel, Tante,’ antwoordde deze en slenterde de gang in.
Hé, een brief! Tom raapte hem op om hem naar Tante te brengen. Terloops keek hij naar het adres, keerde den brief om en las den naam van den afzender.
‘Wat zou dat nu zijn?’ mompelde hij verrast. ‘C.J. Voortman, dat is de vader van Frans.’
Frans Voortman was een klasgenoot van Tom, en zijn beste vriend. Zijn ouders waren twee maanden geleden verhuisd naar een andere stad, een paar uur fietsen daar vandaan. Mijnheer Voortman had het echter raadzaam geacht, dat zijn zoon den loopenden cursus op de H.B.S. zou afmaken, alvorens hem op een andere school te plaatsen.
's Zondagsavonds kwam Frans in de stad en bleef daar de geheele week bij een familielid, om zoo de school te kunnen bezoeken. 's Zaterdagsmiddags ging hij dan naar huis.
Ook op Woensdagmiddag, als het goed weer was en de studie het toeliet, fietste Frans vaak naar huis en Tom had hem op die ritten menigmaal vergezeld.
Dat deed hij graag, want 't was bij Frans thuis zoo gezellig. Mijnheer Voortman was een
| |
| |
brave, ronde handelsman, die graag een pretje gunde aan de jongens. En de moeder van Frans ... och, Tom kon maar niet begrijpen, hoe Tante, zoodra hij het huis eens wou doen daveren bij het zingen van een lied op wel wat geforceerden toon, de oogen zuchtend ten hemel sloeg en altijd klaagde: ‘Mijn hoofd, mijn hoofd!’ Terwijl Frans Voortmans moeder nog meelachte, als de kinderen - er waren er zeven - het huis op stelten zetten.
Tom was, zooals te begrijpen is, heel nieuwsgierig, wat de heer Voortman wel mocht te schrijven hebben. Hij legde den brief voor Tante neer en zette zich weer in zijn stoel in de hoop, dat hij straks iets van den inhoud zou vernemen.
Natuurlijk duurde het een heelen tijd, eer de brilleglazen waren schoongeveegd en het couvert netjes was opengesneden. Tom wachtte en bespiedde de gelaatstrekken van Tante. Ineens zag hij haar de wenkbrauwen hoog optrekken, en ze keek Tom eens aan. Maar ze zei niets en las door. Eindelijk legde ze het papier weer voor zich en zette langzaam den bril af. Een poosje keek ze stil naar buiten en toen zag ze opnieuw naar Tom.
‘Weet je, van wien die brief komt?’ vroeg ze.
‘Van mijnheer Voortman,’ zei Tom, ‘ik heb het op de enveloppe gelezen.’
‘En wat denk je wel, dat die mijnheer mij daar schrijft?’
| |
| |
‘Lieve hemel, Tante, hoe kan ik dat nu weten!’ riep Tom uit.
‘Nu, lees dan maar eens,’ zei ze en schoof hem den brief toe.
Tom nam hem gretig aan en las:
Geachte Mejuffrouw,
Evenals mijn zoon is Uw neef met een goed rapport naar de volgende klas bevorderd. Daarmee feliciteer ik U en hem van harte. De jongelui hebben nu een flinke vacantie en ze hebben wel verdiend, nu eens wat te genieten. U zult ook wel gemerkt hebben, dat Tom en Frans het zeer goed met elkaar kunnen vinden. Juist in zoo'n vacantie zouden de jongens heel wat aan elkaar hebben, temeer daar Tom alleen is en Frans betrekkelijk weinig heeft aan zijn broertjes, die nog zeer jong zijn. Teneinde nu de jongens toch een aangenamen tijd te bezorgen, wilde ik U voorstellen, dat Tom zijn vacantie bij ons komt doorbrengen. De afstand is niet zoo groot, of de jongen kan af en toe U eens komen laten zien, hoe hij het maakt. Ik hoop, dat U geen bezwaren hebt tegen dit plan. Tom zelf zal er vermoedelijk wel voor te vinden zijn.
Als U hiervoor Uw toestemming geeft, verwachten wij Tom morgenochtend. Frans zal
| |
| |
hem wel tegemoet fietsen. Mocht het echter niet gaan, dan wilt U wel zoo vriendelijk zijn mij dit even te laten weten.
Met vriendelijke groeten, ook aan Tom,
Hoogachtend,
C.J. Voortman.
Een paar oogenblikken bleef Tom sprakeloos op den brief staren. Toen sprong hij op, zwaaide met het papier boven zijn hoofd en riep:
‘Nee maar, dat is - dat is - reuzig!’
En hij zou zeker een dollen dans rond de tafel begonnen zijn, als hem niet een plotseling opkomende gedachte tot bedaren had gebracht.
Aarzelend zag hij zijn tante aan.
‘Nu, wat zeg je er van?’ vroeg ze met een glimlach.
‘Ik heb al gezegd, dat het reuzig is van Mijnheer Voortman, maar - wat zegt u er van?’
Tante vouwde de handen in haar schoot en zuchtte eens.
‘Ja,’ begon ze, ‘'t is eigenlijk wel een beetje erg, zoo'n heele vacantie. Jij bent zoo'n wildeman, af en toe.’
‘Tante,’ riep Tom uit, ‘ik verzeker u, dat ik liever mijn tong zou afbijten, dan te schreeuwen of onbeleefd te zijn bij een ander. Toe, zeg nu, dat u 't goed vindt.’
‘Nu, vooruit, je moest het dan maar aan- | |
| |
nemen,’ besliste Juffrouw Welten.
‘Och, wat is u toch een goeie, beste ziel,’ viel haar neef uit en vloog haar zoowaar om den hals. En als haar gewone noodkreet ‘mijn hoofd, mijn hoofd,’ hem niet tot bezinning had gebracht, zou hij haar misschien tot een ren door de kamer hebben gedwongen.
In plaats van een rustige eerste vacantiedag werd het een heele inpakdrukte. 's Avonds zat de koffer stevig op den bagagedrager van Toms fiets, want hij zou den volgenden morgen vroeg vertrekken.
Het afscheid was kort en hartelijk. Tom dwong zich geduldig te luisteren naar de reeks vermaningen, die Tante hem gaf vanaf het begin van het ontbijt, totdat hij den voet op het pedaal van zijn fiets zette. Toen nog een vroolijke zwaai en daar reed hij heen.
|
|