Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 190] [p. 190] CVII. O Menschen, vreest niet koningen of goden, Maar vreest u-zelf, die gaat het Bodemlooze Voorbij, schijn-statig, zonder blikke' of blozen, Omdat gij dwaaslijk waant, dat al wat boden U Hoogre Machten, niets zou zijn dan 't kozen Licht-ijdlijk uws klein Zijns, omdat gij dooden Zijt, niet naar 't vleesch, maar naar den geest, die nooden Nooit heeft bij u, volk, vreemdlijk geesteloozen. God slechts, die Is, is de Eenige, die kan Van 't Goede, en 't Kwade, opdat het zich vereenig Tot één groot daavrend-henenrollend dringen, Make' één groot Rijk onwankelbaarlijk-eenig. Dies laat elk onzer opstaan als een man, Ook wie zich uit-spreekt in groot-heerlijk zingen. Vorige Volgende