Nieuwere literatuurgeschiedenis. Deel 3
(1905)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend
[pagina 165]
| |
LI.Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 166]
| |
ieder, die even wil nadenken, langzamerhand wel duidelijk wodren, al wordt er bijna nooit op gelet. De meeste menschen, die, in de jaren van mijmering en droomen, een zekeren aandrang tot schrijven in zich voelen, en dientengevolge blaadje na blaadje naarstiglijk-netjes gevuld weten te krijgen, langzamerhand, met proza of rijm, die soms zelfs roem, of, wil men liever, eenigerlei naam zoodoende verwerven, de meeste dier zich-noemende schrijvers maken zich toch in geenen deele bewust, wat de kunst van schrijven is eigenlijk-gezegd, waarin zij bestaat, en hoe zij moet beoefend worden, noch waartoe zij in laatste instantie dient. En toch is de heele kwestie eenvoudig genoeg.
Kunst van schrijven toch is geen kunst slechts van woorden, netjes gerangschikt en uitgezocht ook, neen, de kunst van schrijven, de waarachtige kunst van schrijven is, in de eerste plaats, een kunst van dingen, van werkelijk-bestaande, wezenlijke dingen, die door den kunstenaar zijn gezien en gegevoeld. Wilt gij dus gaan schrijven, heb dan eerst die dingen, die wezenlijkheden, als diep-doorvoelde, klaar-geziene grondstof in uw naar 't zich-zelf-uitspreken diep-inwendig vastbesloten ziel. Heb iets te zeggen, en voel, dat gij het zeggen moet, omdat geen ander het vóór u heeft gezegd, omdat geen ander nog dát had gevoeld. 't Zij liefde of haat, 't zij klare gedachte of wazige mijmering, 't zij 't leven der natuur of 't leven der menschen, al wat er in u groeit, weêrkaatst uit de wereld, of komend uit u zelf alleen, streef er naar, het precies te zeggen, het vlekkeloos te zeggen, met het | |
[pagina 167]
| |
groot-schoon-klinkende, het magnifiek-beeldende, het onvergankelijke kunstenaars-woord! Ja, streef er naar te zeggen, gewetensvol, datgene wat gij te zeggen hebt, zoodat er ten slotte geen enkel verschil meer blijft tusschen de dingen, die gij in u voeldet en de zegging vóór u op 't papier, zoodat die beiden volkomen identiek zijn, en de bewegingen van uw zien en voelen daar staan vlak vóór u, even geniaallijk-nauwkeurig weergegeven, als had uw kunstnaars-macht ze gefotografeerd. Dán eerst, als men zóó precies zijn ziel geeft, en al wat daarin viel, dán eerst is men waarachtig kunstenaar, en al de rest is kunstig knoeien of oppervlakkige fraseologie.
Een magnifiek boek nu, streng-standvastig geschapen naar het voorschrift, dat de woorden van een waarachtig kunstwerk geen in de lucht hangende mooi-doeners mogen zijn, en evenmin de vlot-weg gekrabbelde benadering van wat men vaaglijk, uit de verte, als vermoedt, maar dat zij steeds en overal moeten wezen de opperstexacte, liefdevolle weergave van de doorleefde essentie der ziel, dát zijn de schetsen van Johan de Meester, het boek, waardoor hij plaats neemt in onze eerste rij. J. De Meester. Zeven Vertellingen. Amsterdam S.L. van Looy 1899. |
|