Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] LXXIX. O, Vrouwe, o Ziel, o zachte, bleeke bloeme, Geknakt vóór dat uw geur een outer vond, O starende oogen, veel-gekuste mond, Die kussen zendt voor 't woord dat mij verdoeme, Vergeef, maar neen, want weet dat ik mij roeme Om vloek en leed, en 't leven dat ik schond, Nu 'k zag hoe me aan uw strekkend' arm ontwond Zij zelf, wier zoeten naam ik nijgend noeme: De goudgelokte Muze, die mijn ziel Voor eeuwig stiert aan 't snoer dier stralende oogen, En met een laeh ter-neder slaat en heft, Gedoogt het niet dat aardsche minne treft Wie eens, niet blikkend waar zijn droomen vlogen, In stormend weenen aan haar voeten viel. Vorige Volgende