Julia (onder ps. Guido)(1885)–Willem Kloos, Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] XI. Heerlijk herdenken. Waar stille waatren zachtjes glijden, In schâuw van 't vochtige geboomt', En me, uit den verren nacht der tijden, Een drom gestalten nader koomt - Een Nimfenstoet, de schoone naakten, Wie 't golvend haar ten voeten stroomt - Daar heb ik heel mijn dag verdroomd, En heel den nacht, de' in droom doorwaakten: 'k Dacht aan de dagen van weleer, Toen op het lieflijk Pergusmeer, In 't altijd bloeiend Ennadal, De Nimfen, met een schoon geschal, Demeter en de Kora eerden - Toen zegenend de zuster Zeus' Haar gaven deelde in iedre kluis, En elk de lust des levens leerde - Toen zij, op heel Sicielje's grond, De gouden gift van 't koren zond, En men haar zelve néer zag knielen, Als zij de garven samenbond, Die voor des landmans sikkel vielen. Tot na den oogst, bij volle schuur, De vreugde ontvlamde in vuur bij vuur, En in de zangen veler zielen, [pagina 14] [p. 14] Als bij het feest de fakkelschijn, De dreven door en 't bergravijn, De schaduw donkerder deed schijnen, Tot heel het nachtlijk eiland door, Stikdonkre nacht en helle gloor Scheen op te wuiven, als gordijnen, Voor éen geweldge vlammenzee, Die telkens even uit kwam schijnen: En bij dien glans en in dien nacht Zag m' allerlei gestalten zweven, En klonk gezang uit alle dreven, En schudde omhoog de sterrewacht: En in die boschjes in het donker, Bij veler sterren zacht geflonker, Daar kwamen jonge minnaars saâm, En wellust geurde uit alle bloemen, En voller bloeiden zij bij 't noemen Van iederen beminden naam... Vorige Volgende