Honderd verzen en Okeanos(1909)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] LXVIII Wanneer de al-eerste ster, in eenzaam stralen, Opblinkt aan 't langzaam-donkrend blauw der luchten, Terwijl al verder naar de kim gaan vluchten De laatste rozingen na 't zonnedalen, Dat nog der ruimte wijden rand doet stralen Met gloènden strook, maar vèr-weg de geduchte Nacht nadert met haar sluiers en een zuchten Van wind, gelijkend op diep ademhalen... Dan voel 'k mij eenzaam, wen ik mijmrend staar Naar 't sluimrend lucht-ruim on zijn droomenstoeten, Als heldre starren rijzend, de een na de aêr... En 'k denk: Wel is dees wereld wonderbaar! Maar waarom kan niet één dier starren groeten Met flonker-opslag me, als een blik van Háár? Vorige Volgende