Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 231] [p. 231] CXLVI. O zoet, zelf-vergenoeglijk kind Couperus, Dat steeds gingt in valsch-prinslijk pedantisme Naast uwe Meerderen en zei: ‘Wat is me Dit alles waard, dat zoodje, waar geen heer is, Die geven kan dat, wat die Oude Gids me Kan geve' aan roem, - wat zeg 'k? aan mondainisme, Ik, die mij-zelf voel een echt Haagsche Heros, Den Haag, dat laat nooit van zich-zelf een veer los Tege' Amsterdam.’ - Pardon, 'n Stad, die 's Lands Hart is, Hart heerlijk-hoog, al wordt het ook verstooten In schijn door 't Hof zelf, voor wie 't mooglijk Smart is, Neen nimmer is geweest, ondanks 's Stads Grootte, Maar moest zijn, daar in 't Hart van Amsterdam 't Een lêeg Paleis heeft op den Koninklijken Dam. Vorige Volgende