Okeanos-fragmenten
(1971)–Willem Kloos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Ganymedes op aarde,Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 23]
| |
Op 't luide roepen van zijn heldre stem,
Van heinde en verre naar den meester saam,
In dolleren galop of staatgen tred. -
Dra was het feesttij in het open veld:
Het jonge broedsel huppelde aan zijn zij,
Of joegen op zijn spoor in wilde vaart,
En vloden voor hem heen en keerden weer.
Dan zette hij de vingers aan de lippen
Op 't smalle fluitje, dat hij zelf, in 't riet,
Met vlugge hand zich sneed, zoo Pan verzon -
En danste vóór op 't mollige tapijt,
Naar de effen maat van eigene muziek,
En heel het jonge volkje met hem meê,
Vroolijke kalvren en het blonde lam.
Of wel, hij zat terneêr in de onbewogen
En effen schaduw van een eenzame'eik, -
Maar alles daarom heen was zonnelicht -
En blies hun allerhande liedjes voor,
En zong da[a]rbij van blijden zomertijd,
Van, lange dagen, in het geurend gras
Roerloos te droomen onder blauwe lucht;
En hoe de God, die door de weide gaat,
Wanneer het middag is en alles rust,
Iedere kudde met haar leidsman kent,
En ook een god is voor het makke vee.
Dan leek de weide een vastenavondsklucht,
Vol grappen en grimassen van dooreen
Buitlende kalvren met het logge schaap,
Drok galoppeerend, onder zacht geblaat,
Terwijl een rei van witte geitjes danste
Een wulpsche menuet in de avondzon.
Maar de oude koeien, wien de wufte zin
Voor hooge sprongen en onnut gehol
Reeds lang verging voor 't zuivere genot
Van 't kalm en lang herkauwen in de zon -
Zij stonden met aandachtig oor van ver,
Of lagen, luistrend, om hem heen, heel stil,
En wie het naaste lag, die legde soms
Zijn grooten, trouwen kop op zijne knie,
En keek.... met halfgeloken oog... en sliep
Zoo, zachtjes, bij die zoete tonen in.
| |
[pagina 24]
| |
Zoo liepen de uren, tot het groote licht,
Met zachte zwiering vallend op de kim,
Als roerloos poosde en, éénen oogenblik,
De rijzende avond in haar wijde wade
En raggen sluier, dien zij voor zich breidde,
Met donkergloeiend aanzicht tegenzag.
Dan liep hij reeds met lichte stappen aan
Achter zijn zachtjesdravend vee, en dreef
Ze 't ver-uit-glooiende geheuvelt af,
Recht op het Westen en dien wijden gloed,
En zag die schoft'ge flanken in hun zwaai
En logge schomm'ling, en de halve maan
Der hoorns, zich teekenend met scherpen trek,
Tegen dien verren achtergrond van goud,
Als donkre schimmen in een zee van licht.
Zoo sleet hij zijne dagen bij het vee,
En was, als onder kinderen, een kind....
Januari 1885.
|
|