Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 247] [p. 247] CLXII. Elk kloppen van mijn bloed is een gebed, Wanneer 'k de handen samen-vouwend smeeke Om één, Onkenbaar Wezen, - één, één teeken Van U, mijn God, mijn Eénge Heer, Die let Op elke daad, gedachte of woord, o Het Aller-aller-onkenbaarst Zijn, die 't weeke Bewegen mijner ziel hebt doorgekeken, Hoe het zich-zelf in zich-zelf steeds verzet, - O God, mijn God, Gij zijt wel gansch-almachtig, Schoon 'k niet begrijp hoe 't slechte kan op de aard zijn, Maar Gij zijt God, God-zelf, voor Wien ik, krachtig Mensch, door Uw Wil, deemoedig buig in prachtig Vernederen mijns-zelfs in diep-vervaard zijn. O! 't echte slechte nimmer kan iets waard zijn. Vorige Volgende