Honderd verzen en Okeanos(1909)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] XXVI Ik kan niet lachen, ik kan niet weenen, Ik ben zoo vreemd te moe; De zomer-pracht gaat henen, - Ik doe mijn oogen toe. Daarbinnen is het donker, Daarbuiten is het kil... Wat of dat flauw geflonker, Van vèr, beduiden wil? Zou dát het doods-uur wezen, Waar alles op zijn best, Verheerlijkt opgerezen, Verschemert voor het lest? Vorige Volgende