Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 212] [p. 212] CXXVIII. O Dronkenen van Efraïm, waar 't feest is Van ijdelheid altijd, in laflijk konkelen, Der half-gegeten ziel, wier al-wat-geest-is Reeds lang zichzelf wrong in wanhopend kronkelen, Daar zij niet méé verdoemd wou zijn. O 't fonkelen, Helsch-oogig fonklen van wat niets dan beest is, 't Beest valsch getooid met gruwbare karbonkelen Van Nijd en Haat, zooals 't altijd geweest is. Gij zijt hoovaardig, niet hoogmoedig, klein geslacht, Dat niet genoeg heeft aan 't zich-zelf uitspreken, Schijnend, wat gij niet zijt, koninge' in porper, God-zelf zal uw vergulde scepters breken: Door ijdelheid vergaat gij, eer gij 't dacht, Gij, die moest bukken voor elk simpel dorper. Vorige Volgende