Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] LXXXI. Ga niet voorbij, maar blijf bij mij, en voel, Wat Ik voel in het diepst van dit mijn wezen Dat niets dan Gij mij nog iets liefs kan wezen En alles òm u - zonder u - zoo koel, Zoo leeg, zoo vreemd dat ik mij-zelf niet voel, Wen ver van u, - en 'k wensch om weg te wezen, Weg van mij-zelf, in 't land des doods, doods vreezen Vergetend om de vrees voor 't donker koel En doodsch gewoel des levens, dat in kringen Rond-draait geduriglijk, en Ik draai mee, Ach, ik, een klein arm ding in duizend dingen, Met u geslingerd in één-zelfde dringen, Wijl onze klare stemmen kalm als twee Koralen uit het duister hoog-op zingen. Vorige Volgende