Julia (onder ps. Guido)
(1885)–Willem Kloos, Albert Verwey– Auteursrecht onbekendXXXV.
| |
[pagina 68]
| |
Nog immer schoonen arm in sluimer zonk,
Na éenen roes van vijf-en-twintig eeuwen!
Het zal uw laatste, de eeuwge slaap, wel zijn...
Maar nochtans zijt gij groot, ook nà 't verscheiden -
En schooner voegt uw lijk die glorieschijn,
Dien de eeuwen om uw bleeke slapen breiden
Dan gij den donkren gloed der rozen droegt
Om 't dronken hoofd, wen, bij het nachtlijk zwelgen,
Gij, in het bliksemen uws toornens, sloegt
De volkren aan uw voeten met verdelgen.
Maar hoe! wat worde ik door een waan ontzind,
En dole van den weg, in mist verlorene!
Of sloeg uw glans mijn scheemrende oogen blind?
Gij sterreft niet - voor de eeuwigheid geborene!
Want wat de rassche greep des doods u nam,
O Rome! éen kroon is uwer kruin gebleven:
Of ook de doodsvloed aan uw lippen kwam,
U was de kunst - en dàt is eeuwig leven!
Of Vesta's eeuwig vuur in de assche zonk,
Een andere vlam is eeuwiger gebleken..,
De lichte ster, die op uw voorhoofd blonk,
Zal in den walm der tijden niet verbleeken!
De kunst, die hier, in dichte rij bij rij,
Een drom der eêlste werken heeft geschapen -
| |
[pagina 69]
| |
Wijl 's kunstnaar's ziel, in zoete mijmerij,
Den lauwer reeds zag groenen om zijn slapen,
Die tóch hem niet gewierd - bij 't leven, niet -
Maar stil gelegd werd op zijn laatste ruste,
Nadat de dood, die susser van 't verdriet,
Den bleeken mond des levensmoeden kuste. -
De kunst, de kunst, zij, zíj alleen maakt groot,
En slechts door háar zijt gij zoo hoog gesteigerd:
Zij wierp de lauwren allen in uw schoot,
Die ze aan haar trouwe dienaars had geweigerd.
De kunst is heilig en de kunst is hoog,
De schoonste bloem, het menschlijk hart ontsproten,
En wie zich nimmer voor haar outers boog -
Die heeft dit aardsche leven niet genoten.
|
|